Uitspraak 200409285/1


Volledige tekst

200409285/1.
Datum uitspraak: 10 augustus 2005.

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellanten sub 1], gevestigd te [plaats],
2. [appellanten sub 2], gevestigd te [plaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 19 februari 2004 heeft de gemeenteraad van Ouderkerk, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 12 februari 2004, het bestemmingsplan "Geer en Zijde" vastgesteld.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 14 september 2004, kenmerk DRM/ARB/04/1998A, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

Tegen dit besluit hebben appellanten sub 1 bij brief van 16 november 2004, bij de Raad van State ingekomen op 17 november 2004, en appellanten sub 2 bij brief van 17 november 2004, bij de Raad van State ingekomen op 18 november 2004, beroep ingesteld.

Bij brief van 27 januari 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten sub 2. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juni 2005, waar appellanten sub 1, vertegenwoordigd door [directeur], en bijgestaan door mr. M. van Geilswijk, advocaat te Breda, appellanten sub 2, vertegenwoordigd door [directeur], [gemachtigden] en bijgestaan door mr. H.S. Weeda, en verweerder, vertegenwoordigd door N. Stemerdink en S.C. Koolmees-Grootendorst, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen. Voorts is de gemeenteraad van Ouderkerk, vertegenwoordigd door J. Lansbergen en M. Keijzers, ambtenaren van de gemeente, en bijgestaan door mr. H.J.M. Winkelhuijzen, advocaat te Ouderkerk aan den IJssel, daar gehoord.

2. Overwegingen

Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme voorbereidingsprocedure Awb (wet van 24 juni 2002, Stb. 54) en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure (wet van 26 mei 2005, Stb. 282) in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht, zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten, op dit geding van toepassing blijft.

Ontvankelijkheid

2.1. De beroepsgrond van [appellanten sub 2], gericht tegen de goedkeuring van plandelen die buiten de bebouwingscontour van het streekplan liggen, steunt niet op een bij de gemeenteraad ingebrachte zienswijze.

Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, onder d, en 56, tweede lid, gelezen in samenhang met de artikelen 23, eerste lid, en 27, eerste en tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van het college van gedeputeerde staten, voorzover dit beroep een grondslag heeft in een tegen het ontwerpplan bij de gemeenteraad ingebrachte zienswijze.

Dit is slechts anders voorzover de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, voorzover het besluit van het college van gedeputeerde staten strekt tot onthouding van goedkeuring, dan wel indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest terzake een zienswijze in te brengen.

Geen van deze omstandigheden doet zich voor. Het beroep van [appellanten sub 2] is in zoverre niet-ontvankelijk.

Toetsingskader

2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna:Awb) rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.

Procedurele bezwaren

2.3. [appellanten sub 2] voeren aan dat zij de uitnodiging voor de gemeentelijke hoorzitting slechts enkele dagen van tevoren hebben ontvangen, hetgeen zij uit een oogpunt van zorgvuldige totstandkoming van besluitvorming onaanvaardbaar achten.

Ingevolge artikel 23, eerste lid, onder d, van de WRO stelt de gemeenteraad degenen die hun zienswijze kenbaar hebben gemaakt, in de gelegenheid tot het geven van een nadere mondelinge toelichting.

Bij brief van 30 januari 2004 zijn appellanten uitgenodigd voor een op 4 februari 2004 te houden hoorzitting. Hoewel het zorgvuldiger was geweest appellanten langer van tevoren uit te nodigen, is niet gebleken dat appellanten ten gevolge van de late uitnodiging niet in staat zijn geweest tot het geven van een nadere mondelinge toelichting. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het plan om deze reden in strijd met artikel 23, eerste lid, onder d, van de WRO tot stand is gekomen.

2.4. Voorts voeren [appellanten sub 2] aan dat in de publicaties van het vastgestelde plan ten onrechte niet is aangegeven dat het plan is gewijzigd en op welke onderdelen de wijzigingen betrekking hebben.

In de gerectificeerde kennisgeving van het vastgestelde plan, die op 10 maart 2004 is gepubliceerd in de Staatscourant en het blad De Postiljon, is onder meer vermeld dat door een ieder bedenkingen kunnen worden ingediend tegen de wijzigingen die de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan heeft aangebracht. Naar het oordeel van de Afdeling blijkt hieruit voldoende dat het plan gewijzigd is vastgesteld.

Voorts bestaat er, anders dan appellanten veronderstellen, geen wettelijke bepaling die voorschrijft dat de kennisgeving een opsomming van de wijzigingen bevat. Er bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de publicatie niet voldoet aan de daaraan gestelde eisen.

Standpunt [appellanten sub 2]

2.5. Appellanten stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan plandelen met de bestemming "Woondoeleinden" betreffende gronden in de nabijheid van hun aan de Kerkweg gelegen transportbedrijf. Ter zitting is gebleken dat het beroep uitsluitend betrekking heeft op de twee plandelen met deze bestemming die voorzien in woningbouw op korte afstand van de Kerkweg.

Zij voeren aan dat onvoldoende rekening wordt gehouden met de aanwezigheid van het transportbedrijf en dat de bedrijfsvoering daardoor wordt bemoeilijkt. De afstand van de in het plan voorziene woningbouw tot het bedrijf is volgens appellanten te kort, mede gelet op de toepasselijke indicatieve afstand uit de VNG-brochure. Voorts stellen zij ten aanzien van geluidsnormen dat 's ochtends een overschrijding plaatsvindt door indirecte hinder. Volgens appellanten is de toezegging van de gemeenteraad dat binnen de woningen een geluidniveau van maximaal 35 dB(A) zal gelden juridisch niet af te dwingen.

Appellanten stellen voorts in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Verkeersdoeleinden" dat voorziet in een verkeersontsluiting aan de Kerkweg. Zij vrezen licht- en geluidhinder voor de nabijgelegen woningen aan de Kerkweg. Zij bepleiten een ontsluiting aan de Zijdeweg of op het zuidelijke deel van de Kerkweg. Appellanten hebben voorts nog gesteld dat verweerder geen aandacht heeft besteed aan de vraag of de leefbaarheid in het plangebied voldoende gewaarborgd is met het oog op de aanwezigheid van fijn stof.

Het bestreden besluit

2.6. Verweerder heeft geen reden gezien de omstreden plandelen in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft deze goedgekeurd.

Hij heeft overwogen dat de bedrijfsvoering van het transportbedrijf niet wordt gehinderd door de situering van de woningen en dat de woningen geen onevenredige hinder ondervinden van het bedrijf. Hij heeft daarbij overwogen dat uit een akoestisch rapport blijkt dat wordt voldaan aan de wettelijke geluidsnormen. Wat betreft indirecte hinder heeft verweerder gesteld dat deze binnen de daarvoor in de circulaire "Indirecte Hinder" aangegeven normen blijft.

Wat betreft de verkeersontsluiting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het uit een oogpunt van verkeersveiligheid niet mogelijk is een ontsluiting op de Zijdeweg aan te leggen en dat deze weg niet geschikt is voor de ontsluiting van een woonwijk van deze omvang. Wat betreft de hinder voor de woningen aan de Kerkweg als gevolg van de ontsluitingsweg heeft verweerder erop gewezen dat het gemeentebestuur heeft toegezegd zich te zullen inspannen om bij de herinrichting van de weg eventuele negatieve effecten te verminderen.

Vaststelling van de feiten

2.7. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.7.1. Het plan voorziet in een nieuwe woonwijk aan de zuidwestkant van Ouderkerk aan den IJssel. Volgens de plantoelichting is het de bedoeling 92 woningen te bouwen.

2.7.2. Het plangebied wordt aan de noordoostkant begrensd door de Kerkweg. Het transportbedrijf bevindt zich tegenover het plangebied, aan de [locatie]. De afstand van de perceelsgrens van het transportbedrijf tot de in het plan voorziene woningbouw bedraagt 23 meter.

In de VNG-brochure wordt vanwege geluidhinder een indicatieve afstand van 100 meter aanbevolen tussen de perceelsgrens van een goederenweg-vervoerbedrijf en gevoelige bestemmingen.

2.7.3. Het transportbedrijf heeft 20 tot 25 grote en middelgrote vrachtwagens die iedere werkdag vroeg in de ochtend vertrekken en in de loop van de middag en avond terugkeren.

Het bedrijf is in het bestemmingsplan "Dorp-Kerkweg" niet als zodanig bestemd. Voortzetting van de huidige bedrijfsactiviteiten is mogelijk op basis van overgangsrecht.

2.7.4. De maximumsnelheid op de Kerkweg is vastgesteld op 30 kilometer per uur. Ingevolge artikel 74 in samenhang met artikel 77 van de Wet geluidhinder bevindt zich geen geluidzone langs deze weg en behoefde geen akoestisch onderzoek te worden verricht. Voorts behoefden geen grenswaarden bij het plan in acht te worden genomen.

In opdracht van het transportbedrijf is een akoestisch onderzoek verricht naar de geluidbelasting tengevolge van het bedrijf. Volgens het opgestelde rapport treedt ter plaatse van de Kerkweg geen overschrijding op van het langgemiddelde beoordelingsniveau, noch het maximale geluidniveau uit het Besluit opslag- en transportbedrijven milieubeheer.

De geluidbelasting als gevolg van aan- en afrijdende vrachtwagens op de gevels van de in het plan voorziene woningen aan de Kerkweg zal maximaal 58 dB(A) bedragen, aldus dit rapport.

2.7.5. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de planvoorschriften, voorzover van belang, zijn gronden, aangewezen voor "Verkeersdoeleinden" bestemd voor rijweg, voetgangersgebieden, fiets- en voetpaden, met bijbehorende parkeer-, speel- en groenvoorzieningen.

De gronden tegenover de percelen [locatie] hebben de bestemming "Verkeersdoeleinden" zodat het plan op die plaats voorziet in een ontsluitingsweg voor de nieuwe wijk.

Volgens de plantoelichting bestaat vanuit verkeerstechnische overwegingen en vanwege de relatie (van het plangebied) met het bestaande centrumgebied aan de Kerkweg, Burgemeester Neetstraat en Dorpsstraat een nadrukkelijke voorkeur voor een ontsluiting op de Kerkweg.

Het oordeel van de Afdeling

2.8. De Afdeling stelt voorop dat appellanten hun opmerkingen inzake de aanwezigheid van fijn stof voor de eerste maal ter zitting naar voren hebben gebracht. In hun beroepschrift hebben zij hieromtrent niets aangevoerd. Het is in strijd met een goede procesorde om dit argument, dat feitelijk onderzoek vergt, ter zitting nog aan te voeren. In beroep kan het daarom niet aan de orde komen.

2.8.1. Ten aanzien van de ontsluiting van de woonwijk heeft verweerder van belang kunnen achten dat de Kerkweg de hoofdontsluiting van het dorp is en dat het vanuit verkeerstechnisch oogpunt wenselijk is om de nieuwe woonwijk richting het dorp te ontsluiten op de lokale wegenstructuur. Voorts heeft hij gewicht kunnen toekennen aan de omstandigheid dat het uit een oogpunt van verkeersveiligheid niet gewenst is een ontsluiting aan te leggen op de Zijdeweg. Verweerder heeft gelet hierop in redelijkheid kunnen instemmen met de keuze van de gemeenteraad voor een ontsluitingsweg op de Kerkweg.

Hij heeft verder het belang van een efficiënte verkaveling van het plangebied en de wenselijke opzet van het gebied met een lichtgekromde ontsluitingsweg, van meer gewicht kunnen achten dan de belangen van de bewoners van de woningen aan de Kerkweg bij het uitblijven van hinder als gevolg van de ontsluitingsweg. Daarbij speelt een rol dat de gemeenteraad heeft toegezegd dat hij zich zal inspannen om bij de inrichting van de nieuwe kruising hinderlijke effecten te voorkomen. Verweerder heeft gelet hierop tevens in redelijkheid kunnen instemmen met de plaats van de aantakking van de ontsluitingsweg op de Kerkweg.

Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plandeel met de verkeersbestemming niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan dit plandeel. Het beroep van [appellanten sub 2] is in zoverre ongegrond.

2.8.2. Wat betreft de directe, op het terrein van het transportbedrijf veroorzaakte geluidhinder, is gebleken dat deze met name voortvloeit uit het manoeuvreren van de vrachtwagens bij het aan- en loskoppelen. Gelet op de afstand van het gedeelte van de inrichting waar deze activiteiten plaatsvinden tot de in het plan voorziene woningen heeft verweerder in de door het bedrijf veroorzaakte directe geluidhinder geen reden behoeven te zien om niet in te stemmen met de afwijking van de in de VNG-brochure voorgeschreven indicatieve afstand. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat het geluidniveau volgens het geluidrapport binnen de normen van het Besluit opslag- en transportbedrijven milieubeheer blijft.

2.8.3. Naast geluidhinder op het terrein veroorzaakt het bedrijf ook indirecte hinder bij de voorziene woningen door aan- en afrijdende vrachtwagens op de Kerkweg. Nu blijkens de plantoelichting op alle wegen binnen de bebouwde kom van Ouderkerk aan den IJssel, waaronder de Kerkweg, een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het plan in zoverre niet in strijd is met het bepaalde in de Wet geluidhinder.

Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat het gemeentebestuur enkel is overgegaan tot het vaststellen van een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur voor de Kerkweg om het van toepassing zijn van de normen uit de Wet geluidhinder te voorkomen.

2.8.4. De omstandigheid dat wordt voldaan aan de normen van het Besluit opslag- en transportbedrijven milieubeheer en op een weg een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt, brengt evenwel niet zonder meer met zich dat de geluidssituatie uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar is. In dit verband is van belang dat, naar ter zitting is gebleken, de gemeenteraad de twee functies niet conflicterend acht en daarom niet het voornemen heeft verplaatsing van het bedrijf te bevorderen. Verweerder was dan ook gehouden de verenigbaarheid van de voorziene woningen met het aanwezige bedrijf, in verband met de door het bedrijf veroorzaakte indirecte hinder op de Kerkweg, te beoordelen.

Verweerder heeft niet voldoende gemotiveerd waarom hij deze situatie uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar acht.

Hij heeft, gelet op het feit dat volgens het geluidrapport de geluidbelasting als gevolg van aan- en afrijdende vrachtwagens op de gevels van de te bouwen woningen aan de Kerkweg maximaal 58 dB(A) bedraagt, onvoldoende inzichtelijk gemaakt waarom hij aannemelijk acht dat een goed woon- en leefklimaat in en bij deze woningen gegarandeerd kan worden en meent dat het hier een goede ruimtelijke ordening betreft.

Weliswaar heeft de gemeenteraad ter zitting verklaard dat de binnenwaarde als gevolg van technische maatregelen maximaal 35 dB(A) zal zijn, maar verweerder heeft onvoldoende toegelicht waarom hij verwacht dat het geluidniveau in de tuinen en bij open ramen zodanig zal zijn dat de toekomstige bewoners daarvan geen overmatige hinder ondervinden.

Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit in zoverre niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep van [appellanten sub 2] is op dit punt gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd.

Standpunt [appellanten sub 1]]

2.9. Appellanten stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan het plandeel met de bestemming "Waterhuishoudkundige doeleinden" dat ziet op de waterloop ten zuidwesten van de percelen met bouwnummers 81 tot en met 88.

Zij stellen dat aan de onthouding van goedkeuring een irrelevant belang ten grondslag ligt, namelijk het garanderen van de naleving van het aangrenzende bestemmingsplan "Buitengebied".

Het bestreden besluit

2.10. Verweerder heeft het plandeel in strijd geacht met een goede ruimtelijke ordening en heeft hieraan goedkeuring onthouden.

Hij heeft daartoe overwogen dat, doordat het plandeel oeververbindingen mogelijk maakt met buiten de bebouwingscontour liggende gronden, het risico bestaat dat deze gronden in strijd met de daarop rustende bestemming gebruikt zullen gaan worden. Voorts heeft hij gesteld dat uit het plan dient te blijken dat geen ruimtelijke relatie bestaat tussen de gebieden aan weerszijden van de waterloop.

Vaststelling van de feiten

2.11. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.11.1. Op 12 november 2003 is bij de vaststelling van het Streekplan Zuid-Holland Oost als concrete beleidsbeslissing in dit streekplan opgenomen dat de op de plankaart ingetekende en in de Bijlage Bebouwingscontouren gedetailleerd weergegeven bebouwingscontouren de grenzen weergeven van het stedelijke gebied, met inbegrip van de te ontwikkelen gebieden.

De zuidwestelijke grens van het plangebied valt samen met de in het streekplan weergegeven bebouwingscontour rond de kern Ouderkerk aan den IJssel. De waterloop waarop het aan de orde zijnde plandeel betrekking heeft grenst aan deze bebouwingscontour.

2.11.2. De gronden aan de andere zijde van de waterloop zijn op de streekplankaart aangeduid als "Agrarisch gebied plus". In het streekplan wordt "Agrarisch gebied plus", voorzover van belang, omschreven als: gebied met als hoofdfunctie landbouw (met name grondgebonden veehouderij) waarbinnen (verspreid) natuur-, landschappelijke en cultuurhistorische waarden voorkomen.

De gronden maken deel uit van het plangebied van het bestemmingsplan "Buitengebied" en hebben de bestemming "Agrarisch gebied met recreatief medegebruik".

2.11.3. Ingevolge artikel 9, tweede lid, van de planvoorschriften mogen op de gronden met de bestemming "Waterhuishoudkundige doeleinden" uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming, worden gebouwd. Hieronder zijn mede begrepen oeververbindingen.

Het oordeel van de Afdeling

2.12. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de in het plan voorziene mogelijkheid tot het bouwen van oeververbindingen met zich brengt dat de scheiding tussen het landelijke en het stedelijke gebied diffuus wordt en een onwenselijke relatie ontstaat tussen deze gebieden.

Voorts heeft verweerder er vanuit kunnen gaan dat de in het plan voorziene oeververbindingen het risico met zich brengen dat de buiten de bebouwingscontour liggende percelen gebruikt zullen worden in strijd met de daaraan in het bestemmingsplan "Buitengebied" toegekende agrarische bestemming.

2.12.1. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plandeel in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft onthouden aan het plandeel.

Het beroep van [appellanten sub 1]] is ongegrond.

2.13. Wat betreft [appellanten sub 1]] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Ten aanzien van het beroep van [appellanten sub 2] dient verweerder op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep van [appellanten sub 2] niet-ontvankelijk voorzover het plandelen die liggen buiten de bebouwingscontour van het streekplan betreft;

II. verklaart het beroep van [appellanten sub 2] gedeeltelijk gegrond;

III. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 14 september 2004, DRM/ARB/04/1998A, voorzover hierbij goedkeuring is verleend aan de plandelen met de bestemming "Woondoeleinden", aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart;

IV. verklaart het beroep van [appellanten sub 1]] geheel, en het beroep van [appellanten sub 2] voor het overige ongegrond;

V. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland tot vergoeding van bij [appellanten sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de provincie Zuid-Holland aan [appellanten sub 2] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

VI. gelast dat de provincie Zuid-Holland aan [appellanten sub 2] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 273,00 (zegge: tweehonderddrieënzeventig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Voorzitter, en mr. J.R. Schaafsma en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.

w.g. Kosto w.g. Klein
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2005.

176-448.