Uitspraak 200505495/2


Volledige tekst

200505495/2.
Datum beslissing: 9 november 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Proces-verbaal van de mondelinge beslissing met overeenkomstige toepassing van artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op een verzoek van:

[verzoeker, wonend te [woonplaats]

om toepassing van artikel 8:15 van de Awb.

Bij brief van 6 oktober 2005, bij de Raad van State ingekomen op 10 oktober 2005, heeft verzoeker verzocht om wraking van mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, mr. J.A.M. van Angeren en mr. W.D.M. van Diepenbeek (hierna: de staatsraden), Voorzitter respectievelijk Leden van de meervoudige Kamer belast met de behandeling van de zaak met nr. 200505495/1 tussen verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van Nieuw-Lekkerland, waarvan de openbare behandeling ter zitting is bepaald op 14 november 2005. Het verzoek is toegelicht bij brief van 25 oktober 2005.

De staatsraden hebben niet in de wraking berust.

De Afdeling heeft het wrakingsverzoek ter openbare zitting behandeld op 9 november 2005, waar verzoeker is gehoord. De staatsraden hebben van de gelegenheid om te worden gehoord geen gebruik gemaakt.

Bij mondelinge beslissing van 9 november 2005 heeft de Afdeling het verzoek om toepassing van artikel 8:15 van de Awb afgewezen.

Daartoe heeft zij het volgende overwogen.

Ingevolge artikel 8:15 van de Awb kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

Ingevolge artikel 39 van de Wet op de Raad van State is dit artikel van overeenkomstige toepassing indien bij de Afdeling hoger beroep wordt ingesteld.

Verzoeker heeft, samengevat weergegeven, aangevoerd dat mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek en mr. J.A.M. van Angeren bij uitspraak van 19 februari 2003 in zaak no. 200203085/1 en mr. W.D.M. van Diepenbeek bij uitspraak van 4 april 2004 in zaak no. 200304398/1 een onjuist oordeel hebben gegeven over eerdere hoger-beroepschriften van hem waarin het molengebied onderwerp van geschil was. Nu het hoger-beroepschrift in de zaak met nr. 200505495/1 betrekking heeft op dit molengebied, is volgens verzoeker onvoldoende gewaarborgd dat de staatsraden een objectief oordeel in dit hoger beroep zullen geven. Daarnaast heeft hij erop gewezen dat mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek bestuurslid is van de stichting "Stichting Prins Bernard Cultuurfonds", welk fonds naar zijn stelling donaties verstrekt ten behoeve van dit molengebied.

De Afdeling stelt voorop dat de staatsraden uit hoofde van hun aanstelling worden verondersteld onpartijdig te zijn en dat het aan verzoeker is om aannemelijk te maken dat sprake is van bijzondere omstandigheden die een uitzondering op deze veronderstelling rechtvaardigen. De enkele omstandigheid dat een partij het niet eens is met de wijze waarop de Afdeling in eerdere uitspraken het recht heeft toegepast vormt geen grond voor wraking. Het feit dat de staatsraden eerder betrokken zijn geweest bij de behandeling van hoger-beroepschriften van verzoeker, die tot de door hem aangehaalde uitspraken hebben geleid, maakt dit niet anders. Overigens vormen die uitspraken bij de behandeling van het thans aanhangige hoger beroep een gegeven voor de Afdeling, in welke samenstelling dan ook.

Evenmin is er grond voor het oordeel dat mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek in verband met haar bestuurslidmaatschap van de stichting "Stichting Prins Bernard Cultuurfonds" vooringenomen jegens verzoeker zou zijn dan wel dat de vrees daarvoor bij verzoeker gerechtvaardigd zou kunnen zijn. De door verzoeker gestelde omstandigheid dat ten laste van dit fonds donaties zou zijn gedaan ten behoeve van het molengebied staat, ook indien dit juist zou zijn, in een te ver verwijderd verband tot het geschil dat in het thans aanhangige hoger beroep aan de orde is.

De bezwaren van verzoeker leveren derhalve geen grond voor wraking op.

Nu ten aanzien van de staatsraden ook overigens niet is gebleken van enig feit of van enige omstandigheid waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, is het wrakingsverzoek afgewezen.

Aldus uitgesproken in het openbaar door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. C.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. F.T.T. van der Heijde, ambtenaar van Staat.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van der Heijde
Voorzitter ambtenaar van Staat

349.