Uitspraak 200608058/1


Volledige tekst

200608058/1.
Datum uitspraak: 25 juli 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/991 van de rechtbank Groningen
van 26 september 2006 in het geding tussen:

appellant,

en

het college van burgemeester en wethouders van Stadskanaal.

1. Procesverloop

Bij besluit van 7 december 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Stadskanaal (hierna: het college) geweigerd appellant bouwvergunning te verlenen voor het plaatsen van een hekwerk met reclamebord op het perceel aan de [locatie] te [plaats].

Bij besluit van 30 juni 2005 heeft het college het door appellant daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen, en geweigerd appellant vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor het hekwerk met reclamebord.

Bij uitspraak van 26 september 2006, verzonden op 6 oktober 2006, heeft de rechtbank Groningen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 6 november 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 5 december 2006. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 16 januari 2007 heeft het college van antwoord gediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 juni 2007, waar appellant, in persoon en bijgestaan door mr. J.W. Brouwer, advocaat te Assen, en het college, vertegenwoordigd door mr. D.S.W. van 't Ende en mr. S.M.H. Kerkhoffs, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het hekwerk is ongeveer 1,85 meter hoog en in totaal ongeveer 10,00 meter breed. Aan de voorzijde van het hek zijn reclameborden aangebracht. Het hek dient ter afsluiting van de oprit naar het perceel van appellant waar blijkens de aanvraag om bouwvergunning afvalstoffen, bouwstoffen en containers zullen worden opgeslagen.

2.2. Ingevolge het geldende bestemmingsplan "Alteveer 1998" heeft het perceel de bestemming "groene ruimten".

Gelet op het beoogde gebruik van het perceel is de rechtbank tot het juiste oordeel gekomen dat het college het bouwplan terecht in strijd met het bestemmingsplan heeft geacht.

2.3. Anders dan appellant heeft betoogd is de rechtbank tot het juiste oordeel gekomen dat niet kan worden gezegd dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten om vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening te weigeren.

Daarbij heeft de rechtbank terecht betekenis gehecht aan het feit dat wijziging van de bestemming "groene ruimten" in "bedrijfsdoeleinden" niet mogelijk is gebleken. Uit de stukken blijkt dat gedeputeerde staten van de provincie Groningen niet hebben ingestemd met het voornemen de bestemming "groene ruimten" van het perceel te wijzigen in de bestemming "bedrijfsdoeleinden", omdat die bestemming in strijd is met het Provinciaal Omgevingsplan. Voorts heeft de gemeenteraad van Stadskanaal inmiddels ingestemd met het nieuwe bestemmingsplan "Onstwedde, Alteveer en Mussel", waarin het perceel de bestemming "groene ruimten" heeft behouden. Op 12 december 2006 hebben gedeputeerde staten de door appellant tegen dit plan ingediende bedenkingen ongegrond verklaard en het plan goedgekeurd.

2.4. Voorts is de rechtbank tot het juiste oordeel gekomen dat het beroep van appellant op het vertrouwensbeginsel evenmin kan slagen. Hetgeen appellant in dit verband heeft aangevoerd geeft geen aanknopingspunten voor een ander oordeel dan dat van de rechtbank.

2.5. Aan het betoog van appellant dat op een aangrenzend perceel activiteiten voor de winning van zand uitgeoefend zullen gaan worden kan geen betekenis worden toegekend, nu in deze procedure uitsluitend het bouwplan van appellant aan de orde is.

2.6. Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat het college de gevraagde bouwvergunning terecht, overeenkomstig artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet, heeft geweigerd. De rechtbank is tot dezelfde slotsom gekomen.

2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.

w.g. Van den Brink w.g. Boot
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2007

202