Uitspraak 200410128/1


Volledige tekst

200410128/1.
Datum uitspraak: 17 augustus 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant] wonend te [woonplaats], gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude,

tegen de uitspraak in zaak no. AWB 03-653 van de rechtbank Haarlem van 2 november 2004 in het geding tussen:

appellant

en

de raad van de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude.

1. Procesverloop

Bij besluit van 23 april 2002 heeft de raad van de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude (hierna: de raad) het verzoek van appellant om planschadevergoeding afgewezen.

Bij besluit van 25 februari 2003 heeft de raad het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 2 november 2004, verzonden op 4 november 2004, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 december 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 26 januari 2005 heeft de raad van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 mei 2005, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. T.J.P. Jager, advocaat te Haarlem, en de raad, vertegenwoordigd door C. Zwaan, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 49 van de WRO, voorzover hier van belang, kent de gemeenteraad, voorzover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

2.2. Appellant, sinds 1988 woonachtig in en sinds 12 oktober 1989 eigenaar van de woning aan de [locatie] te [plaats], heeft verzocht om vergoeding van de schade in de vorm van waardevermindering van zijn woning die hij stelt te lijden als gevolg van het verlies van privacy door de bouw van woningen en als gevolg van het aanleggen van een ontsluitingsroute voor langzaam verkeer (hierna: de ontsluitingsroute) langs zijn woning op grond van het bestemmingsplan "Spaarndam inlaag D 1994", zoals door de raad vastgesteld op 29 november 1994 en onherroepelijk geworden op of omstreeks 10 december 1997. Ingevolge dit bestemmingsplan hebben de van belang zijnde gronden de bestemming "Woongebied".

Voorheen gold ter plaatse het bestemmingsplan "Spaarndam-Oost 1977" ingevolge welk bestemmingsplan deze gronden waren bestemd tot sportterrein, groenvoorziening en water.

2.3. Niet in geschil is dat appellant door de planologische verandering schade heeft geleden. Aan de orde is of deze schade redelijkerwijs ten laste van appellant dient te blijven. Hiertoe dient te worden bezien of de planologische ontwikkeling voor appellant voorzienbaar was.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 19 februari 2003 in zaak no. 200202248/1, is de schade voorzienbaar - zodat deze geacht moet worden te zijn aanvaard en verdisconteerd in de koopprijs - indien ten tijde van de koop voor een redelijk denkende en handelende koper aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de planologische situatie in ongunstige zin zou veranderen.

2.4. Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat voorzienbaar was dat de planologische situatie in negatieve zin zou veranderen en dat de schade die hij dientengevolge heeft geleden voor zijn rekening dient te blijven. Het was evenmin voorzienbaar dat het pad achter zijn huis als ontsluitingsroute ten behoeve van de nieuwe woonwijk zou worden gebruikt, aldus appellant.

2.4.1. Dit betoog faalt. De toelichting op het bestemmingplan "Spaarndam-Oost 1977" geeft aan dat ten zuiden van de Inlaagsche Dijk nieuwe woningen zullen worden gebouwd en dat deze toekomstige woongebieden eensgezinswoningen, met de direct daarbij behorende voorzieningen zoals wegen, parkeerplaatsen, speelgelegenheid en groenvoorzieningen, zullen bevatten. Het ligt voor de hand dat een woonwijk ontsloten zal moeten worden. Hoewel meerdere locaties voor een ontsluitingsroute mogelijk waren, mocht appellant er niet zondermeer vanuit gaan dat de ontsluitingsroute niet op de groenstrook naast zijn perceel zou worden aangelegd, teminder nu, zoals de rechtbank terecht in aanmerking heeft genomen, de groenstrook reeds eigendom van de gemeente was. De rechtbank heeft dan ook terecht en op goede gronden geoordeeld dat appellant, gezien deze toelichting en de ligging en omvang van de geplande woonwijk, op het moment van de aankoop van zijn woning op de hoogte kon zijn van de plannen voor woningbouw en dat de aanleg van de woonwijk en de ontsluitingsweg mitsdien voorzienbaar waren.

2.4.2. Voorzover appellant heeft aangevoerd dat de breedte van de groenstrook achter zijn woning, het aantal woningen en de hoogte van de fundering afwijken van hetgeen daaromtrent in de toelichting op het bestemmingsplan "Spaarndam-Oost 1977" is vermeld, kan dit niet tot het beoogde resultaat leiden. Het enkele feit dat de exacte invulling van de woonwijk in het bestemmingsplan "Spaarndam inlaag D 1994" destijds niet bekend was, doet er niet aan af dat de in dit bestemmingsplan neergelegde planologische ontwikkeling, alsmede de kans dat deze ontwikkeling appellant in een planologisch nadeliger positie zou brengen, wel voorzienbaar waren. Dat bedoelde groenstrook op grond van het nieuwe bestemmingsplan smaller is dan op grond van het oude bestemmingsplan was toegestaan, maakt dit niet anders, zeker niet nu grenzend aan de in het nieuwe bestemmingsplan voorziene groenstrook diepe achtertuinen zijn gelegen waarvoor een bouwverbod geldt voor vijf meter vanaf de erfgrens. De rechtbank is terecht tot hetzelfde oordeel gekomen.

2.4.3. De rechtbank is derhalve terecht tot de slotsom gekomen dat de raad zich gelet op het vorenstaande in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de door appellant geleden schade voor zijn rekening dient te blijven. Gelet op het voorgaande bestaat evenmin grond voor het oordeel dat de planologische ontwikkeling voor appellant slechts gedeeltelijk voorzienbaar was.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Voorzitter, en mr. B.J. van Ettekoven en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.

w.g. Van den Brink w.g. Van Meurs-Heuvel
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2005

164-465.