Uitspraak 200609049/1


Volledige tekst

200609049/1.
Datum uitspraak: 15 augustus 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellanten], wonend te Capelle aan den IJssel,

tegen de uitspraak in zaak no. WRO 06/1296 van de rechtbank Rotterdam van 2 november 2006 in het geding tussen:

appellanten

en

het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel.

1. Procesverloop

Bij besluit van 12 mei 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het plaatsen van dakopbouwen op tien woningen aan het Paradijsselpark 109 tot en met 115, 121 tot en met 125 en 129 tot en met 133 (oneven nummers).

Bij besluit van 14 februari 2006 heeft het college de onder meer door appellanten daartegen gemaakte bezwaren gegrond verklaard en het besluit van 12 mei 2005 in stand gelaten onder aanvulling van de motivering.

Bij uitspraak van 2 november 2006, verzonden op 6 november 2006, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het door appellanten daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 15 december 2006, bij de Raad van State ingekomen op 16 december 2006, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 12 januari 2007. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 12 maart 2007 heeft het college van antwoord gediend.

Bij brief van 30 april 2007 hebben appellanten een nadere reactie ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 juli 2007, waar [een van de appellanten] in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. B. Huizenaar en C. van Sonderen, ambtenaren bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is vergunninghouder verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het bouwplan voorziet in het vergroten van tien woningen door het plaatsen van een dakopbouw op de tweede verdieping van die woningen.

2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Oostgaarde 1999" (hierna: het bestemmingsplan) rust op de gronden waarop het bouwplan is voorzien de bestemming "Woondoeleinden 2W (maximum aantal bouwlagen 2)". Het bouwplan is hiermee in strijd. Om bouwvergunning voor het bouwplan te kunnen verlenen heeft het college krachtens artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (hierna: Bro 1985), vrijstelling verleend.

2.3. Niet in geschil is dat het bouwplan op grond van artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1, van het Bro 1985 in aanmerking komt voor de toepassing van artikel 19, derde lid, van de WRO.

2.4. Appellanten betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand. Zij voeren daartoe aan dat door het bouwplan een verbrokkeld beeld ontstaat, doordat een deel van de woningen aan het Paradijsselpark wel een dakopbouw krijgt en een deel niet. Hierdoor ontstaat volgens appellanten een onrustig en onesthetisch beeld. Bovendien heeft het college volgens appellanten onvoldoende gemotiveerd waarom in dit geval sprake is van een bijzondere situatie die het rechtvaardigt dat, naar zij stellen, de normen van welstand zijn verlaagd. Zij voeren verder aan dat de ruimtelijke kwaliteit verdwijnt, doordat de bestaande verschillen in bouwhoogtes grotendeels verdwijnen.

2.4.1. Omtrent het aan de orde zijnde bouwplan heeft de welstandscommissie op 6 september 2005 een positief advies uitgebracht. Daarbij is getoetst aan de welstandsnota die door de raad van de gemeente Capelle aan den IJssel op 1 juli 2004 is vastgesteld (hierna: de welstandsnota). In de welstandsnota is onder de zogenoemde 'gebiedscriteria' aangegeven dat dakopbouwen zijn toegestaan "mits aansluitend bij architectuur bouwvorm". Ten aanzien van het Paradijsselpark is daarbij aangegeven dat dakopbouwen niet gewenst zijn. In Hoofdstuk 2 van de welstandsnota is evenwel aangegeven dat in bijzondere situaties wanneer een bouwplan afwijkt van de gebiedsgerichte criteria, maar door schoonheid, bijzonderheid, architectuur of structuur wél aan redelijke eisen van welstand voldoet, het bouwplan zal worden getoetst aan de 'Algemene criteria'. De initiatiefnemer, ontwerper of architect zal in dit geval gemotiveerd moeten aantonen waarom het plan op die plek wél architectonisch-stedenbouwkundig verantwoord is.

2.4.2. De welstandscommissie heeft zich op het standpunt gesteld dat in dit bijzondere geval sprake is van dakopbouwen, volledig in de stijl van de desbetreffende woningen en ontworpen door de oorspronkelijke architect. Volumeopbouw, gevelindeling, materiaal, kleur en detaillering zijn volledig overeenkomstig het bestaande woonblok, aldus de welstandscommissie. Bovendien is het aantal opbouwen volgens haar zo groot dat niet meer van incidenten kan worden gesproken, maar van een volledig nieuw en samenhangend ensemble. De welstandscommissie heeft zich daarom op het standpunt gesteld dat aan de algemene toetsingscriteria wordt voldaan.

2.4.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 22 maart 2006 in zaak no. 200506325/1, mag het college, hoewel hij niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in de regel geen nadere toelichting, tenzij de aanvrager of een derde-belanghebbende een tegenadvies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie. Dit is slechts anders indien het advies van de welstandscommissie naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen. Van zodanige gebreken is niet gebleken. Nu appellanten geen tegenadvies hebben overgelegd, mocht het college afgaan op het positieve advies van de welstandscommissie.

2.5. Appellanten betogen dat in afwijking van de bouwvergunning wordt gebouwd, omdat niet tien, maar slechts acht dakopbouwen zullen worden gebouwd.

2.5.1. Dit betoog slaagt niet. Het betoog dat in afwijking van de vergunning is dan wel zal worden gebouwd kan bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de verleende vrijstelling en bouwvergunning geen rol spelen. Indien appellanten van mening zijn dat in afwijking van de bouwvergunning is dan wel zal worden gebouwd, kunnen zij het college verzoeken daartegen handhavend op te treden. Zoals het college ter zitting heeft verklaard, zal na gereedmelding van de bouw worden beoordeeld of gebouwd is overeenkomstig de daarvoor verleende bouwvergunning. Daarbij heeft het college aangegeven dat, indien blijkt dat in afwijking van de bouwvergunning is gebouwd, bij de beoordeling of daartegen handhavend dient te worden opgetreden zal worden betrokken, dat de bouwvergunning is verleend op grond van een welstandsadvies waarbij aan het ensemble aanmerkelijke betekenis is toegekend.

2.6. Appellanten betogen tevergeefs dat zij aan het bestemmingsplan het gerechtvaardigde vertrouwen hebben mogen ontlenen dat geen vergunning zou worden verleend voor het bouwplan. Gelet op hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 2.3. is overwogen, was het college bevoegd voor het bouwplan vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de mate van aantasting van het uitzicht, de bezonning en de privacy van appellanten niet zodanig is dat het college niet in redelijkheid vrijstelling voor het bouwplan kon verlenen. Daarbij is mede van belang dat, zoals het college in zijn beslissing op bezwaar heeft opgemerkt, geen blijvend recht op vrij uitzicht bestaat.

2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.

w.g. Bartel w.g. Klein Nulent
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2007

218-494.