Uitspraak 200308456/1


Volledige tekst

200308456/1.
Datum uitspraak: 17 november 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], gevestigd te [plaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 4 november 2003 in het geding tussen:

appellante

en

het dagelijks bestuur van het Samenwerkingsverband Noord-Nederland.

1. Procesverloop

Bij besluit van 17 januari 2002 heeft de bestuurscommissie Economische Zaken van het Samenwerkingsverband Noord-Nederland de aanvraag van appellante voor subsidie in het kader van de Noordelijke Innovatie Ondersteuningsfaciliteit 2000 (hierna: de NIOF 2000) afgewezen.

Bij besluit van 3 juli 2002 heeft het dagelijks bestuur van het Samenwerkingsverband Noord-Nederland (hierna: het dagelijks bestuur) het daartegen door appellante gemaakte bezwaar, overeenkomstig het advies van de externe adviescommissie voor behandeling van bezwaren tegen beschikkingen uitgaande van het Samenwerkingsverband Noord-Nederland, ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 4 november 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Groningen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 12 december 2003, bij de Raad van State ingekomen op 15 december 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 9 februari 2004 heeft het dagelijks bestuur van antwoord gediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 september 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door F.J. Hoekstra, gemachtigde, en [directeur], en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. J.J.J. Heeringa, medewerker bij het Samenwerkingsverband Noord-Nederland, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Aan de bij de beslissing op bezwaar gehandhaafde weigering de gevraagde subsidie te verlenen is artikel 8, aanhef en onder c, van de NIOF 2000 ten grondslag gelegd. Ingevolge deze bepaling, voorzover hier van belang, wordt subsidie geweigerd indien en voorzover ter zake van de betaling van subsidiabele kosten verplichtingen zijn aangegaan langer dan vier weken vóór de inzending van de aanvraag.

2.2. Vast staat dat appellante op 27 november 2001 de aanvraag voor subsidie op grond van de NIOF 2000 heeft ingezonden. De arbeidsovereenkomst met de exportdeskundige, waarvoor de subsidie is aangevraagd, heeft als ingangsdatum 1 november 2001. De ondertekende overeenkomst is bovenaan de eerste pagina gedateerd op 25 oktober 2001.

2.3. Appellante heeft, onder verwijzing naar de volgens haar verwarrende tekst in de brochure over de NIOF 2000, gesteld dat de datum van het aangaan van verplichtingen dezelfde is als de datum van ondertekening van de onderhavige arbeidsovereenkomst en dat zij met de op 1 november 2001 gesloten arbeidsovereenkomst pas op 1 november 2001 verplichtingen is aangegaan.

De Afdeling stelt vast dat in het kader van de NIOF 2000 de datum van het aangaan van de verplichtingen van belang is en niet de datum van aanvang van de arbeidsovereenkomst. Uit de overgelegde exemplaren van de arbeidsovereenkomst blijkt dat de verplichtingen op 25 oktober 2001 zijn aangegaan.

Appellante heeft betoogd dat de datum van 25 oktober 2001 weliswaar op de overgelegde exemplaren van de arbeidsovereenkomst is vermeld, maar dat het hierbij slechts gaat om conceptversies en dat de arbeidsovereenkomst niet op 25 oktober 2001 maar pas op 1 november 2001 definitief is aangegaan.

Deze stelling is niet aannemelijk gemaakt. Op alle overgelegde exemplaren van de arbeidsovereenkomst is de datum 25 oktober 2001 vermeld. Er is geen enkel stuk waaruit de juistheid van de stelling van appellante blijkt. Het oordeel van de rechtbank dat het dagelijks bestuur terecht heeft geweigerd appellante in aanmerking te brengen voor de gevraagde subsidie, is dan ook juist.

2.4. Gelet op het vorenoverwogene is het hoger beroep ongegrond. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Ettekoven w.g. Dallinga
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 17 november 2004

18-420.