Uitspraak 200503766/1


Volledige tekst

200503766/1.
Datum uitspraak: 7 juli 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

1. [verzoeker sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [verzoeker sub 2], wonend te [woonplaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 31 maart 2005, kenmerk 3173, heeft verweerder bepaald dat het bovengronds schieten op de hagelbanen in de door de vereniging "Vereniging Nationaal Jachtschietcentrum Berkenhorst" geëxploiteerde inrichting op het perceel Stakenbergweg 60 te Elspeet onder het stellen van voorwaarden zal worden gedoogd tot het moment dat de op 8 maart 2005 krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunning (hierna: de milieuvergunning) in werking treedt.

Tegen dit besluit hebben verzoekers bezwaar gemaakt. Bij brief van 27 april 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, heeft verzoeker sub 1 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief van 18 mei 2005, bij de Raad van State ingekomen op 23 mei 2005, heeft verzoeker sub 2 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 juni 2005, waar verzoeker sub 1 in persoon, en bijgestaan door mr. H.M. van der Bij, advocaat te Amersfoort, verzoeker sub 2 in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door P. Baas en J. Korterink, beiden ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is de Vereniging Nationaal Jachtschietcentrum Berkenhorst, vertegenwoordig door J.H. Riesmeyer en drs. H.E. Winkelman, gemachtigden, daar gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Verzoekers zijn met name beducht voor de door de gedoogde activiteiten veroorzaakte geluidhinder.

2.2. In de aan het bestreden gedoogbesluit verbonden voorwaarde 1 is bepaald dat het rating sound level (Lr) veroorzaakt door bovengrondse schietactiviteiten binnen de inrichting ter plaatse van de in het voorschrift genoemde waarneempunten maximaal 51 dB(A), 53 dB(A) en 47 dB(A) bedragen.

2.3. Bij het besluit tot verlening van de milieuvergunning heeft verweerder bij de beoordeling van de geluidhinder vanwege de inrichting aansluiting gezocht bij de Circulaire schietlawaai van het Ministerie van Volksgezondheid en Milieuhygiëne van 1 augustus 1979 (hierna: de Circulaire). Dat besluit is nog niet in werking getreden in verband met het bepaalde in artikel 20.8 van de Wet milieubeheer.

In de Circulaire wordt aanbevolen dat de grenswaarde voor het rating sound level (Lr) in een gebied met verspreide bebouwing gedurende de dagperiode het heersende referentieniveau niet overschrijdt, tenzij dit meer bedraagt dan 45 dB(A). Indien het heersende referentieniveau meer bedraagt dan 45 dB(A) mag de grenswaarde voor het rating sound level (Lr) maximaal 45 dB(A) bedragen.

De in voorwaarde 1 opgenomen grenswaarden voor het rating sound level (Lr) overschrijden zowel het heersende referentieniveau als de in de Circulaire voor de van toepassing zijnde omgevingscategorie aanbevolen waarde van 45 dB(A) aanzienlijk. Voorzover verweerder ter rechtvaardiging van deze overschrijding erop wijst dat eerder vergunning is verleend voor deze activiteiten, overweegt de Voorzitter onder verwijzing naar zijn uitspraak van 22 december 2004 in zaak no. 200402227/1 en 200402227/2 dat er in dit opzicht geen bestaande rechten als geregeld in artikel 8.4, derde lid, van de Wet milieubeheer meer zijn. Ook voor het overige is in het bestreden besluit naar het oordeel van de Voorzitter onvoldoende gemotiveerd om welke reden verweerder het gedogen van bovengrondse schietactiviteiten onder de in voorwaarde 1 opgenomen grenswaarden acceptabel acht.

2.4. De Voorzitter ziet aanleiding de na te melden voorlopige voorziening te treffen.

2.5. Verweerder dient op navolgende wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet van 31 maart 2005, kenmerk 3173;

II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet tot vergoeding van bij verzoeker sub 1 in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 718,00 (zegge: zevenhonderachttien euro), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en van bij verzoeker sub 2 in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 32,00 (zegge: tweeëndertig euro); deze dienen door de gemeente Nunspeet aan verzoeker sub 1 en verzoeker sub 2 onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

III. gelast dat de gemeente Nunspeet aan verzoeker sub 1 en verzoeker sub 2 het door hen voor de behandeling van de beide verzoeken betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 (zegge: honderdachtenerdertig euro) voor verzoeker sub 1 en € 138,00 (zegge: honderdachtenerdertig euro) voor verzoeker sub 2 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.

w.g. Brink w.g. Van der Zijpp
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2005

262-415.