Uitspraak 200406181/1


Volledige tekst

200406181/1.
Datum uitspraak: 23 maart 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 26 mei 2004 in het geding tussen:

appellant

en

de gemeenteraad van Halderberge.

1. Procesverloop

Bij besluit van 26 september 2002 heeft de gemeenteraad van Halderberge (hierna: de gemeenteraad) besloten niet in te stemmen met het voorstel van het college van burgemeester en wethouders tot het nemen van een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 21 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) voor de percelen [locaties] te [plaats] (hierna: de percelen).

Bij besluit van 15 mei 2003 heeft de gemeenteraad het daartegen door [partijen], gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 26 september 2002 herroepen en alsnog besloten tot het nemen van een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 21 van de WRO voor de percelen.

Bij uitspraak van 26 mei 2004, verzonden op 10 juni 2004, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep
niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 20 juli 2004, bij de Raad van State ingekomen op 21 juli 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn ingediend bij brief van 24 augustus 2004. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 7 oktober 2004 heeft de gemeenteraad van antwoord gediend. Bij brief van 11 oktober 2004 hebben [partijen] een reactie op het hoger beroepschrift gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 januari 2005, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. L.F.J. de Graaff, advocaat te Breda, en de gemeenteraad, vertegenwoordigd door R.C.M. de Beer, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn daar gehoord [partijen], bijgestaan door mr. I. van den Heuvel, advocaat te Roosendaal.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 21, eerste lid, van de WRO, voorzover hier van belang, kan de gemeenteraad verklaren dat een bestemmingsplan wordt voorbereid. Ingevolge het vierde lid vervalt een besluit als bedoeld in het eerste lid, indien niet binnen één jaar na de datum van inwerkingtreding daarvan een ontwerp van het plan ter inzage is gelegd.

2.1.1. Vast staat het voorbereidingsbesluit is vervallen, omdat niet binnen één jaar na 22 mei 2003, de datum van inwerkingtreding van het voorbereidingsbesluit, een ontwerp van een bestemmingsplan ter inzage is gelegd. Daarnaast staat vast dat het voorbereidingsbesluit niet als basis heeft gediend voor een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO, ten behoeve van het gebruik van de percelen.

2.1.2. Nu appellant geen belang bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak aannemelijk heeft gemaakt, moet worden geoordeeld dat het procesbelang bij beoordeling van de aangevallen uitspraak is vervallen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat, anders dan appellant ter zitting naar voren heeft gebracht, het procesbelang niet kan worden aangenomen vanwege de mogelijke relevantie van een voorbereidingsbesluit voor het kunnen aannemen van een concreet uitzicht op legalisatie in het kader van de besluitvorming op zijn verzoek om handhaving van 29 november 2002. Niet kan worden geoordeeld dat het college, op basis van de enkele omstandigheid dat een voorbereidingsbesluit is genomen, zou hebben kunnen aannemen dat concreet uitzicht op legalisatie bestond. Reeds hierom zou een eventuele vernietiging van het voorbereidingsbesluit in dit geval geen verandering kunnen brengen in de bij de beslissing op het verzoek om handhaving te betrekken feiten en omstandigheden.

2.1.3. Voorzover appellant heeft betoogd dat hij belang heeft bij het hoger beroep vanwege de door hem gemaakte proceskosten, wordt, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 18 september 2002, no. 200102917/1 (gepubliceerd in AB 2003, 41), overwogen dat de vraag of een proceskostenveroordeling moet worden uitgesproken onvoldoende aanleiding geeft om tot een inhoudelijke beoordeling van de zaak over te gaan. Indien, afgezien van de vraag of aanleiding bestaat tot een proceskostenveroordeling over te gaan, geen belang meer bestaat bij een beoordeling van de zaak, dient het hoger beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard. Vervolgens moet worden bezien of in de omstandigheden van het geval, en in het bijzonder in de reden voor het vervallen van het procesbelang, grond is gelegen om over te gaan tot een proceskostenveroordeling. Een dergelijke grond kan zijn gelegen in de omstandigheid dat het bestuursorgaan aan de appellant is tegemoetgekomen. Met toepassing van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht is dan een proceskostenveroordeling mogelijk. Nu het voorbereidingsbesluit is vervallen door het verstrijken van de in artikel 21, vierde lid, van de WRO gestelde termijn, is geen sprake van een tegemoetkomen door het college aan de bezwaren van appellant.

2.2. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.

2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. F.P. Zwart, Voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. R. van der Spoel, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.H. van den Ende, ambtenaar van Staat.

w.g. Zwart w.g. Van den Ende
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2005

53-275.