Uitspraak 200704720/2


Volledige tekst

200704720/2.
Datum uitspraak: 14 augustus 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:

[verzoekers], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in de zaken nos. AWB 06/2755 en 06/2756 van de rechtbank Leeuwarden van 7 juni 2007 in het geding tussen:

verzoekers

en

de Kroon op voordracht van de Minister van Verkeer en Waterstaat en de Kroon op voordracht van de Minister van Economische Zaken.

1. Procesverloop

Bij beslissing van 29 oktober 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de Kroon op voordracht van de Minister van Verkeer en Waterstaat het openbaar belang erkend van de werken tot aanleg en instandhouding van twee transportleidingen en een signaalkabel en drie elektriciteitskabels ten behoeve van de winning van steenzout in de provincie Fryslân binnen het concessiegebied Barradeel II door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Frisia Zout B.V." (hierna: Frisia).

Bij beslissing van 2 september 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de Kroon op voordracht van de Minister van Economische Zaken aan Frisia een concessie verleend voor twee buisleidingen voor het transport van water onderscheidenlijk pekel en bijbehorende werken tussen de winlocaties Barradeel en Bethanië in de gemeente Franekeradeel.

Bij besluiten van onderscheidenlijk 1 december 2005 en 10 januari 2006 heeft de Kroon op voordracht van de Minister van Verkeer en Waterstaat respectievelijk de Minister van Economische Zaken de daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 31 maart 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover hier van belang, in de zaak met betrekking tot de nos. 06/211 en 06/417, het beroep van verzoekers tegen de besluiten van 1 december 2005 respectievelijk 10 januari 2006 gegrond verklaard, de bestreden beslissingen op bezwaar vernietigd en zelf voorziend de bezwaren tegen de beslissing van 29 oktober 2004 en de beslissing van 2 september 2005 niet-ontvankelijk verklaard op grond dat de ene noch de andere beslissing een besluit is.

Bij uitspraak van 22 november 2006 in zaak no. 200602473/1 heeft de Afdeling het tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak vernietigt en de zaak naar de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) terugverwezen op grond dat beide beslissingen appellabele besluiten zijn.

Bij uitspraak van 7 juni 2007, verzonden op 8 juni 2007, heeft de rechtbank het beroep van verzoekers ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak hebben verzoekers bij brief van 7 juli 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 23 juli 2007. Bij eerstgenoemde brief hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 augustus 2007, waar verzoekers, vertegenwoordigd door mr. K. Jurriëns, advocaat te Noordwijk, en de Kroon op voordracht van Verkeer en Waterstaat, vertegenwoordigd door mr. J.E.F.M. den Drijver- van Rijckevorsel, advocaat te Den Haag, en de Kroon op voordracht van Economische Zaken, vertegenwoordigd door mr. K.M. Bresjer, ambtenaar van het ministerie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord Frisia, vertegenwoordigd door mr. J.V. van Ophem, advocaat te Leeuwarden.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Het verzoek strekt ertoe de werking van het besluit tot erkenning van het openbaar belang van de werken tot aanleg en instandhouding van de desbetreffende leidingen en bijbehorende werken en het besluit tot concessieverlening voor dit stelsel op te schorten, totdat de Afdeling op het ingestelde hoger beroep zal hebben beslist.

2.3. Verzoekers hebben niet aannemelijk gemaakt dat, zoals gesteld, beide besluiten tot onomkeerbare gevolgen zullen leiden in geval later zou blijken, waartoe de Voorzitter overigens op voorhand geen aanleiding ziet, dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure geen stand zal houden, althans dat de Afdeling zal concluderen dat de Kroon deze besluiten niet mocht nemen. Daarvoor is niet voldoende dat de bodem daalt als gevolg van het winnen van steenzout. Dit aspect speelt in het kader van de onderhavige procedure geen rol en is overigens reeds bij de belangenafweging in het kader van de besluitvorming op grond van de mijnbouwwetgeving betrokken. Daarbij komt dat de aanleg van het gewraakte leidingenstelsel begin april 2006 is voltooid. De leidingen zijn sindsdien in gebruik. Niet is gebleken dat vanwege het leidingenstelsel op zich schade is of zal ontstaan dat het treffen van een voorlopige voorziening in afwachting van de bodemprocedure rechtvaardigt.

2.4. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van Staat.

w.g. Brink w.g. Drouen
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2007

375.