Uitspraak 200100993/1


Volledige tekst

200100993/1.
Datum uitspraak: 26 juni 2002.

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellante sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellanten sub 2], wonend te [woonplaats],

en

gedeputeerde staten van Drenthe,
verweerders.

1. Procesverloop

Bij besluit van 20 juni 2000 heeft de gemeenteraad van Tynaarlo, op voorstel van burgemeester en wethouders van 11 april 2000, vastgesteld het bestemmingsplan "Sprookjeshof en Bolwerk".
Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.

Verweerders hebben bij hun besluit van 9 januari 2001, kenmerk 6.1/2000007618, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.

Tegen dit besluit hebben appellante sub 1 bij brief van 26 februari 2001, bij de Raad van State ingekomen op 28 februari 2001, en appellanten sub 2 bij brief van 20 april 2001, bij de Raad van State ingekomen op 24 april 2001, beroep ingesteld. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 10 mei 2001 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 18 december 2001. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 maart 2002, waar appellante sub 1, in persoon en bijgestaan door mr. O.V. Wilkens, gemachtigde, appellanten sub 2, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verweerders, vertegenwoordigd door P.K. Munnik, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn de gemeenteraad, vertegenwoordigd door F.J. Slieker, ambtenaar van de gemeente, en [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde], daar gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Op 3 april 2000 zijn in werking getreden de Wet tot wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van 1 juli 1999 (Stb. 302) en het Besluit tot wijziging van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 van 15 oktober 1999 (Stb. 447).

Uit artikel VI, tweede lid, van genoemde wet volgt dat dit geschil, nu het ontwerp van het plan ter inzage is gelegd vóór 3 april 2000, moet worden beoordeeld aan de hand van het vóór die datum geldende recht.

2.2. Het plangebied ligt ten noordoosten van Zuidlaren en voorziet onder andere in de mogelijkheid tot uitbreiding van het recreatiepark “De Sprookjeshof” en uitbreiding van het bedrijventerrein “Bolwerk”.

Verweerders hebben bij hun bestreden besluit grotendeels goedkeuring verleend aan dit plan.

2.3. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.

2.4. Appellante sub 1 heeft aangevoerd dat verweerders ten onrechte het plandeel met de bestemming “Dagrecreatie”, voorzover dat betrekking heeft op de uitbreiding van de Sprookjeshof, hebben goedgekeurd. Zij betoogt dat niet voldaan wordt aan de afstandsnorm uit de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering (verder te noemen: de VNG-brochure). Voorts stelt zij dat ten onrechte het stemgeluid van de bezoekers van het park bij het bepalen van het geluidsniveau buiten beschouwing is gelaten, omdat dit niet zou vallen onder het Besluit Horeca-, sport- en recreatieinrichtingen milieubeheer. Daarnaast vreest zij voor aantasting van privacy en geluidoverlast door spelende kinderen die gebruik maken van de speeltoestellen met een hoogte van 10 à 11 meter op zeer korte afstand van haar perceel.

Verder meent zij dat uit het plan niet voldoende blijkt dat geluidwerende voorzieningen worden getroffen. Voorts heeft zij aangevoerd dat de voorziene slechtweer-accommodatie te hoog en te massaal is. Tenslotte betoogt zij dat de economische noodzaak van de uitbreiding van het park niet is aangetoond.

Appellanten sub 1 en 2 hebben beiden aangevoerd dat de uitbreiding van De Sprookjeshof zal plaatsvinden op een grondstuk dat deel uitmaakt van het essenlandschap, hetgeen ten koste zal gaan van de bescherming van dit landschapselement.

Appellanten sub 2 vrezen voorts, evenals appellante sub 1, voor een toeneming van overlast, waaronder geluidoverlast, met name gelet op de geringe afstand tussen het park en de woonbebouwing. Daarnaast menen zij dat het landschap onaanvaardbaar wordt aangetast door onder andere de voorziene slechtweer-accommodatie.

2.4.1. De gemeenteraad betoogt dat de opzet van het park vanwege de voorziene uitbreiding niet wezenlijk zal veranderen. Voorzover het woongenot van omwonenden verslechtert is de gemeenteraad van mening dat het belang van het bieden van uitbreidingsmogelijkheden aan het park dient te prevaleren boven het belang van omwonenden.

Geluidoverlast door stemgeluid behoeft in het kader van het Besluit Horeca-, sport- en recreatieinrichtingen milieubeheer niet te worden meegerekend, aldus de gemeenteraad.

2.4.2. Verweerders hebben geen reden gezien dit plandeel in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en hebben het plan in zoverre goedgekeurd. Zij stellen zich evenals de gemeenteraad op het standpunt dat het belang van het recreatiepark groter is dan het belang van appellanten en zijn tevens van mening dat stemgeluid van bezoekers van het park in het kader van het Besluit Horeca-, sport- en recreatieinrichtingen milieubeheer niet behoeft te worden meegerekend. Zij hebben de bedenkingen van appellanten ongegrond verklaard.

2.4.3. Blijkens de plantoelichting heeft het bestaande deel van het pretpark een parkachtig karakter en zijn onder andere een sprookjesbos, een dierenweide en kleinschalige speelvoorzieningen aanwezig. De uitbreiding van het park met een avonturenpark en een slechtweer-accommodatie moet de aantrekkelijkheid en daarmee de continuïteit van “De Sprookjeshof” waarborgen. Door de bouw van de slechtweer-accommodatie kan het park het hele jaar geopend blijven en zullen bezoekers ook met slecht weer het park kunnen bezoeken. Gelet hierop is het belang bij uitbreiding voldoende aannemelijk.

De Afdeling stelt vast dat door de uitbreiding van De Sprookjeshof een gedeelte van het essenlandschap verloren gaat. Blijkens de plankaart betreft het echter een klein gedeelte van het landschap. Daarnaast betreft het een gedeelte dat enigszins geisoleerd wordt door de bestaande woonbebouwing langs de Esweg, waardoor de openheid zowel in westelijke als noordwestelijke richting beperkt is.

Gelet hierop is het standpunt van verweerders dat de uitbreiding van het park op zichzelf niet onaanvaardbaar is, mits het woon- en leefklimaat van omwonenden niet in ernstige mate wordt aangetast, niet onredelijk.

Wat betreft het woon- en leefklimaat blijkt uit de plantoelichting dat bij het bepalen van het geluidsniveau het geluid van bezoekers, waaronder stemgeluid, op een onoverdekt terrein dat onderdeel is van het recreatiepark, buiten beschouwing is gelaten. Blijkens de toelichting was het in het kader van het Besluit Horeca- sport- en recreatieinrichtingen milieubeheer niet noodzakelijk hiermee rekening te houden.

De Afdeling overweegt hieromtrent dat, daargelaten of het standpunt van verweerders en de gemeenteraad omtrent de beoordeling van stemgeluid in het kader van het Besluit Horeca- sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer juist is, verweerders bij de beslissing omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan mogelijke geluidhinder voor omwonenden, ook indien dit betreft hinder door stemgeluid, in het kader van de vereiste belangenafweging dienen te betrekken.

De uitbreiding van het park heeft tot gevolg dat de afstand van het park tot de erfgrens van de omringende woningen verkleind zal worden. In het geval van appellante sub 1 zal de afstand van haar perceel tot het park na uitbreiding slechts 10 meter bedragen.

Tussen partijen is niet in geschil dat ten aanzien van recreatiecentra uit de VNG-brochure een afstandsnorm van 200 meter kan worden afgeleid. Van deze afstand kan worden afgeweken, mits goed gemotiveerd. Hierbij dient onder andere rekening te worden gehouden met aspecten als geluidoverlast en persoonlijke levenssfeer. Ter motivering van de afwijking is in dit geval gewezen op de aard van “De Sprookjeshof”, het voornemen tot zorgvuldige plaatsing van de attracties en de bereidheid afschermende en geluidwerende voorzieningen aan te brengen.

De Afdeling stelt vast dat artikel 8, eerste lid, van de planvoorschriften een ruime doeleindenomschrijving geeft die ondermeer als bestemming vermeldt: dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van een avonturenpark en een speeltuin alsmede een slechtweeraccommodatie.

Ingevolge artikel 8, tweede lid, onder het opschrift Beschrijving in hoofdlijnen geldt als uitgangspunt dat de te realiseren dagrecreatieve voorzieningen uit milieuhygiënisch oogpunt (met name het aspect geluidhinder) geen nadelige gevolgen teweeg mogen brengen voor de omgeving. Gestreefd wordt naar rustige vormen van dagrecreatieve voorzieningen. Van dit voorschrift kan echter, mede gelet op de onduidelijkheid ten aanzien van de vraag tot wie dit voorschrift is gericht, niet worden gezegd dat het als een weigeringsgrond voor bouwaanvragen of als een gebruiksvoorschrift voor de exploitant kan worden gezien. Voorts is in artikel 8, vijfde lid, van de planvoorschriften een verbodsbepaling opgenomen ten aanzien van het gebruik van de gronden en bouwwerken als attractiepark met een “kermisachtig” karakter en / of discotheek. Naar het oordeel van de Afdeling is met deze bepalingen onvoldoende gewaarborgd dat “De Sprookjeshof” een recreatieve voorziening blijft van een andere aard dan bedoeld in de VNG-brochure.

De Afdeling stelt verder vast dat het plan ten aanzien van de plaatsing van de attracties, waarvan de hoogte 10 – en na vrijstelling - 11 meter mag bedragen, uitsluitend – in artikel 8, vierde lid – een zogenoemde nadere eisen-regeling bevat en dat ten aanzien van het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen in het plan niets is vastgelegd.

2.4.4. Gelet op de korte afstand tussen het park en de percelen van omwonenden, de geluidhinder vanwege het stemgeluid van de bezoekers, de mogelijkheid tot de bouw van speelattracties met een hoogte van 10 à 11 meter, de onduidelijkheid ten aanzien van de afschermende en geluidwerende voorzieningen alsmede de bouw van de relatief hoge en massale slechtweer-accommodatie, is de Afdeling van oordeel dat verweerders niet in redelijkheid hebben kunnen stellen dat het woon- en leefklimaat van appellanten niet in ernstige mate kan worden aangetast.

2.4.5. Gelet op het vorenstaande hebben verweerders zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan, voorzover dat de uitbreiding van het recreatiepark betreft, niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Hieruit volgt dat verweerders, door het plandeel op dit punt goed te keuren, hebben gehandeld in strijd met artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht.

De beroepen zijn gegrond, zodat het bestreden besluit op dit onderdeel dient te worden vernietigd.

Hieruit volgt dat er rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, zodat de Afdeling aanleiding ziet goedkeuring te onthouden aan het plandeel met de bestemming “Dagrecreatie”, voorzover dat de uitbreiding van het reeds bestaande gedeelte van het recreatiepark betreft.

2.5. Verweerders dienen op na te vermelden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart de beroepen gegrond;

II. vernietigt het besluit van gedeputeerde staten van Drenthe van 9 januari 2001, kenmerk 6.1/2000007618, voorzover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming “Dagrecreatie”, nader aangegeven op een bij de uitspraak behorende gewaarmerkte kaart;

III. onthoudt goedkeuring aan het plandeel met de bestemming “Dagrecreatie” zoals onder II aangegeven;

IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voorzover dit is vernietigd;

V. veroordeelt gedeputeerde staten van Drenthe in de door appellante sub 1 en appellanten sub 2 in verband met de behandeling van de beroepen gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 660,22 ten aanzien van appellante sub 1, waarvan € 622,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en tot een bedrag van € 38,22 ten aanzien van appellanten sub 2; de bedragen dienen door de provincie Drenthe te worden betaald aan appellanten;

VI. gelast dat de provincie Drenthe aan appellante sub 1 het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 102,10) en aan appellanten sub 2 het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 102,10) vergoedt.

Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Voorzitter, en mr. P.J.J. van Buuren en mr. J.G.C. Wiebenga, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.

w.g. Dolman w.g. Klein
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2002.

176-368.