Uitspraak 200303597/1 en 200303596/1


Volledige tekst

200303597/1 en 200303596/1.
Datum uitspraak: 11 februari 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1. Actiecomité Plein,
2. [appellanten sub 2], en
3. [appellant sub 3],
alle te [woonplaats],

tegen de uitspraken van de rechtbank te Amsterdam van 20 februari 2003 onderscheidenlijk 23 april 2003 in de gedingen tussen:

appellanten

en

het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oost/Watergraafsmeer van de gemeente Amsterdam.

1. Procesverloop

Bij besluit van 21 november 2000 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oost/Watergraafsmeer van de gemeente Amsterdam (hierna: het dagelijks bestuur) krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling van het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Watergraafsmeer” (hierna: het bestemmingsplan) verleend aan de Watergraafsmeerse Schoolvereniging (hierna: de WSV) voor het vergroten van het gebouw aan de Copernicusstraat 38/40 te Amsterdam met behoud van de bestemming "school" (hierna: het bouwplan).

Bij besluit van 5 juni 2001 heeft het dagelijks bestuur het daartegen door appellante sub 1 (hierna: het Actiecomité) gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij besluit van 26 juni 2001 heeft het dagelijks bestuur met gebruikmaking van de voormelde vrijstelling bouwvergunning aan de WSV verleend voor het bouwplan.

Bij besluit van 21 december 2001 heeft het dagelijks bestuur het daartegen door het Actiecomité gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk en het daartegen door appellanten sub 2 en 3 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij mondelinge uitspraak van 20 februari 2003, AWB 01/2734 WRO, waarvan het proces-verbaal verzonden is op 23 april 2003, heeft de rechtbank te Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door het Actiecomité tegen het voormelde besluit van 5 juni 2001 ingestelde beroep ongegrond verklaard en het daartegen door [appellanten sub 2] en [appellant sub 3] ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Dit proces-verbaal is aangehecht.

Bij uitspraak van 23 april 2003, AWB 01/504 WRO, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het tegen het voormelde besluit van 21 december 2001 door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Die uitspraak is aangehecht.

Tegen de voormelde uitspraken hebben appellanten bij brieven, bij de Raad van State ingekomen op 4 juni 2003, hoger beroepen ingesteld. De gronden van die hoger beroepen zijn aangevuld bij brieven van 2 juli 2003. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brieven van 19 augustus 2003 heeft het dagelijks bestuur memories van antwoord ingediend.

De zaken zijn door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaken ter zitting gevoegd behandeld op 11 november 2003, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. F.J. Jacobs, advocaat te Amsterdam, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. J.E. Panneman, ambtenaar van het stadsdeel, zijn verschenen. Verder is daar gehoord de WSV, vertegenwoordigd door K. Bodon.

2. Overwegingen

Ten aanzien van het hoger beroep tegen de uitspraak AWB 01/504 WRO (zaak nr. 200303596/1)

2.1. Voorop wordt gesteld dat de rechtbank met juistheid en op goede gronden heeft geoordeeld dat het dagelijks bestuur terecht het bezwaar van het Actiecomité niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het hoger beroep is in zoverre dan ook ongegrond en in zoverre moet de aangevallen uitspraak worden bevestigd.

2.2. [appellanten sub 2] en [appellant sub 3] richten zich allereerst tegen de overweging van de rechtbank dat de tegen het voormelde vrijstellingsbesluit van 21 november 2000 gerichte gronden niet in het beroep tegen de bouwvergunning aan de orde kunnen komen.

2.2.1. Ingevolge artikel 46, derde lid, van de Woningwet, voorzover thans van belang, wordt een aanvraag om bouwvergunning die slechts kan worden ingewilligd na vrijstelling als bedoeld in de artikelen 15, 17 of 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) mede geacht een verzoek om zodanige vrijstelling in te houden.

Ingevolge artikel 49, vijfde lid, van de Woningwet wordt de verlening van vrijstelling geacht voor de mogelijkheid van beroep ingevolge hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht deel uit te maken van de beschikking waarop zij betrekking heeft.

2.2.2. Artikel 49, vijfde lid, voormeld is erop gericht onnodige procedures te voorkomen. De door het dagelijks bestuur verleende vrijstelling is pas van betekenis geworden door de later verleende bouwvergunning. Ook in dit geval is artikel 49, vijfde lid, derhalve van toepassing. Dat in aanmerking genomen, heeft het dagelijks bestuur zich, beslissend op het bezwaar van [appellanten sub 2] en [appellant sub 3] tegen de verleende bouwvergunning, ten onrechte op het standpunt gesteld dat van de rechtmatigheid van de verleende vrijstelling diende te worden uitgegaan. Het heeft miskend dat die vrijstelling mede bij de heroverweging diende te worden betrokken. De beslissing op bezwaar berust dan ook in zoverre niet op een deugdelijke motivering, zoals is vereist ingevolge artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft dat miskend.

2.3. [appellanten sub 2] en [appellant sub 3] betogen voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het dagelijks bestuur zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan niet behoeft te worden getoetst aan de voorgevelrooilijnbepalingen van de gemeentelijke bouwverordening.

2.3.1. Dat betoog faalt. In het bestemmingsplan zijn, ook voor dit schoolgebouw, de bebouwingsgrenzen vastgelegd. Daarmee voorziet het bestemmingsplan in een regeling die niet overeenstemt met de betrokken voorgevelrooilijnbepalingen uit de bouwverordening. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Woningwet dienen die dan buiten toepassing te blijven.

2.4. Evenzeer faalt hun betoog dat de rechtbank heeft miskend dat het dagelijks bestuur zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan niet voldoet aan de daaraan te stellen redelijke eisen van welstand. Anders dan zij menen, heeft de rechtbank hun welstandsbezwaren en het tegenrapport van 1 februari 2002 van ir. P. Copier wel degelijk betrokken bij haar beoordeling. Daarbij heeft de rechtbank terecht als uitgangspunt gehanteerd dat alleen de vorm van het bouwplan bij de welstandstoets ter discussie kan staan. Het voormelde tegenrapport heeft daarop echter geen betrekking.

2.5. Gelet op hetgeen is overwogen in r.o. 2.2.3 is het hoger beroep gegrond voorzover de rechtbank het beroep van [appellanten sub 2] en [appellant sub 3] ongegrond heeft verklaard en moet de aangevallen uitspraak in zoverre worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellanten sub 2] en [appellant sub 3] alsnog gegrond verklaren en de beslissing op bezwaar in zoverre vernietigen. Voorts zal de Afdeling bepalen dat het dagelijks bestuur met inachtneming van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar van [appellanten sub 2] en [appellant sub 3] moet beslissen.

2.6. Het dagelijks bestuur dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

Ten aanzien van het hoger beroep tegen de mondelinge uitspraak AWB 01/2734 WRO (zaak nr. 200303597/1)

2.7. Gelet op de uitkomst van het hoger beroep in zaak nr. 200303596/1, hebben appellanten geen belang meer bij een beoordeling van dit hoger beroep. Dat zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. bevestigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 februari 2003, AWB 01/504 WRO, voorzover daarbij het beroep van het Actiecomité Plein ongegrond is verklaard;

II. verklaart het hoger beroep van [appellanten sub 2] en [appellant sub 3] tegen die uitspraak gegrond;

III. vernietigt die uitspraak, voorzover de beroepen van [appellanten sub 2] en [appellant sub 3] ongegrond zijn verklaard;

IV. verklaart het door [appellanten sub 2] en [appellant sub 3] bij de rechtbank tegen het besluit van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oost/Wateraafsmeer van de gemeente Amsterdam van 5 juni 2001, 2001/7103, ingestelde beroep gegrond;

V. vernietigt dat besluit, voorzover daarbij het bezwaar van [appellanten sub 2] en [appellant sub 3] ongegrond is verklaard;

VI. bepaalt dat het dagelijks bestuur opnieuw op het bezwaar van [appellanten sub 2] en [appellant sub 3] beslist met inachtneming van deze uitspraak;

VII. veroordeelt het dagelijks bestuur in de door [appellanten sub 2] en [appellant sub 3] in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.288,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Amsterdam (stadsdeel Oost/Watergraafsmeer) te worden betaald aan [appellanten sub 2] en [appellant sub 3];

VIII. gelast dat de gemeente Amsterdam (stadsdeel Oost/Watergraafsmeer) aan [appellanten sub 2] en [appellant sub 3] het aan hun toe te rekenen gedeelte van het betaalde griffierecht voor de behandeling van het beroep en hoger beroep (€ 291,00) vergoedt;

IX. verklaart het hoger beroep van het Actiecomité Plein, [appellanten sub 2] en [appellant sub 3] tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 februari 2003, AWB 01/2734 WRO, niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.

w.g. Bijloos w.g. Haan
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2004

27.