Uitspraak 200700012/1


Volledige tekst

200700012/1.
Datum uitspraak: 28 november 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. de korpsbeheerder van de Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond,
appellanten,

tegen de uitspraak in zaak no. WOB 06/3028 van de rechtbank Rotterdam van 18 december 2006 in het geding tussen:

appellant sub 1,

en

appellant sub 2.

1. Procesverloop

Bij besluit van 11 mei 2006 heeft appellant sub 2 (hierna: de korpsbeheerder) geweigerd de door appellant sub 1 verzochte afschriften van alle documenten die betrekking hebben op een vechtpartij in Spijkenisse op 6 januari 2006 en op een incident dat zich heeft voorgedaan op de Erasmus Universiteit in Rotterdam tijdens een debat over de Armeense genocide op 16 maart 2006, te verstrekken.

Bij besluit van 26 juni 2006 heeft de korpsbeheerder het daartegen door [appellant sub 1] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 18 december 2006, verzonden op 20 december 2006, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant sub 1] ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de korpsbeheerder binnen zes weken na verzending van het afschrift van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] bij brief bij de Raad van State ingekomen op 29 december 2006, en de korpsbeheerder bij brief bij de Raad van State ingekomen op 24 januari 2007, hoger beroep ingesteld. De korpsbeheerder heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 7 maart 2007. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 2 februari 2007 heeft [appellant sub 1] beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het uitblijven van een nieuw besluit op het bezwaar. Dit beroepschrift is door de rechtbank doorgezonden naar de Afdeling.

Bij brief van 22 maart 2007 heeft [appellant sub 1] toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).

Bij brief van 2 april 2007 heeft de korpsbeheerder van antwoord gediend en een reactie gegeven op het beroep van 2 februari 2007.

Bij besluit van 16 juli 2007 heeft de korpsbeheerder naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank, opnieuw beslissend op het door [appellant sub 1] gemaakte bezwaar, geweigerd de gevraagde documenten te verstrekken met uitzondering van een aantal gespecificeerde onderdelen van een mutatierapport van 6 januari 2006 alsmede twee processen-verbaal van bevindingen, één en ander met weglating van de daarin voorkomende persoonsgegevens. Met toestemming van [appellant sub 1] is de uitvoering van dit besluit opgeschort tot na de uitspraak van de Afdeling.

Bij brief van 31 juli 2007 heeft [appellant sub 1] op het besluit van 16 juli 2007 gereageerd.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 augustus 2007, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door mr. H. van Drunen, werkzaam bij Juridisch Adviesbureau Maury, en de korpsbeheerder, vertegenwoordigd door mr. C.M. Bitter, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder i, van de Wet politieregisters (hierna: de Wpolr) wordt in die wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder persoonsgegevens: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wet bescherming persoonsgegevens.

In de artikelen 14 t/m 19 van de Wpolr is bepaald aan wie en in welke gevallen gegevens uit een politieregister mogen worden verstrekt.

Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: de Wbp) wordt in die wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder persoonsgegeven: elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon.

Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) blijft het verstrekken van informatie ingevolge die wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen.

Het hoger beroep van [appellant sub 1]

2.2. Het hoger beroep van [appellant sub 1] heeft slechts betrekking op de door de rechtbank uitgesproken proceskostenveroordeling.

2.3. [appellant sub 1] voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er geen aanleiding bestaat om vergoeding toe te kennen voor zijn reis- en verletkosten.

2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 29 november 2006 in zaak no. 200601984/1 (AB 2007, 24) is, wanneer een besluit op bezwaar door de rechter wordt vernietigd, dat in de regel aanleiding om een proceskostenveroordeling ten laste van het verwerende bestuursorgaan uit te spreken, voor zover sprake is van kosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Uit de uitspraak van de Afdeling van 25 oktober 2006 in zaak no. 200600466/1, 200600467/1 en 200600468/1 volgt niet dat die vergoeding achterwege blijft indien de gestelde kosten niet met nadere stukken zijn gestaafd, doch dat dan de reiskosten worden bepaald op de kosten van het reizen per openbaar vervoer en de verletkosten worden bepaald overeenkomstig het laagste tarief dat is vermeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder d, van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De Afdeling ziet geen grond waarop in dit geval van voormeld uitgangspunt mocht worden afgeweken en is van oordeel dat, nu [appellant sub 1] heeft verzocht om vergoeding van reis- en verletkosten in verband met het bijwonen van de zitting, de rechtbank de korpsbeheerder had moeten veroordelen in die kosten. Het betoog slaagt.

2.4. Het hoger beroep van [appellant sub 1] is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover daarbij de proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen op € 644,00 zijn vastgesteld. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling de proceskosten in beroep vaststellen op € 690,71. Hierbij wordt opgemerkt dat, nu [appellant sub 1] de door hem gestelde kosten niet met nadere stukken heeft gestaafd, deze forfaitair zijn bepaald.

Het hoger beroep van de korpsbeheerder

2.5. De rechtbank heeft overwogen dat niet vaststaat dat [appellant sub 1] de uitnodiging voor de hoorzitting in bezwaar heeft ontvangen en dat het er daarom voor moet worden gehouden dat [appellant sub 1] in strijd met artikel 7:12 van de Awb niet in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord.

2.6. De korpsbeheerder bestrijdt dit oordeel. Hij voert aan dat de rechtbank heeft miskend dat een uittreksel uit een postregistratiesysteem volstaat als bewijs van verzending van de uitnodiging voor de hoorzitting.

2.6.1. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling, bijvoorbeeld de uitspraak van 27 april 2004, zaak no. 200402504/1 (AB 2005, 413), dient, in geval van niet aangetekende verzending van besluiten of andere rechtens van belang zijnde documenten, het bestuursorgaan aannemelijk te maken dat het desbetreffende stuk is verzonden. Dit kan met behulp van een uittreksel van een postregistratiesysteem waarin de verzending van het stuk is vermeld. Een dergelijk uittreksel is door de korpsbeheerder echter eerst in hoger beroep overgelegd, zodat de rechtbank dit niet bij haar oordeel heeft kunnen betrekken. Het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak. Aangezien [appellant sub 1] in beroep heeft aangevoerd geen uitnodiging voor de hoorzitting te hebben ontvangen, was er voor de korpsbeheerder alle reden het uittreksel reeds in beroep over te leggen. Uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen had hij dit ook behoren te doen. Derhalve dient het eerst in hoger beroep overgelegde uittreksel van het postregistratiesysteem buiten beschouwing te blijven. Het betoog faalt.

2.7. De rechtbank heeft voorts overwogen dat het verstrekkingenregime van de Wpolr uitsluitend betrekking heeft op persoongegevens als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wbp en niet op de documenten waarin deze gegevens kunnen zijn vervat. Voorts heeft zij na met toepassing van artikel 8:29 van de Awb te hebben kennis genomen van de in het geding zijnde documenten, overwogen dat zij geen grond ziet voor het oordeel dat deze uitsluitend of grotendeels persoonsgegevens in evenbedoelde zin bevatten, en dat de korpsbeheerder dus ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan de Wob.

2.8. De korpsbeheerder bestrijdt dit oordeel. Hij betoogt dat het begrip persoonsgegeven ruim moet worden uitgelegd. De in het geding zijnde processen-verbaal bevatten volgens de korpsbeheerder, naast persoonsgegevens in enge zin, grotendeels gegevens die - zeker voor de bij de aangelegenheid betrokken personen - herleidbaar zijn tot degenen die zijn verhoord en degenen over wie wordt verklaard. Hij is er daarom zijns inziens terecht van uitgegaan dat de stukken integraal onder het regime van de Wpolr vallen en om die reden niet hoeven te worden verstrekt.

2.8.1. De korpsbeheerder betoogt terecht dat het begrip persoonsgegeven in de Wpolr niet slechts ziet op de personalia en de hoedanigheid van degenen die zijn verhoord en waarover in de betrokken documenten is verklaard, maar tevens op alle gegevens die herleidbaar zijn tot deze personen.

Na met toepassing van artikel 8:29 van de Awb van de documenten kennis te hebben genomen, is de Afdeling echter met de rechtbank van oordeel dat deze niet louter persoonsgegevens in evenbedoelde zin bevatten. Onder de stukken bevindt zich een aantal processen-verbaal van verhoor van verdachten waarin gedetailleerde verklaringen over gebeurtenissen zijn weergegeven waaruit, doordat daarin over een klein aantal personen wordt gerelateerd, door betrokkenen kan worden afgeleid door wie en over wie wordt verklaard. Deze stukken komen derhalve niet voor verstrekking in aanmerking. Er zijn echter ook stukken die algemene, dan wel niet tot aanwijsbare personen te herleiden informatie bevatten. Zo valt niet in te zien dat de zich bij de stukken bevindende processen-verbaal van bevindingen na anonimisering nog persoonsgegevens als bedoeld in de Wpolr behelzen. Ook bevindt zich bij de stukken een mutatierapport waarin wordt gerelateerd over de gedragingen van een grote groep mensen, in het rapport is sprake van ongeveer vijftig personen, waarvan niet staande kan worden gehouden dat voor alle daarin opgenomen gegevens geldt dat daaruit kan worden opgemaakt op wie ze betrekking hebben. Evenmin bevat de correspondentie met getuigen en slachtoffers louter persoonsgegevens als bedoeld in de Wpolr.

Voorts bevat het mutatierapport dat betrekking heeft op het incident dat zich heeft voorgedaan op de Erasmus Universiteit in Rotterdam op 16 maart 2006 onder het kopje "Toelichting bij zelfstandige aktie" niet louter gegevens die als persoonsgegevens als bedoeld in de Wpolr moeten worden aangemerkt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 21 februari 2007 in zaak no. 200604543/1, moet het, indien stukken niet alle en niet geheel bestaan uit informatie waaruit kan worden afgeleid welke persoon aan het woord is of over wie wordt verklaard, mogelijk worden geacht de stukken zodanig te schonen, dat daaruit vervolgens niet meer kan worden afgeleid wie over wie welke verklaring heeft afgelegd. Hieruit volgt dat de korpsbeheerder openbaarmaking van de in het geding zijnde documenten niet integraal op grond van de Wpolr heeft mogen weigeren.

2.8.2. Op grond van het vorenoverwogene is de Afdeling van oordeel dat na anonimisering van de documenten niet slechts standaardgegevens of standaardvermeldingen op de betrokken formulieren zullen resteren, die iedere zelfstandige betekenis ontberen. Het beroep van de korpsbeheerder op de uitspraak van de Afdeling van 20 februari 2002 in zaak no. 200100806/1 (JB 2002, 95), waarin wordt overwogen dat dergelijke gegevens niet verstrekt behoeven te worden, slaagt derhalve niet.

2.8.3. Het betoog van de korpsbeheerder dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling over artikel 11 van de Wob bij verwevenheid van feiten en opvattingen over de feiten geen verplichting tot openbaarmaking bestaat, slaagt reeds niet omdat de openbaarmaking van de onderhavige documenten niet op grond van de Wob is geweigerd.

2.9. Het hoger beroep van de korpsbeheerder is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, voor zover aangevallen door de korpsbeheerder, te worden bevestigd. In zoverre de in het geding zijnde documenten geen persoonsgegevens behelzen, zal de korpsbeheerder alsnog toepassing moeten geven aan de Wob.

Het besluit van 16 juli 2007

2.10. Bij besluit van 16 juli 2007 heeft de korpsbeheerder opnieuw op het door [appellant sub 1] gemaakte bezwaar beslist. Niet is gebleken dat [appellant sub 1] nog procesbelang heeft bij een oordeel over het beroep tegen het uitblijven van een nieuw besluit op bezwaar. Dit beroep dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard.

2.11. Aangezien dit besluit niet geheel aan de bezwaren van [appellant sub 1] tegemoet komt, is het, gelet op artikel 6:24, eerste lid, van de Awb gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, in hoger beroep mede aan de orde.

2.12. Bij dat besluit heeft de korpsbeheerder wederom geweigerd de gevraagde documenten te verstrekken, met uitzondering van een mutatierapport van 6 januari 2006 alsmede twee processen-verbaal van bevindingen, één en ander met weglating van de daarin voorkomende persoonsgegevens.

2.13. [appellant sub 1] voert aan dat de korpsbeheerder hem ten onrechte niet heeft gehoord alvorens opnieuw op zijn bezwaar te beslissen.

2.14. Door het overleggen van een uittreksel van het postregistratiesysteem in hoger beroep heeft de korpsbeheerder alsnog aannemelijk gemaakt dat de uitnodiging voor de hoorzitting van 26 juni 2006 correct aan [appellant sub 1] is verzonden. Nu [appellant sub 1] zijn stelling dat hij de uitnodiging niet heeft ontvangen, op geen enkele wijze nader heeft onderbouwd, kan niet worden geoordeeld dat hij de ontvangst van de uitnodiging op niet ongeloofwaardige wijze heeft ontkend. Voor de beoordeling van het besluit van 16 juli 2007 moet het er daarom voor worden gehouden dat [appellant sub 1] de uitnodiging heeft ontvangen en door niet op de hoorzitting te verschijnen geen gebruik heeft gemaakt van het recht om te worden gehoord. Nu in artikel 7:2, eerste lid, van de Awb geen algemene verplichting is opgenomen tot het opnieuw horen bij het nemen van een nieuw besluit op bezwaar ter voldoening aan een uitspraak van de rechtbank waarbij het eerdere besluit op bezwaar is vernietigd en geen feiten en omstandigheden zijn gesteld als bedoeld in artikel 7:9 van de Awb, kan niet worden geoordeeld dat de korpsbeheerder gehouden was [appellant sub 1] nogmaals in de gelegenheid te stellen te worden gehoord. Het betoog faalt.

2.15. [appellant sub 1] voert voorts aan dat het besluit van 16 juli 2007 onvoldoende is gemotiveerd, omdat de korpsbeheerder heeft nagelaten per document aan te geven op welke gronden openbaarmaking wordt geweigerd. Ook betoogt hij dat niet aannemelijk is dat alle documenten uitsluitend persoonsgegevens bevatten en dat de door de korpsbeheerder gehanteerde weigeringsgronden op alle documenten betrekking hebben.

2.15.1. Uit hetgeen onder 2.8.1. is overwogen vloeit voort dat de korpsbeheerder terecht heeft besloten het mutatierapport van 6 januari 2006 en een tweetal processen-verbaal van bevindingen onder weglakken van de daarin opgenomen persoonsgegevens openbaar te maken, doch dat het standpunt van de korpsbeheerder dat de andere documenten alle uitsluitend of grotendeels persoonsgegevens bevatten in de zin van de Wpolr onjuist is. Derhalve zijn de bepalingen over gegevensverstrekking uit de Wpolr niet integraal op die documenten van toepassing. Daarentegen is de Wob niet van toepassing op de documenten voor zover deze persoonsgegevens als bedoeld in de Wpolr bevatten. Zoals de Afdeling immers eerder heeft overwogen - onder meer in de hierboven aangehaalde uitspraak van 21 februari 2007 - vloeit uit de tekst en de geschiedenis van de totstandkoming van de Wpolr voort dat deze wet voor de verstrekking van gegevens een gesloten systeem kent. De bij deze wet en bij de daarop gebaseerde algemene maatregel van bestuur gestelde regels behelzen een uitputtende regeling.

Hieruit volgt dat de korpsbeheerder in het besluit van 16 juli 2007 ten onrechte in het midden heeft gelaten op welke niet openbaar te maken documenten of gedeelten daarvan hij het regime van de Wpolr van toepassing acht dan wel de door hem ingeroepen weigeringsgrond van de Wob. Wat het mutatierapport betreft inzake het incident dat zich heeft voorgedaan op de Erasmus Universiteit op 16 maart 2006, overweegt de Afdeling dat, mocht openbaarmaking van dit document in zijn geheel zijn geweigerd in het belang van inspectie, controle en toezicht, deze motivering rechtens geen stand houdt omdat het document niet louter informatie over de door de politie gehanteerde methoden en technieken bevat.

2.16. Het beroep tegen het besluit van 16 juli 2007 is gegrond. Het besluit dient te worden vernietigd, behoudens voor zover daarbij is beslist de drie voormelde documenten geanonimiseerd openbaar te maken, omdat het in zoverre in strijd met artikel 7:12 van de Awb niet deugdelijk is gemotiveerd.

2.17. De korpsbeheerder dient op na te melden wijze in de proceskosten van [appellant sub 1] te worden veroordeeld. De Afdeling ziet aanleiding om tot de proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen ook de kosten te rekenen die [appellant sub 1] heeft moeten maken vanwege het aanvankelijk uitblijven van het besluit van 16 juli 2007.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep van [appellant sub 1] gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 18 december 2006 in zaak no. WOB 06/3028, voor zover het bedrag van de voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is bepaald op € 644,00;

III. veroordeelt de korpsbeheerder van de Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond tot vergoeding van de bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het beroep tegen het besluit van 26 juni 2006 opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 690,71 (zegge: zeshonderdnegentig euro en eenenzeventig cent), voor een gedeelte groot € 644,00 toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond aan [appellant sub 1] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

IV. bevestigt de uitspraak, voor zover bestreden door de korpsbeheerder van de Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond;

V. verklaart het tegen het uitblijven van een nieuw besluit op het op 28 mei 2006 gemaakte bezwaar door [appellant sub 1] ingestelde beroep niet-ontvankelijk;

VI. verklaart het beroep tegen het besluit van 16 juli 2007 gegrond;

VII. vernietigt het besluit van de korpsbeheerder van de Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond van 16 juli 2007, zonder kenmerk, behoudens voor zover daarbij is beslist de drie daarin vermelde documenten geanonimiseerd openbaar te maken;

VIII. bepaalt dat de korpsbeheerder die drie geanonimiseerde documenten aan [appellant sub 1] verstrekt en voor het overige opnieuw beslist op het op 28 mei 2006 gemaakte bezwaar;

IX. veroordeelt de korpsbeheerder van de Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond tot vergoeding van de bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep tegen het besluit van 16 juli 2007 opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.046,50 (zegge: duizendzesenveertig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond aan [appellant sub 1] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

X. gelast dat de Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond aan [appellant sub 1] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 211,00 (zegge: tweehonderdelf euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt;

XI. bepaalt dat van de Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond een griffierecht van € 422,00 (zegge: vierhonderdtweeëntwintig euro) wordt geheven.

Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. D. Roemers, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. den Broeder, ambtenaar van Staat.

w.g. Vlasblom w.g. Den Broeder
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 28 november 2007

413.