Uitspraak 200501024/1


Volledige tekst

200501024/1.
Datum uitspraak: 2 november 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellanten], allen wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/5714 en 04/6249 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 21 december 2004 in het geding tussen:

appellanten

en

het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oost/Watergraafsmeer van de gemeente Amsterdam.

1. Procesverloop

Bij besluit van 21 november 2000 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oost/Watergraafsmeer van de gemeente Amsterdam (hierna: het dagelijks bestuur) vrijstelling van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Watergraafsmeer" (hierna: het bestemmingsplan) verleend aan de Watergraafsemeerse Schoolvereniging (hierna: de WSV) voor het vergroten van het gebouw aan de Copernicusstraat 38/40 te Amsterdam met behoud van de bestemming "School" (hierna: het bouwplan).

Bij besluit van 5 juni 2001 heeft het dagelijks bestuur het daartegen door het Actiecomité Plein gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij besluit van 26 juni 2001 heeft het dagelijks bestuur met gebruikmaking van de voormelde vrijstelling bouwvergunning aan de WSV verleend voor het bouwplan.

Bij besluit van 21 december 2001 heeft het dagelijks bestuur het daartegen door het Actiecomité Plein gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk en het daartegen door [partij A] en [partij B] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 20 februari 2003 heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door het Actiecomité Plein tegen het voormelde besluit van 5 juni 2001 ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 23 april 2003 heeft de rechtbank het tegen het voormelde besluit van 21 december 2001 door [partij A] en [partij B] ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 11 februari 2004, no. 200303597/1, heeft de Afdeling, voor zover hier van belang, het hoger beroep van [partij A] en [partij B] gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank, voor zover de beroepen van [partij A] en [partij B] ongegrond zijn verklaard, vernietigd, het door [partij A] en [partij B] bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit op bezwaar, voor zover daarbij het bezwaar van [partij A] en [partij B] ongegrond is verklaard, vernietigd en bepaald dat het dagelijks bestuur opnieuw op het bezwaar van [partij A] en [partij B] beslist met inachtneming van deze uitspraak.

Bij besluit van 1 juni 2004 heeft het dagelijks bestuur het bezwaar van [partij A] en [partij B] gegrond verklaard, de bouwvergunning van 26 juni 2001 herroepen en aangegeven opnieuw een vrijstellingsprocedure te zullen starten en op de bouwaanvraag te zijner tijd opnieuw te zullen beslissen.

Bij besluit van 12 oktober 2004 heeft het dagelijks bestuur de op 21 november 2000 verleende vrijstelling herroepen, opnieuw vrijstelling en bouwvergunning verleend.

Bij uitspraak van 21 december 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door appellanten ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard, het door [partij A] ingestelde beroep gegrond verklaard, de beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat het dagelijks bestuur opnieuw beslist op het bezwaar van [partij A]. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 1 februari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 2 februari 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Met toepassing van artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is de WSV in de gelegenheid gesteld als partij deel te nemen aan het geding.

Op 18 mei 2005 is een reactie van de WSV ontvangen.

Bij brief van 31 mei 2005 heeft het dagelijks bestuur van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 september 2005, waar appellanten in persoon, bijgestaan door mr. F.J. Jacobs, advocaat te Amsterdam, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. J.E. Panneman, ambtenaar van het stadsdeel, zijn verschenen. De WSV is niet verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Appellanten betogen dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het besluit van 12 oktober 2004 een primair besluit betreft en derhalve ten onrechte heeft geoordeeld dat appellanten niet in hun beroep als bedoeld in artikel 7:1a van de Awb kunnen worden ontvangen.

2.2. Dit betoog faalt. Aan dit geschil ligt ten grondslag de aanvraag van 23 april 2001, ingekomen bij het dagelijks bestuur op 27 april 2001. Hierop is door het dagelijks bestuur bij besluit van 26 juni 2001 beslist. Hiertegen hebben appellanten geen bezwaar ingediend. Onder meer naar aanleiding van de door [partij A] en [partij B] ingediende bezwaren is de beslissing op bezwaar van 21 december 2001 genomen.

Dit besluit is in hoger beroep door de Afdeling bij de uitspraak van 11 februari 2004 vernietigd, voor zover daarbij de bezwaren van [partij A] en [partij B] ongegrond zijn verklaard.

Bij besluiten van 1 juni 2004 en 12 oktober 2004 heeft het dagelijks bestuur gevolg gegeven aan deze uitspraak.

De voorzieningenrechter heeft gelet op de onderlinge samenhang terecht overwogen dat de besluiten van 1 juni 2004 en 12 oktober 2004 tezamen als de nieuwe beslissing op bezwaar dienen te worden aangemerkt (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 18 juli 2001, no. 200003062/1, AB 2001, 298). Van een nieuwe aanvraag waarop het dagelijks bestuur diende te beslissen, zoals door appellanten betoogd, is geen sprake. Nu appellanten tegen het besluit van 26 juni 2001 geen bezwaar hebben gemaakt en gesteld noch gebleken is dat dit hun in redelijkheid niet kan worden verweten, heeft de voorzieningenrechter terecht geoordeeld dat appellanten niet in hun beroep kunnen worden ontvangen.

2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. C.J.M. Schuyt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van Staat.

w.g. Slump w.g. Steinebach
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 2 november 2005

328-499.