Uitspraak 200402227/1 en 200402227/2


Volledige tekst

200402227/1 en 200402227/2.
Datum uitspraak: 22 december 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Voorzitter bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:

[Stoeterij] en andere, alle gevestigd dan wel wonend te [plaats],
appellanten,

en

het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 16 september 2003, kenmerk 41.566, heeft verweerder het verzoek van appellanten van 5 augustus 2003 afgewezen om met toepassing van artikel 8.23 van de Wet milieubeheer aanvullende geluidvoorschriften te verbinden aan de op 15 juli 1998 aan [vergunninghoudster] verleende vergunning krachtens de Wet milieubeheer voor een schietinrichting met clubgebouw en onderhoudswerkplaats voor vuurwapens op het perceel [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Nunspeet, sectie […], nummer […].

Bij besluit van 5 februari 2004, verzonden op 6 februari 2004, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 15 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op 16 maart 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 15 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op 16 maart 2004, hebben appellanten de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 april 2004, waar appellanten, van wie [gemachtigde], en [gemachtigde] en [gemachtigde] in persoon, bijgestaan door mr. F.P.J.M. Otten, advocaat te Utrecht, en verweerder, vertegenwoordigd door ing. P. Baas, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord vergunninghoudster, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en [gemachtigde].

Buiten bezwaren van partijen zijn nog stukken in het geding gebracht. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

Met instemming van partijen heeft de Voorzitter de zaak aangehouden. Vervolgens is het verzoek behandeld in een nadere zitting op 23 november 2004, waar appellanten, van wie [gemachtigde] en [gemachtigde] in persoon, bijgestaan door mr. F.P.J.M. Otten, advocaat te Utrecht, en verweerder, vertegenwoordigd door ing. P. Baas en J. Korterink, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord vergunninghoudster, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en [gemachtigden].

Partijen hebben ter zitting van 23 november 2004 toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 8.23, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan het bevoegd gezag beperkingen waaronder een vergunning is verleend en voorschriften die daaraan zijn verbonden, wijzigen, aanvullen of intrekken, dan wel alsnog beperkingen aanbrengen of voorschriften aan een vergunning verbinden in het belang van de bescherming van het milieu.

Ingevolge artikel 8.23, derde lid, in samenhang met artikel 8.11, derde lid, van de Wet milieubeheer, worden aan een vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn ter bescherming van het milieu. Voorzover door het verbinden van voorschriften aan de vergunning de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, niet kunnen worden voorkomen, worden aan de vergunning de voorschriften verbonden die de grootst mogelijke bescherming bieden tegen die gevolgen, tenzij dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd.

Bij de overeenkomstige toepassing van artikel 8.11, derde lid, van de Wet milieubeheer komt verweerder een zekere beoordelingsvrijheid toe, die haar begrenzing onder meer vindt in hetgeen voortvloeit uit de meest recente algemeen aanvaarde milieutechnische inzichten.

2.2. Appellanten stellen geluidhinder te ondervinden van het bovengronds schieten. Zij betogen dat de door hen gewenste geluidvoorschriften nodig zijn om deze hinder te voorkomen dan wel voldoende te beperken. Zij voeren aan dat in de vigerende vergunning van 15 juli 1998 hieromtrent voorschriften ontbreken en dat de beslissing op de aanvraag om een nieuwe, de gehele inrichting omvattende vergunning, waarbij met betrekking tot het bovengronds schieten voorschriften aan de vergunning kunnen worden verbonden, uitblijft. Zij zijn daarom van mening dat verweerder ten onrechte heeft geweigerd de desbetreffende geluidvoorschriften aan de vigerende vergunning te verbinden.

2.3. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat het verzoek moest worden afgewezen, omdat binnen afzienbare termijn een beslissing zou worden genomen op de aanvraag om een nieuwe, de gehele inrichting omvattende vergunning.

2.4. Op het moment van het nemen van het bestreden besluit werd aanvullend akoestisch onderzoek verricht ten behoeve van de aanvraag om een nieuwe vergunning. Mede gelet hierop was op het moment van het nemen van het bestreden besluit onzeker of binnen afzienbare termijn een beslissing zou worden genomen op de aanvraag. De Voorzitter is daarom van oordeel dat het bestreden besluit, in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, niet berust op een deugdelijke motivering. De Voorzitter is voorts van oordeel dat in dit geval nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak en dat ook overigens geen beletsel bestaat om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De Voorzitter ziet aanleiding te bepalen dat zijn uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Hij overweegt hiertoe het volgende.

2.4.1. In 1950, 1959 en 1960 is vergunning krachtens de Hinderwet verleend voor het bovengronds schieten. Doordat van de bovengrondse schietbanen na 1979 slechts beperkt gebruik werd gemaakt, is de toentertijd vigerende vergunning voor bovengronds schieten gedeeltelijk komen te vervallen en waren er sedert 1982 alleen bestaande rechten om bovengronds te schieten voor de periode zaterdag van 11.00 uur tot 17.00 uur en woensdag van 14.00 uur tot 17.00 uur.

Verweerder heeft bij besluit van 15 juli 1998 aan vergunninghoudster een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een schietinrichting. Bij dit besluit heeft verweerder tevens vergunning geweigerd voor het schieten op de bovengrondse banen gedurende 50 uur per week. De Afdeling heeft het door vergunninghoudster ingestelde beroep tegen het weigeren van een vergunning voor deze activiteit bij uitspraak van 29 januari 2001, no. E03.98.1297, ongegrond verklaard. De revisievergunning van 15 juli 1998 is onherroepelijk. Nu voor de gehele inrichting een revisievergunning is aangevraagd en niet slechts voor de ondergrondse schietactiviteiten en een met toepassing van artikel 8.4 van de Wet milieubeheer verleende vergunning ingevolge het vierde lid van dit artikel met ingang van het tijdstip waarop zij in werking treedt de eerder voor de inrichting verleende vergunningen vervangt, is het schieten op bovengrondse banen niet meer vergund. Toepassing geven aan artikel 8.23 van de Wet milieubeheer zou onder deze omstandigheden strijdig zijn met artikel 8.11, derde lid, van de Wet milieubeheer. Verweerder heeft op 21 maart 2001 derhalve geen gedoogbesluit verleend voor een reeds vergunde activiteit.

2.4.2. Nu onmiddellijk uitspraak wordt gedaan in de hoofdzaak, ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

2.5. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet van 5 februari 2004;

III. bepaalt dat het verzoek van appellanten om met toepassing van artikel 8.23 van de Wet milieubeheer aanvullende voorschriften te verbinden aan de op 15 juli 1998 aan [vergunninghoudster] verleende vergunning krachtens de Wet milieubeheer voor een schietinrichting met clubgebouw en onderhoudswerkplaats voor vuurwapens op het perceel [locatie] wordt afgewezen;

IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

V. wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af;

VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet in de door appellanten in verband met de behandeling van het beroep en het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1190,24, waarvan een gedeelte groot € 1127,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door de gemeente Nunspeet te worden betaald aan appellanten;

VII. gelast dat de gemeente Nunspeet aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep en het verzoek betaalde griffierecht (€ 546,00) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Heijerman, ambtenaar van Staat.

w.g. Drupsteen w.g. Heijerman
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 22 december 2004

255-446.