Uitspraak 200604827/1


Volledige tekst

200604827/1.
Datum uitspraak: 23 mei 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Tinq B.V.", gevestigd te Sliedrecht, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Barrel Exploitations B.V" en [appellant sub 3], gevestigd respectievelijk wonend te [plaats],
appellanten,

tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/2003 van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 26 juni 2006 in het geding tussen:

appellanten

en

het college van burgemeester en wethouders van Deventer.

1. Procesverloop

Bij besluit van 17 juli 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Deventer (hierna: het college) geweigerd aan Tinq B.V. (hierna: Tinq) bouwvergunning te verlenen voor de oprichting van een tankstation, autoshop en wasplaats op het perceel Snipperlingsdijk te Deventer, kadastraal bekend gemeente Deventer, sectie G, nr. 549 (hierna: het perceel).

Bij besluit van 20 januari 2004 heeft het college het door Tinq daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 5 oktober 2004 heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de rechtbank) het door Tinq daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 29 januari 2004 (lees: 20 januari 2004) vernietigd, het besluit van 17 juli 2003 herroepen en bepaald dat op 14 augustus 2003 van rechtswege aan Tinq een bouwvergunning is verleend voor de oprichting van een tankstation, autoshop en wasplaats op het perceel.

Bij brief van 14 oktober 2004, verzonden op 15 oktober 2004, heeft het college bekendgemaakt dat aan Tinq op 14 augustus 2003 van rechtswege bouwvergunning is verleend.

Bij besluit van 25 oktober 2005 heeft het college het door [partijen], mede namens achttien omwonenden daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, de vergunning van rechtswege van 14 augustus 2003 herroepen en de bouwvergunning alsnog geweigerd.

Bij uitspraak van 26 juni 2006, verzonden op 27 juni 2006, heeft de rechtbank het door Tinq daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard en het door Barrel Exploitations B.V. en [appellant sub 3] (hierna: Barrel en [appellant sub 3]) ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 29 juni 2006, bij de Raad van State ingekomen op 30 juni 2006, hoger beroep ingesteld. Appellanten hebben hun hoger beroep aangevuld bij brief van 24 juli 2006. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 30 september 2006 heeft [partij], die in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen, een reactie ingediend. Deze is aan de andere partijen toegezonden.

Bij brief van 16 oktober 2006 heeft het college van antwoord gediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 maart 2007, waar appellanten, vertegenwoordigd door [appellant sub 3], directeur van Barrel Exploitations B.V. en mr. F.J.M. Kobossen, advocaat te Deventer, en het college, vertegenwoordigd door G. Kanaar en F.W.H.M. Helmich, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. [partij] is met kennisgeving niet verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Barrel en [appellant sub 3] betogen dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat hun belang niet rechtstreeks is betrokken bij de beslissing op bezwaar van 25 oktober 2005.

2.1.1. Dit betoog faalt. Het belang van Barrel en [appellant sub 3] die het perceel van de gemeente Deventer huren en hebben onderverhuurd aan Tinq bij het besluit van 25 oktober 2005 vloeit voort uit de contractuele relatie die zij hebben met Tinq. Dit is derhalve een afgeleid belang dat niet rechtstreeks bij dat besluit is betrokken. Een voldoende eigen belang van Barrel en [appellant sub 3] bij dat besluit is gesteld noch gebleken. De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen.

2.2. De rechtbank heeft in de uitspraak van 5 oktober 2004 overwogen dat het college ten tijde van het besluit van 17 juli 2003 niet meer bevoegd was de aanvraag van Tinq om bouwvergunning voor de oprichting van een tankstation, autoshop en wasplaats op het perceel te weigeren op de gronden zoals in dat besluit neergelegd en bepaald dat de bouwvergunning op 14 augustus 2003 van rechtswege aan Tinq is verleend. Dat [partijen] en achttien anderen geen hoger beroep hebben ingesteld tegen die uitspraak betekent, anders dan Tinq betoogt, niet dat daarmee het besluit van 14 augustus 2003 in rechte onaantastbaar is geworden en daartegen geen bezwaar meer kon worden gemaakt. De rechtbank is terecht tot hetzelfde oordeel gekomen.

2.3. Vast staat dat de op 25 oktober 2004 en 25 november 2004 bij het college binnengekomen bezwaarschriften van [partij] en achttien anderen en [partij] tegen de op 14 augustus 2003 van rechtswege verleende bouwvergunning buiten de voorgeschreven bezwaartermijn zijn ingediend.

2.4. Tinq betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet-ontvankelijkverklaring van [partijen] en achttien anderen achterwege dient te blijven omdat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.

2.4.1. Ingevolge artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

2.4.2. Het college heeft [partijen] en achttien anderen bij brief, verzonden op 15 oktober 2004, ervan in kennis gesteld dat de bouwvergunning voor de oprichting van een tankstation op 14 augustus 2003 van rechtswege is verleend. Hierin is vermeld dat de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift zes weken is, ingaande de dag na verzending van die kennisgeving. De op 25 oktober 2004 en 25 november 2004 bij het college binnengekomen bezwaren van [partij] en achttien anderen en [partij] zijn binnen deze termijn ingediend en het college heeft die bezwaren ontvankelijk geacht.

Indien een bestuursorgaan bij de bekendmaking van een besluit, verplicht of onverplicht, onjuiste rechtsmiddelenvoorlichting verschaft, is een daardoor veroorzaakte termijnoverschrijding in de regel verschoonbaar. Van omstandigheden die afwijking van deze regel rechtvaardigen is de Afdeling in dit geval niet gebleken. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is en dat het college het bezwaar van [partij] en achttien anderen en [partij] terecht ontvankelijk heeft geacht. Het betoog van Tinq slaagt niet.

2.5. Nu [partijen] en achttien anderen in de onmiddellijke nabijheid wonen van de plaats waar het bouwplan is voorzien zijn zij, anders dan Tinq betoogt, door de rechtbank terecht als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht aangemerkt.

2.6. De bouwvergunning voor de oprichting van een tankstation, autoshop en wasplaats is geweigerd omdat het bouwplan volgens het door het college overgenomen welstandsadvies van 4 februari 2005 niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.

2.7. Tinq betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college voormeld welstandsadvies terecht aan de geweigerde bouwvergunning ten grondslag heeft gelegd.

2.7.1. Dit betoog faalt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 22 maart 2006 in zaak no. 200506325/1, mag het college, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in de regel geen nadere toelichting, tenzij de aanvrager of een derde-belanghebbende een tegenadvies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie. Dit is slechts anders indien het advies van de welstandscommissie naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen. Van zodanige gebreken is niet gebleken. Nu Tinq geen tegenadvies heeft overgelegd, mocht het college afgaan op het welstandsadvies.

2.8. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.

w.g. Troostwijk w.g. Klein Nulent
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2007

218-430.