Uitspraak 200506325/1


Volledige tekst

200506325/1.
Datum uitspraak: 22 maart 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak no. SBR 04/2524 van de rechtbank Utrecht van 7 juni 2005 in het geding tussen:

appellant

en

het college van burgemeester en wethouders van Abcoude.

1. Procesverloop

Bij besluit van 13 april 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Abcoude (hierna: het college) geweigerd bouwvergunning te verlenen voor het plaatsen van een dakkapel in het tweede niveau van het dakvlak van het woonhuis op het perceel [locatie] te Abcoude.

Bij besluit van 17 augustus 2004 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 7 juni 2005, verzonden op 8 juni 2005, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 19 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op 20 juli 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 28 september 2005 heeft het college van antwoord gediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 maart 2006, waar appellant, vertegenwoordigd door P. Lodewijks, en het college, vertegenwoordigd door G.J.H. Noordhof, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het welstandsadvies dat aan de weigering van de bouwvergunning ten grondslag ligt niet toereikend is gemotiveerd. Hij voert daartoe aan dat in de omgeving van de woning ten behoeve waarvan de aanvraag is gedaan reeds geen sprake is van een evenwichtig geheel, aangezien de dakkapellen op andere woningen van elkaar verschillen in maat en model.

2.2. Het college heeft geweigerd bouwvergunning te verlenen voor het plaatsen van de dakkapel wegens strijd met redelijke eisen van welstand. Het college heeft zich daarbij gebaseerd op het advies van de Provinciale Utrechtse Welstandscommissie (hierna: de welstandscommissie), waarin onder meer is overwogen dat door de plaatsing van een dakkapel in het tweede niveau van het dakvlak de hiërarchie in de woning wordt verstoord en een onevenwichtig totaalbeeld ontstaat.

2.3. Het college mag, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor de welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in de regel geen nadere toelichting, tenzij de aanvrager of een derde-belanghebbende een tegenadvies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie. Dit is slechts anders indien het advies van de welstandscommissie naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen. Appellant heeft geen tegenadvies van een deskundige overgelegd ter bestrijding van het hiervóór aangehaalde welstandsadvies. Tegenover het oordeel van de welstandscommissie heeft hij uitsluitend zijn eigen opvattingen omtrent de welstand geplaatst.

Gelet hierop en nu de rechtbank terecht heeft overwogen dat het welstandsadvies naar inhoud of wijze van totstandkoming ervan niet zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet aan zijn besluit tot weigering van de bouwvergunning ten grondslag had mogen leggen, faalt het betoog van appellant.

2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat.

w.g. Lubberdink w.g. Hanrath
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2006

313-392.