Uitspraak 200700529/1


Volledige tekst

200700529/1.
Datum uitspraak: 26 september 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak no. WW44 05/1895 van de rechtbank Alkmaar van 1 december 2006 in het geding tussen:

appellante

en

het college van burgemeester en wethouders van Hoorn.

1. Procesverloop

Bij besluit van 27 juni 2000 heeft het college van burgemeester en wethouders van Hoorn (hierna: het college) aan Unigro Nederland B.V. (hierna: vergunninghoudster) bouwvergunning verleend voor het verbouwen van de supermarkt op het perceel, kadastraal bekend gemeente Hoorn, sectie B, nrs. 1414, 1415, 2530, 2907 en 3616, plaatselijk bekend Dubbele Buurt 36-42/Kleine Noord 43-45 te Hoorn.

Bij besluit van 7 november 2000 heeft het college het onder meer door appellante daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 8 mei 2002, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 7 november 2000 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen.

Bij brief van 9 maart 2004 heeft appellante beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar.

Bij besluit van 23 april 2004 heeft het college besloten het primaire besluit van 27 juni 2000 tot verlening van bouwvergunning te herroepen, de aanvraag om bouwvergunning alsnog voor te leggen aan de monumentencommissie en de welstandscommissie en de voor het bouwplan noodzakelijke vrijstellingsprocedure als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) te volgen.

Bij uitspraak van 18 januari 2005 heeft de rechtbank het beroep van appellante, gericht tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk verklaard, het beroep, gericht tegen het besluit van 23 april 2004, gegrond verklaard en het college opgedragen binnen 26 weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit te nemen onder verbeurdverklaring van een dwangsom van € 250,00 voor iedere dag dat het college niet aan de uitspraak voldoet.

Bij besluit van 5 juli 2005, aangevuld bij besluit van 14 september 2005, heeft het college het door appellante gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 27 juni 2000 opnieuw herroepen en vergunninghoudster vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het verbouwen van de supermarkt die is gevestigd in de panden Kleine Noord 43-45 doorlopend naar Dubbele Buurt 38-42 te Hoorn.

Bij uitspraak van 1 december 2006, verzonden op 8 december 2006, heeft de rechtbank het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 16 januari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 18 januari 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 23 maart 2007 heeft het college van antwoord gediend.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellante. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 september 2007, waar appellante, in persoon, en het college, vertegenwoordigd door G. Koopman, ambtenaar bij de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. In deze procedure staat ter beoordeling of de rechtbank in haar uitspraak van 1 december 2006 terecht heeft geoordeeld dat het besluit van het college van 5 juli 2005, aangevuld bij besluit van 14 september 2005, waarbij het door appellante gemaakte bezwaar gegrond is verklaard, het besluit van 27 juni 2000 is herroepen en aan vergunninghoudster vrijstelling en bouwvergunning is verleend voor het verbouwen van de supermarkt die is gevestigd in de panden Kleine Noord 43-45 doorlopend naar Dubbele Buurt 38-42 te Hoorn, in rechte stand kan houden.

2.2. Het bouwplan voorziet in een inpandige verbouwing van de supermarkt, inhoudende de verwijdering van een stuk muur tussen de panden Dubbele Buurt 40 en 42 en een ondergeschikte wijziging van de indeling van de supermarkt. Deze verbouwing heeft reeds in augustus 1997 plaats gevonden.

2.3. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Globaal Bestemmingsplan Binnenstad" (hierna: het bestemmingsplan) rust op de gronden waarop het bouwplan is voorzien de nader uit te werken bestemming "Centrum III". Het bouwplan is met het bestemmingsplan in strijd, omdat nog geen uitwerkingsplan is vastgesteld, zodat ter plaatse ingevolge artikel 18, tweede lid, onder 2, van de planvoorschriften een bouwverbod geldt. Om aan het bouwplan medewerking te verlenen heeft het college vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO verleend.

2.4. Appellante betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat vergunninghoudster niet is aan te merken als belanghebbende, omdat de supermarkt sinds het najaar van 1997 wordt geëxploiteerd door Aldi Zaandam B.V. (hierna: Aldi).

2.4.1. Dit betoog slaagt niet. Op 3 mei 1996 is door vergunninghoudster een aanvraag om bouwvergunning ingediend voor het gedeeltelijk verbouwen van de supermarkt. Vergunninghoudster huurde op dat moment het pand [locatie a] doorlopend naar [locatie b] van appellante. Gelet hierop, en op de omstandigheid dat vergunninghoudster de aanvraag om bouwvergunning niet heeft ingetrokken en bovendien op 14 augustus 1999 een gewijzigd bouwplan heeft ingediend, heeft de rechtbank in haar uitspraak van 8 mei 2002 met juistheid overwogen dat het college vergunninghoudster terecht als belanghebbende aanvrager heeft aangemerkt. De aanvraag om bouwvergunning is derhalve terecht aangemerkt als een aanvraag om een besluit te nemen in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), waarop door het college is beslist.

2.5. Appellante betoogt verder dat vergunninghoudster op de aanvraag om bouwvergunning van 3 mei 1996 ten onrechte heeft vermeld dat zij eigenaar is van alle panden waarin de supermarkt is gevestigd, terwijl zij slechts eigenaar is van het pand [locatie c]. Volgens appellante is daarom sprake van valsheid in geschrifte, waardoor de aanvraag om bouwvergunning niet meer in behandeling had mogen worden genomen.

2.5.1. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 8 mei 2002 terecht overwogen dat, anders dan appellante veronderstelt, op grond van de Woningwet niet is vereist dat de aanvrager van een bouwvergunning tevens eigenaar is van het perceel waarop het bouwplan waarvoor bouwvergunning wordt gevraagd, is voorzien. De omstandigheid dat vergunninghoudster in de aanvraag om bouwvergunning heeft vermeld dat zij eigenaar is, terwijl zij slechts eigenaar is van een deel van de panden waarin de supermarkt is gevestigd, kan dan ook niet leiden tot het oordeel dat het college niet op de aanvraag had mogen beslissen.

2.6. Appellante betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hetgeen zij naar voren heeft gebracht ten aanzien van het welstandsadvies niet kan slagen, omdat deze argumenten niet zien op het onderhavige bouwplan. Appellante voert in dit verband aan dat Aldi door de verwezenlijking van het bouwplan in staat is gesteld de deuren aan het Kleine Noord te sluiten. Daardoor is aan het Kleine Noord, een winkelstraat, sprake van twee panden die vanuit die straat niet toegankelijk zijn. Hierdoor wordt volgens appellante afbreuk gedaan aan de welstand. Gelet hierop heeft de welstandscommissie voor het bouwplan ten onrechte een positief welstandsadvies gegeven, aldus appellante.

2.6.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat dit betoog geen doel treft, nu hetgeen appellante in dit verband heeft aangevoerd betrekking heeft op het sluiten van de deuren aan het Kleine Noord door Aldi en niet op het bouwplan dat thans ter beoordeling voorligt. Voor dit bouwplan heeft de welstandscommissie van de gemeente Hoorn (hierna: de welstandscommissie) op 14 april 2004 een positief welstandsadvies afgegeven. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 22 maart 2006 in zaak no. 200506325/1, mag het college, hoewel zij niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij haar berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in de regel geen nadere toelichting, tenzij de aanvrager of een derde-belanghebbende een tegenadvies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie. Dit is slechts anders indien het advies van de welstandscommissie naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet - of niet zonder meer - aan haar oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen. Van zodanige gebreken is niet gebleken. Nu appellante geen tegenadvies heeft overgelegd, mocht het college afgaan op het positieve advies van de welstandscommissie.

2.7. Appellante betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college, gelet op het bepaalde in artikel 44a van de Woningwet, had moeten weigeren aan vergunninghoudster vrijstelling en bouwvergunning te verlenen. Zij voert daartoe aan dat door het college, vergunninghoudster en Aldi ten onrechte afspraken zijn gemaakt, waarvan zij geen weet had.

2.7.1. Ingevolge artikel 44a, eerste lid, van de Woningwet kan, in afwijking van artikel 44, eerste lid, en artikel 56a, tweede en derde lid, de reguliere bouwvergunning tevens worden geweigerd in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: de Wet bibob), met dien verstande dat voor de toepassing van artikel 3 van die wet in deze wet onder betrokkene mede wordt verstaan degene die op grond van de feiten en omstandigheden redelijkerwijs met een aanvrager van de bouwvergunning gelijk kan worden gesteld.

2.7.2. Het betoog van appellante slaagt niet, reeds omdat op grond van de in artikel 43 van de Wet bibob, in samenhang gelezen met artikel 41 van die wet, opgenomen overgangsbepaling artikel 44a van de Woningwet niet van toepassing is op de aanvraag om bouwvergunning van vergunninghoudster, nu deze aanvraag is ingediend vóór de inwerkingtreding van de Wet bibob.

2.8. Voor zover appellante betoogt dat door de verbouwing de muren van de panden waarin de supermarkt is gevestigd, zijn gaan scheuren, betreft dat de feitelijke uitvoering van het bouwplan. Die kan in deze procedure niet aan de orde kan komen.

2.9. Ook in hetgeen appellante voor het overige heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college de gevraagde vrijstelling en bouwvergunning niet mocht verlenen.

2.10. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.11. In verband met het vorenstaande bestaat voor inwilliging van het verzoek van appellante om vergoeding van de schade als bedoeld in artikel 8:73 van de Awb, geen grond.

2.12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.

w.g. Van den Brink w.g. Klein Nulent
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 26 september 2007

218-494.