Uitspraak 200509319/2


Volledige tekst

200509319/2.
Datum uitspraak: 16 januari 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoekers], wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Flevoland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 28 augustus 2003 heeft de gemeenteraad van Dronten, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 22 juli 2003, het bestemmingsplan "De Munten I" vastgesteld.

Bij besluit van 6 april 2004, kenmerk ROV/04.030413A, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van dit plan.

Bij uitspraak van 9 maart 2005 in zaak no. 200404381/1 heeft de Afdeling dit besluit gedeeltelijk vernietigd.

Bij besluit van 27 september 2005, kenmerk ROV/05.030741/A, heeft verweerder in zoverre opnieuw beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 10 november 2005, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op 10 november 2005 , beroep ingesteld.
Bij brief van 10 november 2005, bij de Raad van State ingekomen op 11 november 2005, hebben [verzoekers] de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Bij brief van 12 december 2005 heeft de vereniging "Sportvereniging Reaal Dronten", die in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen, een reactie ingediend.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 5 januari 2006, waar [verzoekers], in de personen van [gemachtigden], bijgestaan door mr. J.J. Paalman, advocaat te Almelo, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.G. Vuuregge, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad van Dronten, vertegenwoordigd door mr. A. Deuzeman, ambtenaar der gemeente. De vereniging "Sportvereniging Reaal Dronten" is met bericht van verhindering niet verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.

2.3. Verzoekers stellen in beroep dat verweerder ten onrechte opnieuw goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Recreatieve doeleinden (R)" dat betrekking heeft op een strook van een sportpark, op een afstand van ongeveer 25 meter van de woningen van verzoekers aan de Braspenning. Hiertoe voeren zij aan dat de geluidoverlast van het sportpark ervoor zorgt dat ter plaatse van hun woningen geen goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Volgens verzoekers is onvoldoende gemotiveerd waarom wordt afgeweken van de afstand van 50 meter die in de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" wordt aanbevolen als aan te houden afstand tussen een veldsportcomplex en een rustige woonwijk.

Ten einde onomkeerbare gevolgen te voorkomen, hebben verzoekers gevraagd het besluit van verweerder in zoverre te schorsen. Daartoe hebben zij onder meer gewezen op een lopende procedure over een bouwvergunning voor een hekwerk met ballenvanger op de desbetreffende gronden. Verzoekers wensen dat geen bouwvergunningen kunnen worden verleend, voordat onherroepelijk op hun beroep is beslist.

2.4. Uit de hiervoor genoemde uitspraak van 9 maart 2005 volgt dat de Afdeling het vorige besluit van verweerder heeft vernietigd, omdat het uit een oogpunt van zorgvuldigheid op de weg van verweerder lag aanvullend onderzoek van de gemeenteraad te verlangen dan wel zelf nader onderzoek naar de geluidwaarden ter plaatse te doen. Dit onderzoek was nodig om inzichtelijk te maken of een krachtens het "Besluit horeca-, sport- en recreatieinrichtingen" (hierna: het Besluit) gestelde nadere eis met het oog op mogelijke geluidoverlast een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen van verzoekers zou waarborgen.

2.5. Voorafgaand aan het thans bestreden besluit heeft verweerder aanvullend geluidsonderzoek laten verrichten. Vervolgens heeft hij het standpunt ingenomen dat, gelet op de gestelde nadere eis en het geluidsonderzoek, een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen is gewaarborgd, wanneer nog twee aanvullende nadere eisen worden gesteld.

2.6. De Voorzitter is er vooralsnog niet van overtuigd dat een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen kan worden gewaarborgd. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 26 juni 2002 in zaak no. 200100993/1 dient verweerder bij de beslissing omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan mogelijke geluidhinder voor omwonenden, ook indien dit betreft hinder door stemgeluid, in het kader van de vereiste belangenafweging te betrekken. Uit de stukken blijkt dat verweerder ervan uitgaat dat met de krachtens het Besluit gestelde nadere eisen aan de grenswaarden kan worden voldaan. De Voorzitter is er echter niet van overtuigd dat met de nadere eisen een zodanige regeling kan worden getroffen dat een goed woon- en leefklimaat, waarbij mede stemgeluid in aanmerking genomen wordt, ter plaatse van de woningen kan worden gewaarborgd.

Voorts hebben verzoekers het verrichte geluidsonderzoek met technische argumenten bestreden. Voor de beoordeling van deze argumenten is nader onderzoek noodzakelijk, waartoe deze procedure zich niet leent.

2.7. In verband met het voorgaande ziet de Voorzitter, gelet op de onomkeerbare gevolgen die kunnen ontstaan als gevolg van de inwerkingtreding van het plan, aanleiding het verzoek toe te wijzen.

2.8. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Flevoland van 27 september 2005, kenmerk ROV/05.030741/A, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Recreatieve doeleinden (R)", zoals nader aangegeven op de van deze uitspraak deel uitmakende kaart;

II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Flevoland tot vergoeding van bij verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 689,33 (zegge: zeshonderdnegenentachtig euro en drieëndertig cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Flevoland aan verzoekers onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

III. gelast dat de provincie Flevoland aan verzoekers het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 (zegge: honderachtendertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.F.N. van den Berg, ambtenaar van Staat.

w.g. Bartel w.g. Van den Berg
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2006

350.