Uitspraak 200308493/1


Volledige tekst

200308493/1.
Datum uitspraak: 4 augustus 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 3 november 2003 in het geding tussen:

appellant

en

het college van burgemeester en wethouders van Geldermalsen.

1. Procesverloop

Bij besluit van 15 juni 2000 heeft het college van burgemeester en wethouders van Geldermalsen (hierna: het college) aan [vergunninghoudster]. te [plaats] aanlegvergunning verleend voor de aanleg van een geluidswal op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).

Bij besluit van 19 december 2000 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 3 november 2003, verzonden op die dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 12 december 2003, bij de Raad van State ingekomen op 16 december 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij schrijven van 13 januari 2004. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 10 februari 2004 heeft [vergunninghoudster]. van antwoord gediend.

Bij brief van 12 februari 2004 heeft het college van antwoord gediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juli 2004, waar het college, vertegenwoordigd door M.L.C. Laureij en F. Schmidt, ambtenaar der gemeente, is verschenen. Tevens heeft [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door mr. P.L.G. Poels, advocaat te Nijmegen, daar het woord gevoerd. Appellante is niet verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 44, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) mag alleen en moet een aanlegvergunning worden geweigerd, indien het werk of de werkzaamheid in strijd zou zijn met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen.

2.2. Het perceel waarop de aanlegvergunning betrekking heeft, heeft ingevolge het (ten tijde van het bestreden besluit geldende) bestemmingsplan “Buitengebied 1984” de bestemming “agrarisch gebied met beperkte bebouwing”.

2.2.1. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de op de kaart als zodanig aangewezen gronden bestemd voor:

a. één of meer vormen van agrarisch grondgebruik;

b. (…)

c. – voor zover gelegen aan de rivierzijde van de waterkering – waterberging en afvoer sediment, hoogwater en ijs.

2.2.2. Ingevolge artikel 61, eerste lid, aanhef en onder a van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, is het verbonden zonder vergunning van burgemeester en wethouders de grond op te hogen, dan wel materie te storten of te deponeren. Ingevolge het tweede lid, voor zover hier van belang, kunnen burgemeester en wethouders, voor zover de bestemmingen gelegen zijn aan de rivierzijde van de waterkering gehoord de rivierbeheerder, vergunning verlenen tot het uitvoeren van de in het eerste lid van dit artikel genoemde werken en/of werkzaamheden, voor zover de belangen welke de bestemming van de grond beoogt (te beschermen), niet blijvend onevenredig worden geschaad.

2.3. Appellante heeft gemotiveerd betoogd dat de aanlegvergunning moest worden geweigerd omdat de geluidswal zich niet verdraagt met de bestemming omdat deze wordt opgericht ten behoeve van een loonbedrijf.

2.4. Op het perceel is het agrarisch loonbedrijf van [vergunninghoudster] gevestigd. Niet in geschil is en de Afdeling acht juist dat dit loonbedrijf niet past binnen de bestemming “agrarisch gebied met beperkte bebouwing”. Het gebruik dat door het bedrijf van de grond wordt gemaakt valt echter onder het overgangsrecht. Ook staat vast dat de geluidswal wordt opgericht ten behoeve van het loonbedrijf.

2.5. Alvorens toe te komen aan de vraag of de rechtbank terecht tot het oordeel is gekomen dat de geluidswal in overeenstemming is met artikel 61 van de planvoorschriften, ziet de Afdeling zich gesteld voor de daaraan voorafgaande vraag of deze geluidswal strekt te dienste van de op het perceel rustende agrarische bestemming, zoals blijkt uit de uitspraak van de Afdeling van 11 juni 2003, no. 200204864/1. Naar het oordeel van de Afdeling is de geluidswal, nu deze niet strekt ten dienste van de op het perceel rustende agrarische bestemming maar dient voor gebruik ten behoeve van het loonbedrijf, in strijd met deze bestemming. Gelet op het dwingende bepaalde in artikel 44, eerste lid, onder a, van de WRO had de aanlegvergunning derhalve behoren te worden geweigerd.

2.6. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep gegrond is en dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van appellante tegen het besluit van het college van 19 december 2000 alsnog gegrond verklaren en dat besluit vernietigen.

2.7. Het college dient op na te melden wijze in de door appellante gemaakte proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 3 november 2003;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Geldermalsen van 19 december 2000;

V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Geldermalsen in de door appellante in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Geldermalsen te worden betaald aan appellante;

VI. gelast dat de gemeente Geldermalsen aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 284,00) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat.

w.g. Polak w.g. Ouwehand
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2004

224.