Uitspraak 200308104/1


Volledige tekst

200308104/1.
Datum uitspraak: 4 augustus 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],

en

de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 6 augustus 2003 heeft verweerder het verzoek van appellant om een energiepremie voor dak- en vlieringisolatie als bedoeld in de Tijdelijke regeling energiepremies 2003 afgewezen.

Bij besluit van 30 oktober 2003, verzonden op diezelfde dag, heeft het Hoofd van de afdeling Uitvoering op last van de Directeur-Generaal Wonen voor verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 30 november 2003, bij de Raad van State ingekomen op 3 december 2003, beroep ingesteld.

Bij brief van 30 januari 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juli 2004, waar appellant in persoon en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M.A.G. Welschen, ambtenaar ten departemente, zijn verschenen. Voorts is gehoord, [directeur] van [partij]

2. Overwegingen

2.1. Bij uitspraak van 25 februari 2004, in zaak nr. 200303658/1, heeft de Afdeling geoordeeld dat de Regeling ondermandaat DGVH zich niet verdraagt met de daaraan op grond van artikel 10:5 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) te stellen eisen en dat deze regeling daarom onverbindend is. De Regeling ondermandaat DGW (Stcrt. 2002, nr. 32), op grond waarvan het Hoofd van de afdeling Uitvoering het besluit op bezwaar van 30 oktober 2003 heeft genomen, bevat een gelijkluidende tekst en is derhalve evenzeer onverbindend. Gelet hierop is dit besluit onbevoegdelijk genomen. Nu verweerder bij brief van 15 juni 2004 heeft medegedeeld dat hij het besluit geheel voor zijn rekening neemt en dit besluit is genomen door een ambtenaar die onder zijn verantwoordelijkheid werkzaam is, kan met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb worden bepaald dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand blijven als de inhoud van het besluit de rechterlijke toets kan doorstaan. Zoals uit het hierna volgende blijkt, kan het besluit de rechterlijke toets doorstaan en zal de Afdeling derhalve bepalen dat de rechtsgevolgen in stand blijven.

2.2. Ingevolge artikel 15.13, eerste lid van de Wet milieubeheer (hierna: de Wm) kan verweerder voor bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling aangewezen activiteiten op het gebied van het milieubeheer subsidie verstrekken.

2.2.1. Op basis van artikel 15.13, eerste lid, van de Wm is vastgesteld de Tijdelijke regeling energiepremies 2003, hierna: de regeling (Stcrt. 2002, nr. 248).

Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de regeling wordt verstaan onder aanschaf: eigendomsverkrijging krachtens in het kalenderjaar 2003 met een leverancier gesloten koopovereenkomst.

Ingevolge artikel 1, aanhef en onder g, wordt verstaan onder energiepremie: in bijlage 1 genoemde premie, uit te keren vanwege de aanschaf van een daarin genoemd apparaat of een daarin genoemde voorziening.

Ingevolge artikel 1, aanhef en onder j, 1o wordt verstaan onder voorziening: in het kalenderjaar 2003 aangeschafte, in of aan een woning aangebrachte en in werking zijnde energiebesparende voorziening of maatregel als genoemd in bijlage 1.

Deze bij artikel 1, aanhef, onder d, en j, van de regeling behorende Bijlage 1 (energiepremielijst 2003 met omschrijving apparaten en voorzieningen) vermeldt onder titel 2005: "Dak- of vlieringisolatie met R > 2,50 m².K/W."

Ingevolge artikel 11 van de regeling kan de Minister, in gevallen waarin een aanvraag terzake van een in 2002 aangeschaft apparaat of aangeschafte voorziening eerst op of na 1 april 2003 kan worden ingediend omdat het installeren of aanbrengen en in werking brengen van het apparaat, respectievelijk de voorziening, niet vóór die datum heeft plaatsgehad en om die reden geen uitkering van een energiepremie uit hoofde van de Uitvoeringsregeling energiepremies plaatsvindt, de aanvraag toewijzen en een energiepremie uitkeren overeenkomstig de in die regeling opgenomen Energiepremie-Lijst 2002 voorzover het niet toewijzen van de aanvraag in het betreffende geval zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Tot de voor het jaar 2002 geldende regeling behoort het besluit van 5 december 2002 (nr. CPP 2002/3625m) van de Directeur-Generaal Belastingdienst waarbij is voorzien in een overgangsregeling voor apparaten die in 2002 zijn gekocht en vóór 2 april 2003 zijn geleverd, aangebracht en in gebruikgenomen en waarvoor vóór 2 april 2002 een aanvraag is ingediend.

2.3. Appellant betoogt dat hij reeds in 2002 de overeenkomst tot het aanschaffen van de dakisolatie heeft gesloten. Volgens appellant leidt de omstandigheid dat hij op 10 januari 2003 een nieuwe offerte heeft ontvangen en daarmee akkoord is gegaan niet tot het oordeel dat daarmee een nieuwe overeenkomst is afgesloten waardoor de overeenkomst uit 2002 is komen te vervallen. Volgens appellant dient de waarde van de warmteweerstand (R) uit het jaar 2002, > 1,30 m².K/W, voor de door hem aangeschafte dakisolatie te worden gehanteerd en komt hem een energiepremie toe. Voorts stelt appellant dat het hem niet valt te verwijten dat de door hem aangeschafte dakisolatie een te lage R-waarde heeft om in aanmerking te komen voor energiepremie, omdat de verhoging van de R-waarde in 2003 ten opzichte van het jaar 2002 onvoldoende duidelijk is gemaakt. Als gevolg hiervan konden noch het dakbedekkersbedrijf noch het energiebedrijf hem daarover tijdig informeren, aldus appellant.

2.3.1. Dit betoog kan niet slagen. Ongeacht de omstandigheid dat appellant en [partij] het er reeds in 2002 over eens waren dat het dak van de woning van appellant gerepareerd moest worden, is verweerder er terecht van uitgegaan dat de koopovereenkomst pas op het moment van de schriftelijke aanvaarding door appellant op 5 februari 2003 van de offerte van 10 januari 2003 tot stand is gekomen en dat als gevolg daarvan de Energiepremielijst 2003 van toepassing is.

Wat betreft de stelling van appellant dat de verhoging van de R-waarde niet voldoende duidelijk is gemaakt, moet ook dit betoog falen. De regeling is op 24 december 2002 gepubliceerd in de Staatscourant. Bovendien is aan de regeling in verschillende media bekendheid gegeven. Dat het energiebedrijf appellant hierop niet heeft gewezen dient, gelet daarop, dan ook voor rekening van appellant te blijven.

2.4. Het beroep is gegrond. De bestreden beslissing op bezwaar dient te worden vernietigd. De Afdeling zal evenwel bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.

2.5. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten in beroep te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 30 oktober 2003, EPR/4325BV9/BEZW/3/966;

III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;

IV. veroordeelt de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in de door appellant in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 136,42; het bedrag dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) te worden betaald aan appellant;

V. gelast dat de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 116,00) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.

w.g. Claessens w.g. Groenendijk
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2004

164-209.