Uitspraak 200303658/1


Volledige tekst

200303658/1.
Datum uitspraak: 25 februari 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de Minister (voorheen: de Staatssecretaris) van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 23 april 2003 in het geding tussen:

[wederpartij], wonend te [woonplaats],

en

appellant.

1. Procesverloop

Bij onderscheiden besluiten van 20 september en 11 oktober 1999 heeft de Directeur-Generaal van de Volkshuisvesting voor de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Staatssecretaris) de toekenning van huursubsidie op grond van de Huursubsidiewet aan [wederpartij] voor de tijdvakken 1 juni 1998 tot en met 30 juni 1998 respectievelijk 1 juli 1998 tot en met 30 juni 1999 herzien en de teveel toegekende huursubsidie teruggevorderd.

Bij besluit van 4 december 2001 heeft het Hoofd van de Unit Correspondentie op last van de Directeur-Generaal van de Volkshuisvesting voor de Staatssecretaris het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 23 april 2003, verzonden op 1 mei 2003, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 6 juni 2003, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 8 juli 2003. Deze laatste brief is aangehecht.

Bij brief van 25 augustus 2003 heeft [wederpartij] van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 december 2003, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. M.J.C. van Amerongen, ambtenaar bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, is verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 10:5, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), voorzover hier van belang, kan een bestuursorgaan een algemeen mandaat verlenen en wordt dit algemeen mandaat schriftelijk verleend.

Bij besluit van 10 februari 2000 (nr. COR2000015578) heeft de Directeur-Generaal van de Volkshuisvesting vastgesteld de Regeling ondermandaat DGVH, waarbij in artikel 4 de hoofden van de organisatie-onderdelen van het Directoraat-Generaal van de Volkshuisvesting bevoegd worden geacht om namens de Directeur-Generaal beslissingen op bezwaar te nemen met inachtneming van de artikelen 3 en 9 van de Regeling ondermandaat DGVH.

In artikel 7 van de Regeling ondermandaat DGHV is bepaald dat een beslissing op een bezwaarschrift wordt genomen door een functionaris die hiërarchisch hoger is dan de functionaris die de beslissing heeft genomen waartegen het bezwaarschrift is gericht.

In artikel 9, tweede lid, van de Regeling ondermandaat DGHV is bepaald dat de functionaris zijn mandaat uitoefent voorzover de beslissingsbevoegdheid naar zijn oordeel en verantwoordelijkheid niet door een hiërarchisch hogere functionaris of door de minister behoeft te worden uitgeoefend.

2.2. Uit de uitspraak van de Afdeling van 26 juni 2002, inzake
nr. 200104374/1 (JB 2002/230), heeft de rechtbank afgeleid dat een mandaat dat het aan de gemandateerde zelf overlaat om te bepalen wat de precieze omvang van het mandaat is, uit het oogpunt van rechtszekerheid niet aanvaardbaar is. De rechtbank heeft, voorzover hier van belang, overwogen dat om deze reden de Regeling ondermandaat DGVH zich niet verdraagt met de rechtszekerheid.

Volgens de Memorie van Toelichting (TK 1993-1994, 23 700, nr. 3, hierna: de MvT) bij artikel 10:5 van de Awb wil een algemeen mandaat zeggen het verschaffen van de bevoegdheid om een bepaalde categorie van besluiten namens het bestuursorgaan te nemen. Bij het algemeen mandaat is het terwille van de duidelijkheid van bevoegdheidsverdeling nodig de eis te stellen dat de bevoegdheid om krachtens mandaat besluiten te nemen uit een schriftelijk stuk blijkt. Degenen die betrokken zijn bij besluiten van een bestuursorgaan moeten immers, volgens de MvT, kunnen nagaan of mandaat is verleend. In de Regeling ondermandaat DGVH zijn in de omschrijving van de omvang van het mandaat geen duidelijke criteria opgenomen, aan de hand waarvan kan worden afgeleid voor welke bepaalde categorie van besluiten mandaat is verleend. De Afdeling is dan ook van oordeel dat de Regeling ondermandaat DGVH zich niet verdraagt met de daaraan op grond van artikel 10:5 van de Awb te stellen eisen, dat deze regeling daarom onverbindend is en de beslissing op bezwaar van 4 december 2001 derhalve onbevoegd is genomen.

Bovendien is de beslissing op bezwaar, in strijd met artikel 7 van de Regeling ondermandaat DGVH, niet genomen door een functionaris die hiërarchisch hoger is dan de functionaris die de beslissing heeft genomen waartegen het bezwaarschrift is gericht. Ook om die reden is de beslissing op bezwaar onbevoegd genomen. De rechtbank kwam, deels op andere gronden, eveneens tot deze conclusie.

Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.

2.3. Gelet op het vorenoverwogene is het hoger beroep ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met aanvulling van gronden, te worden bevestigd.

2.4. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter,
en mr. J.E.M. Polak en mr. J.G. Treffers, Leden,
in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat.

w.g. Slump w.g. Schortinghuis
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2004

66-420.