Uitspraak 200608059/1


Volledige tekst

200608059/1.
datum uitspraak: 25 juli 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
"MLS Recycling B.V.", gevestigd te Stadskanaal,

tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/58 van de rechtbank Groningen
van 26 september 2006 in het geding tussen:

appellante

en

het college van burgemeester en wethouders van Stadskanaal.

1. Procesverloop

Bij besluit van 16 juni 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Stadskanaal (hierna: het college) appellante onder oplegging van een dwangsom gelast de bedrijfsmatige activiteiten op het perceel aan de Barkelazwet te Alteveer te staken en het grind, het funderingsmateriaal en het hekwerk op dat perceel te verwijderen.

Bij besluit van 28 november 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Stadskanaal het door appellante daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de hoogte van de dwangsom nader vastgesteld.

Bij uitspraak van 26 september 2006, verzonden op 6 oktober 2006, heeft de rechtbank Groningen (hierna: de rechtbank) het door appellante daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 6 november 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 5 december 2006. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 19 december 2006 heeft het college van antwoord gediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 juni 2007, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. J.W. Brouwer, advocaat te Assen, en het college, vertegenwoordigd door mr. D.S.W. van 't Ende en mr. S.M.H. Kerkhoffs, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge het geldende bestemmingsplan "Alteveer 1998" heeft het perceel van appellante de bestemming "groene ruimten".

Ingevolge artikel 7, onder A, van de planvoorschriften zijn de gronden met deze bestemming bestemd voor de volgende doeleinden:

- opgaande beplantingselementen;

- recreatieve groenelementen;

- overige groenelementen;

- agrarische doeleinden;

- recreatief medegebruik;

- verkeer en parkeren;

- doeleinden van openbaar nut.

Ingevolge artikel 12, onder A, van de planvoorschriften is het verboden gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming(en).

Ingevolge artikel 12, onder B, sub 2, van de planvoorschriften wordt onder strijdig gebruik als bedoeld in lid A in ieder geval verstaan het gebruik van de gronden en bouwwerken als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van het normale gebruik.

2.2. Anders dan appellante heeft betoogd is de rechtbank op goede gronden tot het juiste oordeel gekomen dat de opslag van grind en funderingsmaterialen op het perceel moet worden aangemerkt als bedrijfsmatige activiteiten en zich niet verdraagt met de bestemming "groene ruimten".

Voorts is de rechtbank op goede gronden tot het juiste oordeel gekomen dat het hekwerk, dat dient ter afsluiting van de oprit naar het perceel, is geplaatst zonder de daartoe vereiste bouwvergunning.

2.3. De conclusie is dat is gehandeld in strijd met het bestemmingsplan en artikel 40, eerste lid, van de Woningwet, zodat het college terzake handhavend kon optreden.

Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

2.4. Anders dan appellante heeft betoogd is de rechtbank tot het juiste oordeel gekomen dat geen concreet uitzicht op legalisatie bestaat en dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college van de aanschrijving had behoren af te zien.

2.5. Uit de stukken blijkt dat gedeputeerde staten van de provincie Groningen niet hebben ingestemd met het voornemen de bestemming "groene ruimten" van het perceel te wijzigen in de bestemming "bedrijfsdoeleinden", omdat die bestemming in strijd is met het Provinciaal Omgevingsplan. Voorts heeft de gemeenteraad van Stadskanaal inmiddels ingestemd met het nieuwe bestemmingsplan "Onstwedde, Alteveer en Mussel", waarin het perceel de bestemming "groene ruimten" heeft behouden. Op 12 december 2006 hebben gedeputeerde staten de door appellante tegen dit plan ingediende bedenkingen ongegrond verklaard en het plan goedgekeurd.

Voorts heeft het college bij besluit van 30 juni 2005 geweigerd vrijstelling en bouwvergunning voor het hekwerk te verlenen. Dat besluit is bij uitspraak van de Afdeling van heden, nr. 200608058/1, in rechte onaantastbaar geworden.

Verder ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het bij de beslissing op bezwaar nader vastgestelde bedrag van de opgelegde dwangsom niet in redelijke verhouding staat tot de zwaarte van de geschonden belangen en de beoogde werking van de dwangsomoplegging. Hetgeen appellante in dit verband heeft aangevoerd treft geen doel.

2.6. Aan het betoog van appellante dat op een aangrenzend perceel activiteiten voor de winning van zand uitgeoefend zullen gaan worden kan geen betekenis worden toegekend, reeds omdat die activiteiten niet vergelijkbaar zijn met de bedrijfsactiviteiten van appellante.

2.7. De slotsom moet zijn dat het college tot handhavend optreden heeft mogen besluiten.

De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen.

2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.

w.g. Van den Brink w.g. Boot
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2007

202