Uitspraak 200409888/1


Volledige tekst

200409888/1.
Datum uitspraak: 10 augustus 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], gevestigd te Ouderkerk aan den IJssel,

tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/4224 WW44 en 04/4227 van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 27 oktober 2004 in het geding tussen:

appellante

en

het college van burgemeester en wethouders van Ouderkerk aan den IJssel.

1. Procesverloop

Bij besluit van 22 april 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Ouderkerk aan den IJssel (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) en bouwvergunning verleend voor de bouw van 77 woningen en de daarbij behorende werken en werkzaamheden op de percelen, kadastraal bekend gemeente Ouderkerk aan den IJssel, sectie C, nos. 4556 en 4557, plaatselijk bekend "plan Geer en Zijde" te Ouderkerk aan den IJssel.

Bij besluit van 17 augustus 2004 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 27 oktober 2004, verzonden op diezelfde datum, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 5 december 2004, bij de Raad van State ingekomen op diezelfde datum, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij ongedateerde brief, ingekomen bij de Raad van State op 28 januari 2005, heeft het college van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak gelijktijdig met zaak no. 200409285/1 ter zitting behandeld op 17 juni 2005, waar appellante, vertegenwoordigd door [directeur], bijgestaan door mr. H.S. Weeda, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door mr. H.J.M. Winkelhuijzen, advocaat te Alphen aan den Rijn, zijn verschenen. Voorts is gehoord vergunninghoudster, vertegenwoordigd door [directeur], bijgestaan door mr. M. van Geilswijk, advocaat te Breda.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied" rust op het desbetreffende gebied waar de woningen zijn voorzien de bestemming "Agrarisch gebied met recreatief medegebruik". Het bouwplan is hiermede niet in overeenstemming.

Om niettemin de gevraagde bouwvergunning te verlenen heeft het college, met gebruikmaking van de door het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland bij besluit van 23 maart 2004 afgegeven specifieke verklaring van geen bezwaar, vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO verleend.

2.2. Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van een bepaalde vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.

Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO, voor zover hier van belang, wordt onder een goede ruimtelijke onderbouwing bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied.

2.3. Het betoog van appellante dat de procedure als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO onzorgvuldig is toegepast en dat ten onrechte is vooruit gelopen op een vastgesteld bestemmingsplan waartegen bedenkingen zijn ingediend, is een herhaling van hetgeen zij bij de voorzieningenrechter heeft aangevoerd. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de voorzieningenrechter dit betoog terecht verworpen.

Hetgeen appellante daaraan ter zitting heeft toegevoegd, werpt geen ander licht op de zaak.

2.4. Appellante betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het bestreden besluit niet is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Appellante heeft bezwaar tegen het bouwplan vanwege de wijze van ontsluiting voor het verkeer van en naar de woningen op de Kerkweg en voorts vanwege de naar haar mening vanuit milieuoverwegingen, onder andere de geluidssituatie, te geringe afstand tussen de te realiseren woningen en haar transportbedrijf.

Appellante betoogt dat, teneinde bij de woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te realiseren, zij in haar bedrijfsvoering zal worden beperkt.

2.5. De ruimtelijke onderbouwing voor het project wordt gevormd door het op 19 februari 2004 door de gemeenteraad van Ouderkerk vastgestelde bestemmingsplan "Geer en Zijde", waarbinnen het project past.

Bij besluit van 14 september 2004 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland goedkeuring verleend aan het bestemmingsplan, voor zover hier van belang.

Bij uitspraak van heden, no. 200409285/1, heeft de Afdeling, voor zover hier van belang, het beroep van appellante gegrond verklaard en het besluit van het college van gedeputeerde staten vernietigd voor zover het betreft de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden", zoals aangegeven op de bij de uitspraak behorende gewaarmerkte kaart.

2.6. Met betrekking tot de keuze van de gemeenteraad voor een ontsluitingsweg op de Kerkweg en de plaats van aantakking van deze ontsluitingsweg op de Kerkweg, heeft de Afdeling bij bovengenoemde uitspraak overwogen dat het college van gedeputeerde staten in redelijkheid hiermede heeft kunnen instemmen. Onder verwijzing naar hetgeen in die uitspraak is overwogen, kan het beroep van appellante in zoverre ook in de voorliggende procedure niet slagen.

2.7. Met betrekking tot de afstand van de voorziene woningen tot het bedrijf van appellante heeft de Afdeling overwogen dat het college van gedeputeerde staten niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij de geluidssituatie uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar acht. Hiertoe is het volgende overwogen:

"Hij heeft, gelet op het feit dat volgens het geluidrapport de geluidbelasting als gevolg van aan- en afrijdende vrachtwagens op de gevels van de te bouwen woningen aan de Kerkweg maximaal 58 dB(A) bedraagt, onvoldoende inzichtelijk gemaakt waarom hij aannemelijk acht dat een goed woon- en leefklimaat in en bij deze woningen gegarandeerd kan worden en meent dat het hier een goede ruimtelijke ordening betreft.

Weliswaar heeft de gemeenteraad ter zitting verklaard dat de binnenwaarde als gevolg van technische maatregelen maximaal 35 dB(A) zal zijn, maar verweerder heeft onvoldoende toegelicht waarom hij verwacht dat het geluidniveau in de tuinen en bij open ramen zodanig zal zijn dat de toekomstige bewoners daarvan geen overmatige hinder ondervinden.".

In verband met het vorenstaande dient in het kader van de voorliggende vrijstellingsprocedure geoordeeld te worden dat het bestreden besluit, voor zover het ziet op de bouw van 77 woningen, niet voorzien is van een goede ruimtelijke onderbouwing.

2.8. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep alsnog gegrond verklaren en de bestreden beslissing op bezwaar, voor zover daarbij de vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO en bouwvergunning voor de bouw van 77 woningen in bezwaar is gehandhaafd, vernietigen.

2.9. Het college dient op de na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 27 oktober 2004, AWB 04/4224 en 04/4227;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Ouderkerk aan den IJssel van 17 augustus 2004, JWW/077, voor zover daarbij de vrijstelling als bedoeld in

artikel 19, tweede lid, van de WRO en bouwvergunning voor de bouw van 77 woningen in bezwaar is gehandhaafd;

V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Ouderkerk aan den IJssel tot vergoeding van bij appellante in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.288,00 (zegge: éénduizend tweehonderdachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Ouderkerk aan den IJssel aan appellante onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

VI. gelast dat de gemeente Ouderkerk aan den IJssel appellante het door haar voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 682,00 (zegge: zeshonderdtweeëntachtig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Voorzitter, en mr. J.R. Schaafsma en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Leden, in tegenwoordigheid van

mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.

w.g. Kosto w.g. Klein Nulent
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2005

328.