Uitspraak 200301816/1


Volledige tekst

200301816/1.
Datum uitspraak: 21 juli 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. het college van burgemeester en wethouders van Alkemade,
2. het college van burgemeester en wethouders van Katwijk,
3. [appellanten sub 3], wonend te [woonplaats],
4. [appellanten sub 4], wonend te [woonplaats],
5. [appellant sub 5], wonend te [woonplaats],
6. de vereniging "Sportvereniging S.E.V.", gevestigd te Leidschendam,
7. [appellante sub 7], gevestigd te [plaats],
8. het college van burgemeester en wethouders van Lisse,
9. het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland (voorheen gemeente Maasland),
10. de vereniging "Vereniging Vrienden Oostvlietpolder", gevestigd te Leiden,
11. [appellante sub 11], wonend te [woonplaats],
12. het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk,
13. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Agro Fleur B.V.", gevestigd te Roelofarendsveen, en andere,
14. [appellante sub 14], gevestigd te [plaats],
15. [appellanten sub 15],
16. de vereniging "Vereniging van Vrienden van Wassenaar", gevestigd te Wassenaar,
17. [appellant sub 17], wonend te [woonplaats],
18. het college van burgemeester en wethouders van Westland (voorheen gemeente ‘s-Gravenzande),
19. het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar,
20. [appellant sub 20], wonend te [woonplaats],
21. het college van burgemeester en wethouders van Voorschoten,
22. [appellant sub 22], wonend te [woonplaats] ([land])

en

provinciale staten van Zuid-Holland,
verweerders.

1. Procesverloop

Bij besluit van 19 februari 2003 hebben verweerders, op voorstel van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 28 januari 2003, het streekplan "Zuid-Holland West" (hierna te noemen: het streekplan) vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben appellanten beroep ingesteld.

Bij brief van 10 november 2003 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 15 december 2003. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een aanvullend deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 27 februari 2004. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van het college van burgemeester en wethouder van Alkemade, Agro Fleur B.V. en anderen, [appellanten sub 4], [appellanten sub 3], Vereniging Vrienden Oostvlietpolder, het college van burgemeester en wethouders van Lisse, [appellant sub 17], verweerders en [partij]. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 april 2004, waar appellanten zijn verschenen en/of zich hebben doen vertegenwoordigen. Ook verweerders hebben zich daar doen vertegenwoordigen.
Niet verschenen zijn [appellant sub 5], het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland, [appellant sub 20] en [appellant sub 22].
Voorts heeft [partij]. zich doen vertegenwoordigen.

2. Overwegingen

overgangsbepaling

Op 1 februari 2004 is in werking getreden de Wet tot wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in verband met de invoering van een rijksprojectenprocedure van 20 november 2003 (Stb. 519). Bij deze wet is onder meer artikel 56, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) gewijzigd.

Nu het ontwerp van het streekplan ter inzage is gelegd vóór 1 februari 2004 volgt uit artikel V van deze wet dat op dit geschil artikel 56, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zoals dat voor dit tijdstip luidde, van toepassing is.

planbeschrijving

2.1. Het streekplan heeft betrekking op het grondgebied van Zuid-Holland West en omvat de gronden behorende tot het Samenwerkingsorgaan Duin- en Bollenstreek, het Samenwerkingsorgaan Leidse Regio en het Stadsgewest Haaglanden.

bevoegdheid

2.2. Ingevolge artikel 4a, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (verder te noemen: WRO), voorzover hier van belang, kunnen provinciale staten voor één of meer gedeelten of voor het gehele gebied der provincie een streekplan vaststellen, waarin de toekomstige ontwikkeling van het in het plan begrepen gebied in hoofdlijnen wordt aangegeven, alsmede een vastgesteld streekplan herzien.

Ingevolge artikel 54, tweede lid, aanhef en onder a, voorzover hier van belang, gelezen in samenhang met artikel 56, eerste lid, van de WRO kan door eenieder beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State worden ingesteld tegen een concrete beleidsbeslissing, een herziening of een intrekking daarvan, opgenomen in een streekplan.

Ingevolge artikel 1 van de WRO wordt onder een concrete beleidsbeslissing verstaan een als zodanig door het bestuursorgaan aangegeven besluit in een planologische kernbeslissing, een streekplan of een regionaal structuurplan.

Ingevolge artikel 7, derde lid, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 wordt in een streekplan een concrete beleidsbeslissing als zodanig in de tekst of op de kaart benoemd en herkenbaar aangegeven.

2.2.1. Uit deze bepalingen volgt dat de Afdeling met betrekking tot een vastgesteld of herzien streekplan slechts bevoegd is te oordelen over beroepen die zijn gericht tegen daarin vervatte concrete beleidsbeslissingen. Indien een beroep is gericht tegen een niet door het bestuursorgaan als concrete beleidsbeslissing aangegeven onderdeel van een streekplan, is het niet gericht tegen een concrete beleidsbeslissing in de zin van artikel 1 van de WRO; de Afdeling is onbevoegd van zo’n beroep kennis te nemen.

2.2.2. In het streekplan zijn concrete beleidsbeslissingen opgenomen met betrekking tot de volgende onderwerpen:

1. de duinen met internationale status;

2. de rode contouren rond de kernen;

3. zandwinning in de Ommedijkse Polder;

4. de begrenzing van de Groenzone Berkel-Pijnacker en Oude Leede;

5. de aanleg en tracering van de N470 conform de eerste partiële herziening streekplan "Zuid-Holland West" november 2000.

2.2.3. De Afdeling stelt het volgende vast. Het beroep van het college van burgemeester en wethouders van Alkemade is mede gericht tegen de aanwijzing van een zoeklocatie voor windturbines. Het beroep van het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland is mede gericht tegen de aanwijzing van een studielocatie voor windturbines. Het beroep van Vereniging Vrienden Oostvlietpolder is mede gericht tegen het op de streekplankaart aanduiden van een deel van de Oostvlietpolder als bedrijventerrein.

Gelet op het voorgaande is de Afdeling in zoverre onbevoegd kennis te nemen van deze beroepen.

formele bezwaren

2.3. Het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk stelt dat het streekplan gewijzigd is vastgesteld voorzover het zogenoemde Middengebied bij Noordwijk buiten de rode contour is gebracht, terwijl het gebied in het ontwerp streekplan binnen de rode contour was opgenomen. Appellant stelt dat de wijziging zodanig is dat de voorbereidingsprocedure opnieuw gevolgd had moeten worden. Voorts stelt hij dat de inspecteur van de ruimtelijke ordening niet in de gelegenheid is gesteld bedenkingen tegen deze wijziging in te dienen, hetgeen in strijd is met artikel 4a, zesde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.

2.3.1. De Afdeling overweegt dat verweerders bij de vaststelling van het streekplan daarin wijzigingen kunnen aanbrengen ten opzichte van het ontwerp.

Slechts indien de afwijkingen van het ontwerp naar aard en omvang zodanig groot zijn dat sprake is van een wezenlijke wijziging, dient de wettelijke procedure opnieuw te worden doorlopen.

Vaststaat dat verweerders in dit geval het streekplan hebben vastgesteld met een wijziging waarbij het Middengebied buiten de rode contour is gebracht. Deze afwijking van het ontwerp is naar aard en omvang niet zo groot dat geoordeeld moet worden dat zich een wezenlijke wijziging voordoet.

Ook anderszins bestaat geen grond om te oordelen dat verweerders zich ten onrechte op het standpunt hebben gesteld dat met de gewijzigde vaststelling van het streekplan kon worden volstaan, en dat de wettelijke procedure niet opnieuw behoefde te worden doorlopen.

Voorts is ter zitting gebleken dat de inspecteur van de ruimtelijke ordening in de gelegenheid is gesteld alsnog bedenkingen tegen de wijziging in te brengen.

De Afdeling ziet in deze bezwaren in zoverre dan ook geen grond om tot vernietiging van het bestreden besluit over te gaan.

Uitbreiding in de Ommedijkse Polder van de zandwinning in het Valkenburgse Meer

2.4. [appellante sub 14], de Vereniging van Vrienden van Wassenaar en het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar richten zich in beroep tegen de concrete beleidsbeslissing waarbij uitbreiding van de zandwinning in de Ommedijkse Polder mogelijk wordt gemaakt.

De Vereniging van Vrienden van Wassenaar en het college van burgemeester en wethouders stellen dat hierdoor belangrijke natuurwaarden verloren gaan en dat in het gebied diersoorten voorkomen die beschermd worden op grond van de Flora- en faunawet. Daarnaast zal de ecologische verbindingszone in de Ommedijkse Polder aanzienlijk worden verkleind en kan deze naar hun mening niet meer als zodanig functioneren voor de grotere diersoorten. In dit verband voert het college van burgemeester en wethouders aan dat niet bekend is hoe en wanneer de zone binnen het zandwinningsgebied die zal dienen ter compensatie van de natuurwaarden die verloren gaan, zal worden ingericht.

Voorts vreest het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar dat de drie terreinen met hoge archeologische waarden binnen het zandwinningsgebied verloren zullen gaan. Verder is het onderzoek naar de mogelijke gevolgen van verzilting nog niet afgerond, aldus het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar.

Daarnaast stellen appellanten dat niet voldoende rekening is gehouden met de agrarische belangen, aangezien nog geen overeenstemming is bereikt omtrent bedrijfsverplaatsing dan wel grondcompensatie met onder andere [appellante sub 14] die bedrijfsgronden zal moeten afstaan ten behoeve van de zandwinning. [appellante sub 14] meent dat geen reële mogelijkheden bestaan voor grondcompensatie, omdat het omliggende gebied, waaronder het vliegveld Valkenburg, is aangewezen als transformatiegebied waardoor nog niet zeker is wat met deze gronden gaat gebeuren en dus of het bedrijf van appellante zich daar kan vestigen.

2.4.1. In haar uitspraak van 14 december 2000, nr. E01.97.0151-1, heeft de Afdeling de beslissing op bezwaar van verweerders van 17 januari 1997 en de afzonderlijke besluiten van 5 maart 1997, met betrekking tot het vorige streekplan Zuid-Holland West, vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht, voorzover verweerders het besluit in het streekplan Zuid-Holland West, vastgesteld op 24 mei 1996, dat in de Ommedijkse Polder een uitbreiding van de zandwinning in het Valkenburgse Meer dient plaats te vinden, hebben gehandhaafd. De Afdeling overwoog hiertoe onder meer dat verweerders op zich aan de belangen die door de uitbreiding van de zandwinning in de Ommedijkse Polder worden gediend een groter gewicht hadden kunnen toekennen dan aan de belangen die hierdoor worden aangetast. Voorts overwoog zij dat dit echter onverlet liet dat verweerders bij het nemen van het bestreden besluit de aantasting van individuele belangen door deze uitbreiding dienen te betrekken. Hieromtrent overwoog zij onder andere dat appellanten [naam appellant] en [appellante sub 14] door de in het streekplan voorziene uitbreiding van de zandwinning ongeveer 25% van hun agrarische bedrijfsgronden zullen verliezen en dat verweerders in dat geval bij de voorbereiding van het bestreden besluit een onderzoek hadden dienen te verrichten naar de gevolgen van het verlies van gronden voor de bedrijfsvoering van appellanten [naam appellant] en [appellante sub 14]. Zij hadden daarbij dienen te betrekken of en, zo ja op welke wijze, deze gevolgen konden worden beperkt, bijvoorbeeld in de vorm van grondcompensatie of eventueel bedrijfsverplaatsing. Hoewel niet gevergd kon worden dat ten tijde van het bestreden besluit reeds zekerheid bestond over een uiteindelijke oplossing, hadden verweerders zich wel een concreet beeld dienen te vormen van de mogelijkheden om de gevolgen van het verlies aan gronden te beperken. Aangezien een dergelijk onderzoek niet had plaatsgevonden overwoog de Afdeling dat verweerders bij het voorbereiden van het bestreden besluit op dat punt niet de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen hadden vergaard.

2.4.2. Naar aanleiding van deze uitspraak hebben verweerders bij besluit van 19 februari 2003 opnieuw beslist op de bezwaren tegen de uitbreiding van de zandwinning in de Ommedijkse Polder. Zij hebben daarbij de omvang van de uitbreiding van de zandwinning in de Ommedijkse Polder verkleind om enigszins tegemoet te komen aan de belangen van de agrariërs. Daarnaast hebben zij een onderzoek laten doen naar de bedrijfseconomische gevolgen voor de twee agrariërs alsmede een onderzoek naar de aanwezige natuurwaarden en de gevolgen van de zandwinning daarop.

Bij uitspraak van heden, nr. 200302638/1, heeft de Afdeling beslist op de beroepen tegen dit besluit.

Bij het voorliggende besluit hebben verweerders voorts in het nieuwe streekplan Zuid-Holland West de uitbreiding van de zandwinning in de Ommedijkse Polder, zoals aangepast bij de beslissing op bezwaar van gelijke datum, overgenomen en aangemerkt als concrete beleidsbeslissing.

De concrete beleidsbeslissing luidt: Zandwinning vindt plaats op de daarvoor op kaartblad 30 aangegeven locatie in de Ommedijkse Polder (zie ook plankaart).

2.4.3. Zoals uit de uitspraak van de Afdeling van 14 december 2000, nr. E01.97.0151-1, blijkt, stond de noodzaak van de uitbreiding van de zandwinning voldoende vast. De Afdeling is van oordeel dat nadien de omstandigheden niet zodanig zijn gewijzigd dat thans aanleiding bestaat voor een andersluidend oordeel.

2.4.4. Na voornoemde uitspraak is nogmaals een natuuronderzoek uitgevoerd. De resultaten daarvan zijn neergelegd in het ‘Ecologisch onderzoek uitbreiding Valkenburgse Meer Eindrapport’ van 3 juli 2003 en is uitgevoerd door J. Rademakers, Ecologie en Ontwikkeling. Hierin zijn de diersoorten geïnventariseerd die voorkomen in het gebied van de uitbreiding van de zandwinning. Uit het onderzoek blijkt dat in het gebied diverse amfibieënsoorten (zoals de grote groene kikker en de rugstreeppad), vogelsoorten, en diverse soorten dagvlinders, libellen, vissen (waaronder de kleine modderkruiper) en zoogdieren voorkomen. Een aantal van de diersoorten die in het gebied voorkomen behoort tot de soorten die zijn vermeld op bijlage IV van de richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992, inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (Pb L 206, hierna: Habitatrichtlijn). Niet is gebleken dat het onderzoek zodanige gebreken of leemten in kennis vertoont dat verweerders zich hierop bij het nemen van hun besluit niet hadden mogen baseren.

2.4.5. Vaststaat dat het gebied niet is aangewezen als speciale beschermingszone op grond van de Vogelrichtlijn, of is aangemeld in het kader van de Habitatrichtlijn, dan wel dat het op grond van de Flora- en faunawet of de Natuurbeschermingswet gebiedsbescherming geniet. Een aantal van de hiervoor genoemde diersoorten valt onder het beschermingsregime van de Flora- en faunawet.

Ingevolge artikel 11 van de Flora- en faunawet is het verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren behorende tot een beschermde inheemse diersoort te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren.

Ingevolge artikel 75, vierde lid, van de Flora- en faunawet, voorzover hier van belang, worden vrijstellingen en ontheffingen slechts verleend indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Ingevolge het vijfde lid van dit artikel worden, onverminderd het vierde lid, voor soorten genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn, voor soorten vogels als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, en voor bij algemene maatregel van bestuur aangewezen beschermde inheemse dier- of plantensoorten vrijstelling of ontheffing slechts verleend wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat:

a. (...);

b. (...);

c. met het oog op andere, bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen, belangen.

Ingevolge artikel 2, tweede lid, onder e, van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten is als belang als bedoeld in artikel 75, vijfde lid, onder c, van de Flora- en faunawet aangewezen dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten.

2.4.6. De vragen of voor de uitvoering van de uitbreiding van de zandwinning een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in de procedure op grond van de Flora- en faunawet. Dat doet er niet aan af dat verweerders niet tot het bestreden besluit hadden kunnen komen, indien en voorzover zij op voorhand in redelijkheid hadden moeten inzien dat de Flora- en faunawet aan de uitvoerbaarheid van de concrete beleidsbeslissing in de weg staat.

Wat betreft de in het gebied voorkomende vogels is niet aannemelijk gemaakt dat in het gebied vaste rust- of verblijfsplaatsen als bedoeld in artikel 11 van de Flora- en faunawet voorkomen. Verweerders hebben er dan ook van kunnen uitgaan dat in zoverre geen ontheffing van het verbod van artikel 11 van de Flora- en faunawet nodig is. Wat betreft de overige in het gebied voorkomende diersoorten acht de Afdeling op grond van de stukken, waaronder de brief van 19 december 2002 van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, kenmerk 02/3486/WdH/MvdS, aannemelijk dat zodanige maatregelen kunnen worden getroffen dat verweerders er in redelijkheid van uit konden gaan dat de Flora- en faunawet niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

2.4.7. De Afdeling overweegt voorts dat verweerders hebben toegezegd dat een strook van de zuidelijke oeverzone van het Valkenburgse Meer zal worden ingericht ten behoeve van natuurontwikkeling ter compensatie van de natuurwaarden die verloren gaan alvorens zal worden overgegaan tot ontgronding. De zone voor de natuurontwikkeling zal bestaan uit een aquatische habitat met riet. Tevens zal een zandig, reliëfrijk terrein worden aangelegd waarbinnen natte moerassige laagtes en geïsoleerde poelen voorkomen met een maximale doorsnee van 50 meter. Voorzover appellanten stellen dat de inrichting van de zone voor natuurontwikkeling en het tijdstip waarop deze zone zal worden ingericht thans nog niet vastliggen, overweegt de Afdeling dat in deze procedure in eerste instantie dient te worden bezien of tegen de uitbreiding van de zandwinning ter plaatse planologische bezwaren bestaan. De concrete inrichting dan wel het concrete gebruik van de winplaats kan vervolgens in detail nader aan de orde komen in de procedure omtrent de ontgrondingsvergunning. Indien nodig kunnen op grond van artikel 3, tweede lid, van de Ontgrondingenwet, voorzover hier van belang, voorschriften aan een ontgrondingsvergunning worden verbonden ter bescherming van alle bij een ontgronding betrokken belangen. Verweerders hebben ter zitting bevestigd dat aan de ontgrondingsvergunning het voorschrift zal worden verbonden dat niet met de ontgronding mag worden begonnen alvorens de inrichting van de zone voor natuurontwikkeling ter compensatie van de natuurwaarden die bij het ontgronden verloren zullen gaan, is zeker gesteld. De Afdeling ziet geen aanleiding hieraan te twijfelen.

2.4.8. Voorts is ter zitting gebleken dat het aspect van verzilting als gevolg van de uitbreiding van de zandwinning op afdoende wijze aan de orde kan en zal komen bij de ontgrondingsvergunning. Tevens blijkt uit de stukken dat de mate van verzilting samenhangt met de diepte van de ontgrondingen. Niet is gebleken dat niet zodanige voorschriften aan de ontgrondingsvergunning kunnen worden verbonden dat geen onaanvaardbare gevolgen zullen optreden voor de natuur alsmede voor de agrarische gronden als gevolg van eventuele verzilting.

2.4.9. Verder overweegt de Afdeling dat, hoewel de Ommedijkse Polder blijkens de planologische kernbeslissing Structuurschema Groene Ruimte (hierna: SGR) geen deel uitmaakt van de ecologische hoofdstructuur en evenmin ter plaatse een ecologische verbindingszone staat aangegeven in het SGR, een deel van de Ommedijkse Polder thans fungeert als ecologische verbindingszone. Appellanten hebben echter niet aannemelijk gemaakt dat de ecologische verbindingszone die in de Ommedijkse Polder aanwezig is als gevolg van de uitbreiding van de zandwinning ernstig zal worden aangetast. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de zone voor de natuurontwikkeling grenst aan de ecologische verbindingszone. Verweerders mochten in redelijkheid de verwachting hebben dat de ecologische verbindingszone daardoor voldoende breed zal zijn om als zodanig te kunnen functioneren.

2.4.10. Verder staat vast dat ter plaatse van de uitbreiding van de zandwinning drie archeologische terreinen zijn gelegen die bij de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek geregistreerd staan als terreinen met hoge archeologische waarden. In het rapport “Zandwinplas Valkenburg, een waarderend archeologisch onderzoek van drie terreinen”, opgesteld door de Stichting RAAP, wordt de aanbeveling gedaan bij de ontgrondingwerkzaamheden in twee van de drie gebieden archeologische begeleiding te laten plaatsvinden teneinde de rest van de gegevens die onderdeel zijn van de reeds opgegraven nederzetting te documenteren. Hieruit is af te leiden dat de ontgrondingenwerkzaamheden niet per definitie nadelige gevolgen zullen hebben voor de archeologische terreinen. Ter zitting hebben verweerders voorts toegezegd dat aan de ontgrondingsvergunning zodanige voorschriften zullen worden verbonden dat de archeologische terreinen niet zullen worden aangetast. Niet is gebleken dat dit gelet op artikel 3, tweede lid, van de Ontgrondingenwet niet mogelijk is.

2.4.11. Volgens het deskundigenbericht beschikt [appellante sub 14] over ongeveer 41,9 hectare bedrijfsgrond. Ter zitting is komen vast te staan dat zij als gevolg van de uitbreiding van de zandwinning ongeveer 7,3 hectare bedrijfsgrond zal verliezen. Dit is in totaal ongeveer 18% van de gronden die zij thans in gebruik heeft.

2.4.12. Zoals uit overweging 2.4.1 blijkt heeft de Afdeling in haar uitspraak van 14 december 2000, nr. E01.97.0151-1, overwogen dat verweerders bij de voorbereiding van het bestreden besluit een onderzoek hadden dienen te verrichten naar de gevolgen van het verlies van gronden voor de bedrijfsvoering van onder andere [appellante sub 14]. Zij hadden daarbij dienen te betrekken of en, zo ja op welke wijze, deze gevolgen konden worden beperkt, bijvoorbeeld in de vorm van grondcompensatie of eventueel bedrijfsverplaatsing. Hoewel niet gevergd kon worden dat ten tijde van het bestreden besluit reeds zekerheid bestond over een uiteindelijke oplossing, hadden verweerders zich wel een concreet beeld dienen te vormen van de mogelijkheden om de gevolgen van het verlies aan gronden te beperken.

2.4.13. In opdracht van verweerders is thans bedrijfseconomisch onderzoek verricht naar de gevolgen van de uitbreiding van de zandwinning voor de bedrijfsvoering van [appellante sub 14]. Uit het onderzoek blijkt dat de gevolgen voor het bedrijf in financiële zin wel zijn uit te rekenen, maar dat, los van de vraag of de schade die zal ontstaan voor het bedrijf naar de regelen van het onteigeningsrecht volledig te vergoeden is, verkleining van de bedrijfsoppervlakte voor het bedrijf in het licht van zijn toekomstperspectieven een ongewenste ontwikkeling is. De voorkeur zou volgens het onderzoek dan ook uitgaan naar de aankoop van vervangend land dat voor de bedrijfsvoering op langere termijn meer zekerheid biedt. Gehele bedrijfsverplaatsing wordt in het onderzoek vervolgens aangemerkt als ‘overkill’. Voorts wordt de verwachting uitgesproken dat binnen een straal van 5 kilometer van de bedrijfsgebouwen in de loop van de tijd wel grond zal kunnen worden aangekocht. Niet is gebleken dat het onderzoek zodanige gebreken of leemten in kennis vertoont dat verweerders zich hierop bij het nemen van hun besluit niet hadden mogen baseren.

Verweerders gaan er naar aanleiding van het onderzoek van uit dat in de loop van de tijd vervangende grond zal kunnen worden aangekocht binnen de kaders zoals die door de deskundige zijn geschetst. Mocht dit onverhoopt toch niet het geval kunnen zijn dan zal [appellante sub 14] op andere wijze gecompenseerd worden. Verweerders gaan er voorts van uit dat een redelijke en aanvaardbare oplossing tot stand zal komen.

Het vorenstaande betekent naar het oordeel van de Afdeling evenwel niet dat verweerders zich een concreet beeld hebben gevormd van de mogelijkheden om de gevolgen van het verlies aan gronden te beperken. De Afdeling acht hierbij van belang dat verweerders geen inzicht hebben gegeven in de vraag in hoeverre grondcompensatie binnen een straal van 5 kilometer binnen afzienbare tijd eventueel mogelijk zal zijn en, indien dit niet het geval zal zijn, in hoeverre appellante op andere wijze zou kunnen worden gecompenseerd. In vorenstaand verband is niet gebleken dat zicht is op een redelijke mogelijkheid waarover overeenstemming kan worden bereikt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt weliswaar dat na het bedrijfseconomische onderzoek overleg heeft plaatsgevonden tussen [appellante sub 14] en verweerders, doch de Afdeling constateert, mede naar aanleiding van de door [appellante sub 14] overgelegde bespreekverslagen, dat dit geenszins ertoe heeft geleid dat verweerders met concrete voorstellen zijn gekomen. Voorts is niet gebleken dat verweerders de door [appellante sub 14] aangedragen mogelijkheden, anders dan financiële compensatie, hebben bezien.

Gelet op het vorenstaande hebben verweerders bij het voorbereiden van het bestreden besluit op dit punt niet de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen vergaard, zodat dit besluit in zoverre is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. De beroepen van [appellante sub 14], de Vereniging van Vrienden van Wassenaar en het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar zijn in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd voorzover het de daarin als concrete beleidsbeslissing aangemerkte uitbreiding van de zandwinning in de Ommedijkse Polder betreft.

de rode contouren

algemeen

2.5. In het streekplan is als concrete beleidsbeslissing opgenomen:

"De op de kaartbladen contouren 1 tot en met 27 ingetekende rode contouren geven de grens aan van het stedelijk gebied, daarbuiten mag geen verdere verstedelijking plaatsvinden met inachtneming van het gestelde in SE.11."

De tekst van SE.11. luidt als volgt:

"Het accommoderen van nieuwe stedelijke functies buiten de rode contouren is behoudens enkele uitzonderingen niet toegestaan.

- Woningbouw buiten de rode contour is uitsluitend mogelijk in het kader van de ruimte-voor-ruimte-benadering (met inachtneming van SE.4. inzake bescherming waterfuncties en niet in groene contour-gebieden). Hieronder valt in ieder geval het rood in het groen overeenkomstig het IOPW zoals dat in het Westland door middel van aanduidingen op de streekplankaart is aangegeven en de woningbouw zoals die in de streekplanuitwerking voor de Duivenvoorde-corridor wordt voorgesteld.

- Op de vrijkomende terreinen van instellingen voor geestelijke gezondheidszorg, voorzover gelegen buiten groene contourgebieden, zijn nieuwe stedelijke functies toegestaan. Voor de herinrichting van deze terreinen gelden randvoorwaarden die in acht genomen moeten worden."

2.5.1. Deze concrete beleidsbeslissing is blijkens het streekplan opgenomen omdat het voeren van een restrictief verstedelijkingsbeleid noodzakelijk wordt geacht gelet op de aanhoudende druk op het buitengebied vanuit de stedelijke gebieden. De rode contouren dienen om het stedelijk ruimtebeslag te sturen door het buitengebied te vrijwaren van ongewenste verstedelijking en de ruimtelijke verscheidenheid van stad en land te waarborgen. Een flexibele houding ten aanzien van de contouren in het streekplangebied wordt niet gewenst geacht omdat dit snel ten koste gaat van de kwaliteit van de duinen, de regionale parken, de ontwikkelingsmogelijkheden van het glas of de bollen en de druk op de agrarische functies onaanvaardbaar doet vergroten.

Binnen de rode contouren wordt ruimte geboden voor wonen, werken en andere stedelijke voorzieningen en de ruimtebehoefte voor wonen en werken zal binnen deze contouren moeten worden gevonden. Hiertoe kunnen mogelijkheden worden gevonden door het zoveel mogelijk bouwen binnen bestaand stedelijk gebied door herinrichting en intensivering.

De gedachte achter deze beleidskeuze is volgens het streekplan zuinig omgaan met ruimte. Het beleid binnen de rode contouren wordt meer aan de handelingsvrijheid van de gemeenten overgelaten.

2.5.2. Bij het bepalen van de ligging van de rode contouren is een aantal uitgangspunten gehanteerd. De rode contouren zijn getrokken rond bestaand stedelijk gebied (in de betekenis van fysiek aanwezige aaneengesloten bebouwing) met daaraan toegevoegd de gebieden waarop bebouwing mogelijk is op grond van geldende bestemmingsplannen en onherroepelijke bouwvergunningen (nieuw stedelijk gebied). Daarnaast zijn binnen de contour gebieden opgenomen die ruimte moeten bieden voor op grond van in VINEX-kader gemaakte afspraken en in het streekplan geaccordeerde landschappelijke en stedenbouwkundige aanpassingen alsook ruimte voor verstedelijkingsopgaven.

Solitair in het landelijke gebied gelegen stedelijke voorzieningen en voorzieningen van geringe omvang hebben, evenals lintbebouwing en andere kleinschalige bebouwing in het landelijke gebied, geen rode contour gekregen.

Stedelijk groen, sportcomplexen en (andere) openluchtrecreatiegebieden die geen ruimtelijke eenheid vormen met het binnen de contour te brengen stedelijke gebied zijn buiten de contour gehouden. Daarnaast zijn deze buiten de contour gehouden indien natuurwaarden of landschappelijke waarden zich tegen het binnen de contour brengen verzetten, dan wel indien het om beleidsmatige redenen niet gewenst is dergelijke gebieden vrij te geven voor bebouwing.

Binnen de stedelijke gebieden gelegen infrastructuur ligt binnen de rode contour. Buiten de stedelijke gebieden gelegen infrastructuur ligt buiten de rode contour.

Uitgangspunt is voorts dat de contour ligt op een op kaart en/of in het veld herkenbare grens.

Daarnaast zijn voor de in de Leidse Regio, de Duin- en Bollenstreek en het Groene Hart gelegen gemeenten de rode contouren uit het streekplan Zuid-Holland West 1996 en het Afsprakenkader Leidse Regio/Duin- en Bollenstreek als basis genomen. Voor de in Haaglanden gelegen gemeenten is als basis genomen het in het RSP Haaglanden aangegeven stedelijke gebied.

Ook overigens is voor de afweging inzake de begrenzing van de contour in concrete gevallen een aantal uitgangspunten gehanteerd afhankelijk van de kenmerken van het deelgebied waarin deze contour ligt.

2.5.3. De Afdeling acht het beleid van verweerders voorzover dat voorziet in het instrument van de rode contouren als zodanig en de motivering die aan het vastleggen van deze contouren ten grondslag ligt niet onredelijk. Evenmin acht zij de in overweging 2.5.2. genoemde uitgangspunten waarop de ligging van de contouren is gebaseerd in hun algemeenheid onredelijk.

Dit laat onverlet dat de Afdeling op basis van de stellingen van appellanten dient te beoordelen of verweerders in concrete gevallen in redelijkheid hebben kunnen overgaan tot de gekozen begrenzing van de contouren.

de beroepen

het college van burgemeester en wethouders van Alkemade, [appellanten sub 4] en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Agro Fleur B.V." en andere

2.6. Het college van burgemeester en wethouders van Alkemade, [appellanten sub 4] en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Agro Fleur B.V." en andere (hierna te noemen: Agro Fleur B.V. en andere) richten zich in beroep tegen de ligging van de rode contour ten zuiden van Roelofarendsveen.

Het college van burgemeester en wethouders van Alkemade stelt dat de begrenzing van deze contour, alsmede van de overige contouren in de gemeente Alkemade, willekeurig, onlogisch en in strijd met de rechtszekerheid is gelegd. Appellant wil dat de contouren conform een door hem gedaan voorstel worden aangepast. Voorts wijst hij in het bijzonder op de situatie rond het perceel van de [een der appellanten sub 4]. Hij stelt dat de contour hier ten onrechte een te klein gedeelte van het perceel omvat, waardoor geen woning verwezenlijkt kan worden.

[appellanten sub 4] en Agro Fleur en andere stellen in beroep dat de ligging van de contour in het algemeen onvoldoende gemotiveerd is, en dat deze te weinig ruimte biedt om te voorzien in een substantieel aantal nieuwe woningen en ruimte voor economische ontwikkeling. Deze appellanten richten zich voorts in het bijzonder tegen de ligging van de contour ter hoogte van een aantal met name genoemde percelen.

2.6.1. Verweerders stellen zich op het standpunt dat aanpassing van de contour ten zuiden van Roelofarendsveen niet noodzakelijk is omdat de gronden buiten de contour deel uitmaken van een transformatiegebied. De herontwikkeling van dit gebied komt pas aan de orde nadat in een structuurvisie is uiteengezet wat de meest gewenste ruimtelijke ontwikkeling hiervoor is. Het nu al benutten van dit gebied voor stedelijke functies zou het transformatieproces kunnen verstoren, aldus verweerders. De stelling dat de contouren in de gemeente Alkemade in het algemeen in strijd met de rechtszekerheid zijn gelegd is volgens verweerders onvoldoende geconcretiseerd.

2.6.2. Ten zuiden van Roelofarendsveen, grenzend aan het Noordeinde en het Zuideinde, liggen twee gebieden die in het streekplan als transformatiegebied zijn aangewezen. Transformatiegebieden worden in het streekplan beschreven als begrensde zones en gebieden waar nog studie plaatsvindt of moet vinden ten aanzien van de gewenste ontwikkeling. Mocht onderzoek uitwijzen dat voor die gebieden functiewijziging gewenst is, dan leidt dit tot een partiële herziening van het streekplan.

Over het transformatiegebied Roelofarendsveen wordt in het streekplan het volgende geschreven:

“Een deel van het gebied is een verouderd en slecht ontsloten glastuinbouwgebied. Het voldoet niet aan de duurzaamheidscriteria voor de glastuinbouw, waardoor herstructurering in ieder geval nodig is. Anderzijds biedt de ligging van het gebied tegen de westoever van het Braassemermeer kansen voor waterrecreatie. Nu is dit meer slecht toegankelijk voor recreanten, maar door transformatie kan dat aanmerkelijk verbeteren. Ook heeft dit gebied potenties voor waterberging (voorraadberging). Op langere termijn kan een ontwikkeling van dorps wonen in overweging worden genomen. Dorps wonen zou de groenblauwe potenties dienen te versterken. Belangrijk is dat de waardevolle verkavelingsstructuur van het waterrijke gebied behouden blijft.

De provincie stelt voor deze ontwikkelingen in overleg met de gevestigde glastuinbouwondernemers en andere betrokkenen te onderzoeken.”

2.6.3. Volgens het deskundigenbericht is de wijze waarop de rode contour ten zuiden van Roelofarendsveen is getrokken niet in overeenstemming met de algemene uitgangspunten. Op een aantal plaatsen buiten de contour bevindt zich bebouwing die kan worden gekwalificeerd als stedelijk gebied. Daarnaast is ook afgeweken van het uitgangspunt dat de contour op een op kaart en/of in het veld herkenbare grens is gelegd, zo staat in het deskundigenbericht. Niet is gebleken dat dit onjuist is. In zoverre stellen appellanten terecht dat de begrenzing van de contour op onderdelen niet volgens de algemene uitgangspunten is getrokken.

Er bestaat echter geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders niet in redelijkheid ter motivering van deze afwijking hebben kunnen verwijzen naar het aangrenzende transformatiegebied. De Afdeling acht in dit verband het standpunt van verweerders dat de begrenzing van de contour hier op andere wijze kan worden getrokken zodat in afwachting van de nadere afweging een aantasting van het gebied met verstedelijking zoveel mogelijk wordt voorkomen in het algemeen niet onredelijk. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat verweerders ter zitting hebben verklaard dat zij in beginsel bereid zijn de contour zo nodig aan te passen door middel van een herziening van het streekplan. Binnen zes maanden na een daartoe strekkend verzoek zal dan tot herziening worden overgegaan, aldus verweerders.

Het is evenwel mogelijk dat zich gevallen voordoen waarin de feitelijke situatie ter plaatse of de betrokken belangen voor verweerders aanleiding hadden moeten zijn tot het maken van een nadere afweging. In die gevallen moet een enkele verwijzing naar het bijzondere karakter van het transformatiegebied ter motivering van de ligging van de rode contour onvoldoende worden geacht.

2.6.4. Gelet op het voorgaande volgt de Afdeling appellanten niet in de stelling dat verweerders niet in redelijkheid tot de ligging van de contour hebben kunnen komen omdat deze in het algemeen te krap is getrokken om aan de in het streekplan genoemde verstedelijkingsopgave te kunnen voldoen. Verweerders hebben in zoverre betekenis kunnen toekennen aan het bijzondere karakter van het aangrenzende transformatiegebied en derhalve de beslissing over toekomstige verstedelijking van dit gebied kunnen uitstellen totdat een integrale visie op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling is opgesteld. In dit verband is tevens van belang dat de in het streekplan beschreven doelstellingen inzake de te verwezenlijken verstedelijkingsopgave niet zijn aangemerkt als concrete beleidsbeslissing. De contour geeft wat dit betreft slechts de grens aan van het gebied waarbuiten geen verstedelijking mag plaatsvinden en geeft aan dat het streekplan niet in de weg staat aan verstedelijking binnen deze grens maar bepaalt in zoverre niet bindend wat er in het gebied binnen de contour dient te worden verwezenlijkt.

Voorts hebben appellanten hun stelling dat de contouren in de gemeente Alkemade in het algemeen willekeurig, onlogisch en in strijd met de rechtszekerheid zijn gelegd niet nader onderbouwd zodat verweerders in redelijkheid het standpunt hebben kunnen innemen dat in zoverre geen grond bestaat voor aanpassing van de contour.

2.6.5. Het beroep van Agro Fleur B.V. en andere is voorts in het bijzonder gericht tegen de ligging van de contour ter hoogte van het [locatie 1] tot en met [locatie 2]. Zij stellen dat hier concrete bouwplannen bestaan voor acht woningen. Vier van de percelen waar woningen zijn gepland liggen in het transformatiegebied en derhalve buiten de rode contour.

Blijkens het deskundigenbericht staan er nog enige kassen op deze gronden. Het gemeentebestuur is in beginsel bereid medewerking te verlenen aan het vervangen van deze kassen door woningen, maar wil wachten tot de structuurvisie voor het transformatiegebied gereed is. Nu Agro Fleur B.V. en andere geen bijzondere omstandigheden hebben aangevoerd die met zich brengen dat een beslissing ten aanzien van de toekomstige functie van de percelen niet afhankelijk gesteld kan worden van de op te stellen structuurvisie, hebben verweerders er in redelijkheid voor kunnen kiezen hier vooralsnog geen verstedelijking toe te staan. Zij hebben ter motivering van de ligging van de contour derhalve in redelijkheid kunnen volstaan met een verwijzing naar het transformatiegebied.

2.6.6. Het beroep van [appellanten sub 4] is in het bijzonder gericht tegen de ligging van de contour ter hoogte van het [locatie 3]. Zij stellen dat concrete bouwplannen bestaan voor woningbouw op twee percelen ter plaatse. Blijkens de stukken, waaronder het deskundigenbericht, proberen appellanten hiervoor al enige tijd een bouwvergunning te verkrijgen. Hieraan stond de te korte afstand tot de kassen van Agro Fleur B.V. in de weg en nu ook de rode contour. Het ene perceel valt geheel en het andere gedeeltelijk buiten de contour.

Ten noorden van de percelen van [appellanten sub 4] ligt het terrein van Agro Fleur B.V., waarop een grote kas staat. Weliswaar is het de bedoeling van Agro Fleur B.V. in plaats van deze kas woningen te verwezenlijken, maar ook aan de bouw van die woningen staat vooralsnog de ligging van de contour in de weg.

Ten zuiden van de percelen ligt enige bebouwing, waaronder een tankstation. Volgens het deskundigenbericht zou de bouw van woningen in de huidige situatie, wat betreft de ligging van de tuin, de afstand tot de ten zuiden van de percelen liggende bebouwing en de ontsluiting van de percelen, ruimtelijk gezien kwalitatief niet goed zijn. Niet is gebleken dat dit onjuist is.

Nu het antwoord op de vraag of het toestaan van verstedelijking op de percelen passend is, mede afhangt van de toekomstige ruimtelijke functie van het terrein van Agro Fleur B.V., bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerders niet in redelijkheid hebben kunnen besluiten in afwachting van de op te stellen structuurvisie geen verstedelijking toe te staan. Zij hebben derhalve in dit geval ter motivering van de ligging van de contour in redelijkheid kunnen verwijzen naar het bijzondere karakter van het transformatiegebied.

2.6.7. Het beroep van Agro Fleur B.V. en andere is daarnaast in het bijzonder gericht tegen de ligging van de contour ter hoogte van het [locatie 4]. Zij stellen dat concrete bouwplannen bestaan voor vijftien woningen. Op de percelen staat enige verouderde bebouwing, waaronder kassen. Een gedeelte van deze percelen ligt in het transformatiegebied en derhalve buiten de rode contour.

Volgens het deskundigenbericht is een bouwvergunning gevraagd voor de vijftien beoogde woningen. Voorts steunt het gemeentebestuur de plannen in beginsel, maar wil het wachten tot de structuurvisie voor het transformatiegebied gereed is.

Appellanten hebben geen bijzondere omstandigheden aangevoerd waarom verweerders in dit geval gelet op de betrokken belangen er niet in redelijkheid voor hebben kunnen kiezen in afwachting van het transformatieproces geen verstedelijking toe te staan.

Zij hebben derhalve ter motivering van de ligging van de contour in redelijkheid kunnen volstaan met een verwijzing naar het transformatiegebied.

2.6.8. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen van Agro Fleur B.V. en andere en van [appellanten sub 4] geheel en het beroep van burgemeester en wethouders van Alkemade in zoverre ongegrond.

het college van burgemeester en wethouders van Katwijk

2.7. Het college van burgemeester en wethouders van Katwijk richt zich in beroep tegen de ligging van de rode contour aan de zuidzijde van Katwijk. Appellant vreest dat de voorgenomen aanleg van de derde hoofdontsluitingsweg van Katwijk, de Westerbaan, door de contour wordt belemmerd. Hij stelt zich op het standpunt dat, indien de contour aan de aanleg van de Westerbaan in de weg staat, de begrenzing zodanig moet worden aangepast dat de weg daarbinnen valt.

2.7.1. Verweerders stellen zich in hun verweerschrift op het standpunt dat de ligging van de rode contour voor infrastructuur niet van belang is.

2.7.2. De Afdeling overweegt dat infrastructuur noodzakelijkerwijs deel uitmaakt van zowel het stedelijke als het landelijke gebied. Gelet hierop kan infrastructuur niet worden aangemerkt als verstedelijking in de zin van het streekplan. Voorts blijkt ook uit de door verweerders gehanteerde algemene uitgangspunten dat infrastructuur zowel binnen als buiten de contour kan liggen. Verweerders hebben zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat de rode contour geen betekenis heeft voor infrastructuur.

Nu de ligging van de rode contour niet in de weg kan staan aan de aanleg van de Westerbaan is het beroep van het college van burgemeester en wethouders van Katwijk reeds daarom ongegrond.

[appellanten sub 3]

2.8. [appellanten sub 3] richten zich in beroep tegen de ligging van de rode contour rond De Zilk. Zij stellen dat ten onrechte een deel van het bestaande bollenland aan de oostzijde van de Regenvlietweg binnen deze contour ligt. Zij wensen dat de contour wordt teruggeplaatst naar de Regenvlietweg overeenkomstig het ontwerp-streekplan.

2.8.1. Verweerders stellen dat het terugleggen van de contour zoals door appellanten voorgestaan niet wenselijk is, aangezien dit een van de weinige (kleine) uitbreidingsmogelijkheden van de kern De Zilk is en er al enige tijd het voornemen is om daadwerkelijk tot bebouwing over te gaan.

2.8.2. In het verweerschrift en ter zitting hebben verweerders zich op het standpunt gesteld dat de contour ten onrechte afwijkt van de contour zoals die in het vorige streekplan was opgenomen. In dat streekplan lag de contour enkele tientallen meters oostelijk van de Regenvlietweg, maar minder oostelijk dan de contour die thans in het streekplan is opgenomen. Volgens verweerders is dit de contour die in het plan had moeten worden opgenomen. Nu verweerders zich ten aanzien van de ligging van deze contour op een ander standpunt stellen dan zij in het bestreden besluit hebben gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat dit onderdeel betreft niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.

2.8.3. Voorzover appellanten ervoor pleiten de contour, ten opzichte van de bebouwingscontour in het vorige streekplan, verder terug te leggen tot aan de Regenvlietweg overweegt de Afdeling als volgt. De strook gronden tussen het noordelijke deel van de Regenvlietweg en de begrenzing van de contour in het vorige streekplan is in gebruik ten behoeve van bollenteelt en maakt deel uit van het grotere bollenareaal dat ten oosten van het noordelijke deel van de Regenvlietweg ligt. Op grond van het geldende bestemmingsplan bestaan geen verstedelijkingsmogelijkheden op de strook gronden. Evenmin bestaan deze op grond van een onherroepelijke bouwvergunning.

Voorts behoeft het bollenareaal volgens afspraak A1 uit het Pact van Teylingen bescherming. In afspraak D1 uit het Pact van Teylingen is vermeld dat geen woningbouw mag plaats vinden op hoogwaardige bollengrond, in natuur- en de relatienotagebieden en binnen de landschapsbuffers/-zones. Blijkens de stukken heeft deze afspraak uit het Pact van Teylingen een rol gespeeld bij het bepalen van de begrenzing van de contouren. De contour rond De Zilk gaat evenwel ten koste van het bollenareaal, hoe beperkt dan ook. De Afdeling is van oordeel dat verweerders niet deugdelijk hebben gemotiveerd waarom zij niettemin de gronden binnen de contour hebben gebracht. Verweerders kunnen hiertoe niet zonder meer verwijzen naar de bebouwingscontour in het vorige streekplan. De enkele omstandigheid dat al enige tijd plannen in ontwikkeling zijn om over te gaan tot bebouwing van de gronden laat onverlet dat inzichtelijk dient te worden gemaakt in hoeverre het belang van verstedelijking van het gebied zwaarder dient te wegen dan het belang van het behoud van het bollenareaal. Het bestreden besluit berust wat dit onderdeel betreft niet op een deugdelijke motivering.

2.8.4. Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit wat betreft de begrenzing van de rode contour ten oosten van De Zilk nabij de Regenvlietweg is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid en daarnaast niet berust op een deugdelijke motivering.

Het beroep van [appellanten sub 3] is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.

[appellant sub 5]

2.9. [appellant sub 5] richt zich in beroep tegen de ligging van de rode contour rond Wassenaar voorzover zijn perceel [locatie 5] daar niet binnen valt. Hij wenst op zijn perceel een villa te bouwen. Appellant meent dat de contour is vastgesteld in strijd met de uitgangspunten, aangezien het perceel tot het stedelijke gebied behoort blijkens het geldende bestemmingsplan “Villawijken” en de omliggende percelen zijn bebouwd. Bovendien is in het geldende bestemmingsplan een bouwmogelijkheid opgenomen voor de bouw van een villa op het perceel. Volgens appellant wordt deze bouwmogelijkheid hem als gevolg van de handelwijze van de gemeenteraad ontnomen nu hij niet op tijd op de hoogte is gesteld van het voornemen in het nieuwe bestemmingsplan “Landelijk Gebied” geen bouwmogelijkheid meer op te nemen. Verweerders stellen dan ook ten onrechte dat een precieze afweging en beoordeling van bebouwingsvoorstellen zal plaats vinden in het kader van dit bestemmingsplan, aldus appellant.

2.9.1. Verweerders stellen dat het perceel ligt in een gedeelte van Wassenaar dat kan worden gekarakteriseerd als zogenoemd landschapsbos en dat onder andere wordt gekenmerkt door hoge natuur- en landschapswaarden. Zij achten in verband hiermee en gelet op de ligging van dit gebied binnen de bufferzone Den Haag-Leiden-Zoetermeer van belang dat geen verstedelijking plaatsvindt in dit gebied. Wat betreft het perceel van appellant wijzen zij in het bijzonder op de gekozen systematiek bij het bepalen van de begrenzing van de contour.

2.9.2. Het perceel van appellant ligt blijkens kaartblad 13 op enige afstand van de grens van de contour. Volgens het deskundigenbericht kan het gebied aan de zuidoostzijde van de Buurtweg worden gekarakteriseerd als een met loofbos begroeid gebied dat is verdeeld in zeer grote percelen van ongeveer 5000 m² tot 10.000 m² met steeds één villa. Het perceel van appellant is ongeveer 5000 m². De bebouwingsdichtheid van het gebied is dan ook zeer gering volgens het deskundigenbericht. Niet is gebleken dat dit onjuist is.

Anders dan appellant meent, is de Afdeling derhalve van oordeel dat het perceel niet behoort tot het bestaand stedelijk gebied als bedoeld in het streekplan omdat fysiek aanwezige aaneengesloten bebouwing zich niet voordoet. Gelet op de geringe (mogelijke) bebouwingsdichtheid kan het gebied evenmin worden gekarakteriseerd als nieuw stedelijk gebied. Dat op grond van het bestemmingsplan “Villawijken” de bouw van een villa op het perceel van appellant mogelijk is doet daar niet aan af. Evenmin kan uit de door appellant geciteerde toelichting van het bestemmingsplan worden afgeleid dat het gebied desondanks moet worden gekarakteriseerd als woongebied als bedoeld in het streekplan.

Gelet op het voorgaande is de ligging van de contour in overeenstemming met de uitgangspunten van het streekplan vastgesteld.

2.9.3. Voorts bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerders gelet op de betrokken belangen niet in redelijkheid hebben kunnen beslissen dat op het perceel geen verstedelijking mag plaatsvinden.

Wat betreft het belang van appellant bij de bouw van een villa op het perceel betekent de omstandigheid dat dit buiten de rode contour ligt anders dan appellant stelt niet dat de bestaande bouwmogelijkheid uit het bestemmingsplan vervalt.

Gelet op de systematiek van het streekplan moet het er voor worden gehouden dat de ligging van de contour niet in de weg kan staan aan de bouw van een enkele villa op het perceel van appellant, nu dit op zichzelf geen verstedelijking van het gebied oplevert in de zin van het streekplan.

Een mogelijke wijziging van de bestemming in een natuurbestemming zonder bouwmogelijkheid zal derhalve in zoverre ten volle kunnen worden beoordeeld in de bestemmingsplanprocedure.

Nu de ligging van de contour als zodanig niet in de weg kan staan aan de bouw van een villa op het perceel van appellant bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerders te weinig gewicht hebben toegekend aan het belang van appellant.

2.9.4. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders in zoverre niet in redelijkheid tot het bestreden besluit hebben kunnen komen. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep van [appellant sub 5] is ongegrond.

de vereniging "Sportvereniging S.E.V."

2.10. De vereniging "Sportvereniging S.E.V." (hierna te noemen: Sportvereniging S.E.V.) richt zich in beroep tegen de ligging van de rode contour in Leidschendam ter hoogte van het sportpark Kastelenring, waar de vereniging is gevestigd. Appellante heeft bezwaar tegen de ligging van deze contour uitsluitend voor zover zij hierdoor niet de mogelijkheid heeft uit te breiden met een extra voetbalveld.

2.10.1. Verweerders stellen zich op het standpunt dat het sportpark overeenkomstig de uitgangspunten van het streekplan buiten de contour is gehouden.

2.10.2. Het sportpark Kastelenring ligt aan de rand van het stedelijke gebied van de gemeente Leidschendam-Voorburg. Het bevindt zich op de grens van de bestaande woonbebouwing van Leidschendam en grenst daarnaast gedeeltelijk aan het terrein van de Robert Fleury Stichting. Verder wordt het sportpark omringd door een spoorlijn, een begraafplaats en een vrijwel onbebouwd gebied.

De rode contour omvat ingevolge kaartblad 16 van het streekplan de bestaande woonbebouwing en het terrein van de Robert Fleury Stichting. Gezien de ligging van het sportpark hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de gronden van het sportpark geen ruimtelijke eenheid vormen met het binnen de contour opgenomen stedelijke gebied. Het buiten de contour laten van het sportpark is derhalve in overeenstemming met de uitgangspunten van het streekplan.

2.10.3. Er bestaat voorts geen grond voor het oordeel dat verweerders in dit geval gelet op de betrokken belangen een uitzondering op deze uitgangspunten hadden dienen te maken.

Blijkens het streekplan ziet het beleid buiten de rode contouren op het weren van nieuwe stedelijke functies. Het contourenbeleid staat derhalve niet in de weg aan het uitbreiden van bestaande voorzieningen buiten de contour, zoals bijvoorbeeld uitbreiding van een sportcomplex met extra velden. Bovendien kunnen sportcomplexen volgens de uitgangspunten afhankelijk van hun ligging ten opzichte van het stedelijke gebied zowel binnen als buiten de contour liggen.

Uit dit samenstel van uitgangspunten van het streekplan moet worden afgeleid dat het contourenbeleid als zodanig geen betrekking heeft op bestaande sportcomplexen.

Nu de rode contour niet aan de door haar gewenste aanleg van een extra voetbalveld in de weg kan staan is het beroep van Sportvereniging S.E.V. reeds daarom ongegrond.

het college van burgemeester en wethouders van Lisse

2.11. Het college van burgemeester en wethouders van Lisse richt zich in beroep tegen de ligging van de rode contour rond Lisse voor zover het zogenoemde vak C niet geheel binnen de contour is gebracht. Appellant voert hiertoe aan dat de contour in het vorige streekplan is vastgesteld in overeenstemming met het Pact van Teylingen en dat de voorliggende contour daarvan afwijkt en daarmee in strijd is met de afspraken uit het Pact van Teylingen. Hij stelt voorts dat de saldo “0” redenering die verweerders ten grondslag leggen aan het verkleinen van de contour niet opgaat, omdat de verruiming van de contour op andere plaatsen niet kan dienen ter compensatie van het verlies van een gedeelte van het vak C. Het gebied is volgens appellant nodig ter compensatie van het bedrijventerrein Greveling dat zal worden getransformeerd tot woongebied, voor de huisvesting van in ieder geval één van de twee bollenveilingen en om te kunnen voorzien in de woningbehoefte. Verder meent hij dat het behoud van de zichtlijnen niet in overeenstemming is met het landschapsbeleidsplan Duin- en Bollenstreek.

2.11.1. Verweerders hebben ten opzichte van het vorige streekplan de contour rond Lisse aangepast. Hierbij hebben zij de saldo “0” redenering toegepast; een uitbreiding van de contour op de ene plaats gaat gepaard met een krimp elders. In dit geval is de contour bij vak C verkleind ten behoeve van een verruiming van de contour om een gebied nabij de kruising van de 2e Poellaan en de Heereweg, het woongebied De Engel en bij het bedrijventerrein Dever. De inkrimping van vak C dient tevens ter compensatie van de aantasting van het zicht op de openheid in de droogmakerij doordat het gebied ten zuiden van de 2e Poellaan binnen de contour is gebracht, aldus verweerders.

2.11.2. Het vak C ligt ten zuidwesten van Lisse, ter hoogte van de 2e Poellaan, en maakt deel uit van een droogmakerij, de Poelpolder. De gronden zijn in gebruik als weiland en hebben op grond van het geldende bestemmingsplan een agrarische bestemming waarop geen woon- of bedrijfsbebouwing is toegestaan. In het streekplan Zuid-Holland-West 1996 was het gehele vak C binnen de contour opgenomen. Blijkens kaartblad 3 van het streekplan is nu ongeveer de helft van vak C buiten de contour gelaten.

Niet in geding is dat dit niet in overeenstemming is met het uitgangspunt dat voor in de Duin- en Bollenstreek gelegen gemeenten de contouren uit het oude streekplan en het Afsprakenkader Leidse Regio/Duin- en Bollenstreek worden overgenomen. De ligging van de contour is derhalve in zoverre in afwijking van dit uitgangspunt vastgesteld.

2.11.3. De contour is daarentegen op drie andere plaatsen vergroot ten opzichte van de contour uit het vorige streekplan. Volgens het deskundigenbericht heeft de gemeente Lisse wat betreft de ruimte binnen de contouren in totaal extra ruimte gekregen ten opzichte van het vorige streekplan. Niet is gebleken dat dit onjuist is.

Er bestaat voorts geen grond voor het oordeel dat met het aanpassen van de contouren ten opzichte van de contour uit het vorige streekplan in strijd is gehandeld met de afspraken uit het Pact van Teylingen.

Onder afspraak D1 van dit stuk staat vermeld dat, voorzover hier van belang, geen woningbouw plaats vindt op hoogwaardige bollengrond, in natuur- en relatienotagebieden en binnen de landschapsbuffers/-zones. Een en ander ter versterking van het bollencomplex, het landschap en de natuur. Daartoe worden in het streekplan contouren rond de kernen in de Duin- en Bollenstreek gelegd waarbuiten geen woningbouw mag plaatsvinden. De bebouwingscontour uit het vorige streekplan moet worden beschouwd als een uitvoering hiervan. Het Pact van Teylingen schrijft echter als zodanig niet de precieze ligging van de contouren voor, maar vermeldt slechts dat contouren rond kernen dienen te worden vastgesteld in verband met het behoud van het bollencomplex en de natuurwaarden.

Er bestaat ook overigens geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders niet in redelijkheid hebben kunnen kiezen voor een uitbreiding van de contour ter hoogte van deze drie gebieden ten koste van een gedeelte van vak C.

In het gebied ten zuiden van de 2e Poellaan staat al enige niet-agrarische bedrijfsbebouwing. Het gebied De Engel is voorts blijkens de stukken een dichtbebouwd verouderd woonwijkje waarbij voor herstructurering extra gronden binnen de contour nodig zijn. Het gebied bij bedrijventerrein Dever dient ter uitbreiding van en in aansluiting op dit bedrijventerrein. Verweerders hebben derhalve gelet op deze feitelijke omstandigheden in redelijkheid het standpunt kunnen innemen dat uitbreiding van de contour op deze plaatsen meer gewenst is dan het behouden van het gehele vak C binnen de contour.

Voorts is niet gebleken dat met de gebieden die nu binnen de contour zijn gebracht alsmede het deel van vak C dat nog binnen de contour ligt onvoldoende ruimte wordt geboden voor verstedelijking. Voorzover appellant stelt niet in de behoefte aan bedrijventerreinen en woningbehoefte te kunnen voorzien hebben verweerders in redelijkheid het standpunt kunnen innemen dat niet voor alle verstedelijkingsbehoefte behoeft te worden voorzien door de gemeente Lisse en dat mogelijke knelpunten in de Duin- en Bollenstreek in regionaal verband dienen te worden opgelost.

Voorts is niet in geding dat thans, zij het beperkt vanwege de lagere ligging van het maaiveld in de droogmakerij ten opzichte van de gronden ten noorden van vak C, zicht is op de openheid in de droogmakerij vanaf de gronden ten noorden van vak C.

Volgens het deskundigenbericht zal het resultaat van de uitwerking van het landschapsbeleidsplan Duin- en Bollenstreek wat betreft de gronden ten noorden van vak C resulteren in een kleinschalig coulissenlandschap en is het de bedoeling om ’t Huys Dever, ten noorden van vak C, te omgeven door boscomplexen en bossingels. Het gevolg hiervan is volgens het deskundigenrapport dat zichtlijnen in de toekomst door deze beplantingen zullen verdwijnen. Niet is gebleken dat dit onjuist is. De Afdeling is echter met verweerders van oordeel dat dit niet betekent dat de openheid in de Poelpolder en het doorzicht naar de zuidelijker gelegen delen van de Poelpolder teniet worden gedaan. Hierbij neemt zij onder meer in aanmerking dat het landschapsbeleidsplan Duin- en Bollenstreek in het algemeen uit gaat van versterking van de herkenbaarheid en de zichtbaarheid van de Poelpolder. Verweerders hebben in redelijkheid groot gewicht kunnen toekennen aan het behoud van het doorzicht naar de Poelpolder. Het door de gemeente gesloten convenant met de Stichting Beheer Buitenplaats ’t Huys Dever en de samenwerkingsovereenkomst uitbreiding begraafplaats “Duinhof” doen aan het vorenstaande niet af, aangezien deze niet zien op de gronden in de Poelpolder.

2.11.4. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders op dit punt niet in redelijkheid tot het bestreden besluit hebben kunnen komen. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep van het college van burgemeester en wethouders van Lisse is ongegrond.

het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland

2.12. Het beroep van het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland is gericht tegen de ligging van de contour rond Maasland. Appellant stelt dat het sportcomplex "de Commandeur" ten onrechte niet in de contour is opgenomen. Volgens appellant is het sportcomplex een voorziening die behoort tot en ligt binnen de bebouwde kom van de gemeente en daarom op basis van de door de provincie gehanteerde systematiek binnen de contour zou moeten worden opgenomen. Hij wijst er op dat het complex onderdeel uitmaakt van de bebouwde omgeving en dat het open gebied niet wordt aangetast door het betrekken van het complex in de rode contour.

2.12.1. Verweerders stellen zich op het standpunt dat verruiming van de contour er toe zou kunnen leiden dat stedelijke functies het open gebied binnendringen, wat gezien de daar aanwezige landschaps- en natuurwaarden onwenselijk is. Zij beschouwen het sportpark als onderdeel van het landelijk gebied.

2.12.2. Het sportpark ligt ten oosten van Maasland en grenst daar aan het stedelijke gebied. Volgens het deskundigenbericht grenst het sportpark aan de overige zijden aan weilanden en maakt het een zeer groene indruk. Niet gebleken is dat dit onjuist is. De enige aanwezige bebouwing bestaat uit kleedruimten, kantines en een overdekte tribune.

Blijkens kaartblad 24 van het streekplan ligt het sportpark buiten de rode contour. Gezien de aard en de ligging van het sportpark hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het geen ruimtelijke eenheid vormt met het binnen de contour opgenomen stedelijke gebied. Dat het sportpark zich volgens het deskundigenbericht door zijn beslotenheid onderscheidt van het omringende agrarische landschap, wat daarvan ook zij, doet hier niet aan af. Het buiten de contour laten van het sportpark is gelet op het vorenstaande in overeenstemming met de uitgangspunten van het streekplan.

2.12.3. Er bestaat voorts geen grond voor het oordeel dat verweerders dit uitgangspunt niet hadden mogen toepassen omdat dit onredelijk is.

Zoals is overwogen bij de behandeling van het beroep van Sportvereniging S.E.V. (overweging 2.10.3.) kunnen bestaande sportcomplexen zowel binnen als buiten de contour liggen en heeft het contourenbeleid hiervoor als zodanig geen betekenis. De Afdeling acht niet onredelijk dat er voor is gekozen sportcomplexen die aan de rand van het stedelijke gebied liggen buiten de contour te laten. Verweerders hebben in dit verband in redelijkheid het standpunt kunnen innemen dat het binnen de contour opnemen van dit soort voorzieningen met zich kan brengen dat een verschuiving optreedt van het stedelijke gebied indien de sportieve functie wordt beëindigd.

Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op basis waarvan verweerders in dit geval niet in redelijkheid hebben kunnen vasthouden aan dit uitgangspunt.

Het beroep van het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland is in zoverre ongegrond.

de Vereniging Vrienden Oostvlietpolder

2.13. De Vereniging Vrienden Oostvlietpolder richt zich in beroep tegen de ligging van de contour ter hoogte van de Oostvlietpolder in de gemeente Leiden. Zij stelt dat de polder ten onrechte binnen de contour is gebracht omdat deze vrij dient te blijven van verstedelijking. Verstedelijking op deze plaats is volgens haar in strijd met het rijksbeleid ten aanzien van het Groene Hart en het rijksbufferzonebeleid. Voorts is de polder een belangrijk foerageer- en broedgebied voor vogels, hetgeen door verweerders niet is onderzocht.

2.13.1. Verweerders hebben de Oostvlietpolder binnen de contour gelegd onder andere omdat rekening wordt gehouden met de ontwikkeling van een bedrijventerrein. Zij hebben hierbij het gehele gebied betrokken omdat nog niet duidelijk is waar binnen de polder het bedrijventerrein zal komen. Volgens de reactie op het deskundigenbericht wordt niet uitgesloten dat grote delen van de polder uiteindelijk worden verstedelijkt waarbij de inrichting wordt afgewogen op bestemmingsplanniveau. Strijd met het rijksbeleid doet zich volgens verweerders niet voor nu hierin geen concrete beleidsbeslissingen zijn opgenomen. Onderzoek naar natuurwaarden inclusief de Europese regelgeving zal voorts plaatsvinden op bestemmingsplanniveau.

2.13.2. De Afdeling stelt voorop dat de rode contouren de uiterste grens aangeven van het verstedelijkte gebied. Hoe het gebied binnen de rode contouren zal worden ingericht en of hier ook daadwerkelijk verstedelijking zal plaatsvinden, wordt in dit geval niet op streekplanniveau vastgelegd, maar dient op het niveau van het bestemmingsplan nader te worden ingevuld en dient dan ook in dat kader aan de orde te worden gesteld.

De betekenis van een rode contour in dit verband is gelegen in de daarmee vastgelegde beslissing dat het streekplan in beginsel niet aan verstedelijking in de weg staat.

2.13.3. Blijkens kaartblad 11 is het grootste gedeelte van de Oostvlietpolder, namelijk 166 hectare, binnen de rode contour opgenomen. Dit is een gebied dat voor een klein gedeelte bestaat uit volkstuinen en voor het overige grotendeels uit een open weidegebied met enkele boerderijen. Alleen met de noordwestzijde sluit de Oostvlietpolder aan op verstedelijkt gebied. Voor het gebied dat binnen de contour is gebracht bestaan geen geldende bestemmingsplannen of onherroepelijke bouwvergunningen die voorzien in verstedelijking. Ook overigens is niet gebleken dat de begrenzing van de contour voldoet aan de uitgangspunten die zijn gehanteerd bij het opstellen van het streekplan.

2.13.4. In de Planologische Kernbeslissing Nationaal Ruimtelijk Beleid (PKB NRB) behorende bij de Actualisering van de Vierde nota over de ruimtelijke ordening Extra (Vinac) is Den Haag-Leiden-Zoetermeer aangewezen als bufferzone. De Oostvlietpolder maakt deel uit van deze bufferzone. Voorts maakt de polder deel uit van het zogenoemde Groene Hart. Voor beide gebieden is het rijksbeleid gericht op het vrijwaren van het gebied van verstedelijking. Verweerders hebben niet afdoende gemotiveerd waarom in dit geval aan het rijksbeleid kan worden voorbijgegaan. Het standpunt dat geen acht behoeft te worden geslagen op het rijksbeleid nu dit punt geen concrete beleidsbeslissing betreft is onjuist. Dit ontslaat verweerders niet van de verplichting met dit beleid rekening te houden en een eventuele afwijkende keuze afdoende te motiveren.

Evenmin is afdoende gemotiveerd hoe de begrenzing van de contour zich verhoudt tot de uitgangspunten van het provinciale beleid inzake verstedelijking.

Met name is niet duidelijk om welke reden een gebied van 166 hectare binnen de contour is gebracht nu het beoogde oppervlak van het te ontwikkelen bedrijventerrein ongeveer 40 hectare is, wat er ook zij van de aanvaardbaarheid van deze ontwikkeling bezien vanuit het rijksbeleid. De stelling dat de contour ruim is getrokken omdat nog niet bekend is waar precies in dit gebied het bedrijventerrein zal komen is in het licht van de uitgangspunten van zowel het rijks- als het provinciale beleid niet consistent. Hierbij kan ook worden gewezen op de tegenstrijdigheid hiervan met de systematiek die is gehanteerd ten aanzien van de zogenoemde transformatiegebieden, waarbij de begrenzing in afwachting van de nadere afweging inzake verstedelijking zo krap mogelijk is getrokken.

Daarnaast zijn verweerders niet ingegaan op de stelling van appellante dat het gebied gelet op de bijzondere natuurwaarden vrij van verstedelijking dient te blijven. Blijkens het besluit hebben zij een onderzoek naar het voorkomen van natuurwaarden in het gebied in het geheel doorgeschoven naar het bestemmingsplanniveau. Daarmee heeft bij het bepalen van de begrenzing van de contour geen afweging plaatsgevonden tussen de belangen die gediend zijn met de mogelijkheid tot verstedelijking van het gebied en de belangen die gediend zijn bij het vrijwaren van het gebied van verstedelijking. Om deze afweging mogelijk te maken had een onderzoek naar de natuurwaarden, met name nu aannemelijk is dat ter plaatse waarden aanwezig zijn, niet mogen ontbreken.

2.13.5. Gelet op al het voorgaande is de begrenzing van de rode contour ter hoogte van de Oostvlietpolder niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en berust het besluit op dit punt niet op een deugdelijke motivering. Het beroep is in zoverre gegrond en het besluit dient in zoverre wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd.

[appellante sub 7]

2.14. [appellante sub 7] richt zich in beroep tegen de ligging van de contour ter hoogte van de Europaweg in de gemeente Leiden. Zij stelt dat de contour moet worden verlegd naar de Vrouwenvaart zodat een al langer bestaand woningbouwplan kan worden verwezenlijkt.

2.14.1. Verweerders stellen dat het gebied feitelijk in het buitengebied ligt. Het bestemmingsplan laat woningbouw ter plaatse toe maar dateert uit 1960 zodat dit niet langer de recente inzichten over een goede ruimtelijke ordening weergeeft, met name wat betreft geluidhinder. Ook de gemeente Leiden heeft in het nieuwe bestemmingsplan geen mogelijkheden tot verstedelijking opgenomen, aldus verweerders.

2.14.2. De gronden liggen in de Oostvlietpolder ingeklemd tussen de Vrouwenvaart, de Europaweg en de Kruisherenweg aan de zuidkant van Leiden. De strook is ongeveer 700 bij 150 meter. De gronden zijn grotendeels onbebouwd en worden gebruikt als weiland.

Het gebied kan daarom niet worden aangemerkt als bestaand stedelijk gebied. Niet in geding is dat het geldende bestemmingsplan “Vrouwenweg/Vlietweg” vastgesteld in 1960 woonbebouwing toelaat. Het niet opnemen van dit gebied binnen de contour is derhalve op dit punt niet in overeenstemming met de uitgangspunten van het streekplan. Verweerders hebben zich echter in dit geval in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat aan het bestaan van deze bouwmogelijkheden in het geldende bestemmingsplan, gelet op de ouderdom van dit plan, geen grote betekenis behoeft te worden toegekend.

2.14.3. De Afdeling ziet evenwel desondanks aanleiding tot gegrondverklaring van het beroep over te gaan. Zij overweegt hiertoe dat, gelet op het verhandelde ten aanzien van het beroep van de Vereniging Vrienden Oostvlietpolder, het besluit wat betreft de begrenzing van de contour rond de Oostvlietpolder zoals in het streekplan opgenomen wordt vernietigd.

Gelet op de stukken hangt de afweging omtrent de door appellante bedoelde strook grond in sterke mate samen met de afweging omtrent de gehele Oostvlietpolder. Zo is ter zitting gebleken dat de strook grond met name moet gaan dienen als buffer tussen de polder Cronestein en het binnen de contour opgenomen gedeelte van de Oostvlietpolder.

Gelet op de samenhang tussen de strook grond en het overige deel van de Oostvlietpolder en hetgeen daaromtrent is overwogen ten aanzien van het beroep van de Vereniging Vrienden Oostvlietpolder is het besluit ook ten aanzien van [appellante sub 7] niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en berust het besluit in zoverre niet op een deugdelijke motivering.

2.14.4. Het beroep van [appellante sub 7] is gegrond. Het besluit dient in zoverre wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd.

[appellante sub 11]

2.15. [appellante sub 11] richt zich in beroep tegen de ligging van de contour rond Wassenaar voorzover zijn landgoed De Bloemert er niet in is opgenomen. Hij wenst een villa te bouwen op de plaats waar nu een paardenstal staat, hetgeen volgens hem met name noodzakelijk is om het landgoed te behouden en te renoveren. De contour is naar zijn mening vastgesteld in strijd met de uitgangspunten aangezien al bebouwing op het perceel staat, in de omgeving in een behoorlijke dichtheid bebouwing aanwezig is op de naburige percelen die zich onderscheidt ten opzichte van van bebouwing te vrijwaren groen/agrarische gebieden en geen sprake is van landelijk gebied. Voorts voert hij aan dat de gemeente onder voorwaarden bereid is medewerking te verlenen aan de bouw van een extra villa.

2.15.1. Verweerders stellen dat de contour overeenkomstig de uitgangspunten is vastgesteld. Voorts wijzen zij er op dat uitbreiding van bestaande bebouwing mogelijk is en dat een afweging en beoordeling van bebouwingsvoorstellen zal plaatsvinden in het kader van het bestemmingsplan. In het verweerschrift wordt gesteld dat de bouw van een woning ongewenst wordt geacht.

2.15.2. Het landgoed is 3,7 hectare groot met daarop een monumentaal landhuis, een vervallen dienstwoning, een chauffeurswoning en een paardenstal. De Afdeling stelt op basis van de stukken, waaronder het kaartmateriaal vast dat ten zuidoosten van de Raaphorstlaan, waar tevens het landgoed ligt, verspreid liggende bebouwing voorkomt in een geringe dichtheid. Ten noordwesten van de Raaphorstlaan staat voorts weliswaar een aantal flatgebouwen in een iets hogere dichtheid, doch het stedelijke gebied als bedoeld in het streekplan wordt begrensd door de Raaphorstlaan. Gelet op het voorgaande is niet gebleken dat de conclusie van het deskundigenbericht dat de bebouwingsdichtheid van het gebied waarin het landgoed ligt heel gering is, onjuist is. Anders dan appellant meent behoort het perceel derhalve niet tot het bestaand stedelijk gebied als bedoeld in het streekplan omdat fysiek aanwezige aaneengesloten bebouwing zich niet voordoet.

Evenmin zijn het perceel en het omliggende gebied aan te merken als nieuw stedelijk gebied. De enkele mogelijkheid die het geldende bestemmingsplan biedt voor de bouw van een dienstwoning op het landgoed is hiertoe onvoldoende aangezien ook in dat geval het karakter van het gebied niet wijzigt in stedelijk gebied. Gelet op het vorenstaande is de ligging van de contour in zoverre dan ook in overeenstemming met de uitgangspunten van het streekplan vastgesteld.

2.15.3. Voorts bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerders gelet op de betrokken belangen niet in redelijkheid hebben kunnen beslissen dat op het perceel geen verstedelijking mag plaatsvinden.

Wat betreft het belang van appellant bij de bouw van een villa op het perceel moet het ervoor worden gehouden dat de ligging van de contour als zodanig niet in de weg kan staan aan de bouw van een enkele villa op het landgoed van appellant nu dit, gelet op de systematiek van het streekplan, op zichzelf geen verstedelijking van het gebied oplevert als bedoeld in het streekplan.

Een mogelijke wijziging van de bestemmingsregeling met als doel het opnemen van een dergelijke bouwmogelijkheid zal derhalve in zoverre ten volle kunnen worden beoordeeld in de bestemmingsplanprocedure.

Nu de ligging van de contour als zodanig niet in de weg kan staan aan de bouw van een villa op het landgoed van appellant bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerders te weinig gewicht hebben toegekend aan het belang van appellant.

2.15.4. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders in zoverre niet in redelijkheid tot het bestreden besluit hebben kunnen komen. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep van [appellante sub 11] is ongegrond.

het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk

2.16. Het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk richt zich in beroep tegen de ligging van de contour rond Noordwijk.

Appellant stelt dat het zogenoemde Middengebied ten onrechte niet in de contour is opgenomen. Het gebied vormt naar zijn mening een verbindingszone tussen de twee dorpskernen. Voorts stelt hij dat het gebied slechts gedeeltelijk wordt gebruikt als bollenteeltgebied, zodat het belang van de gemeente dient te prevaleren boven het belang van het behoud van het bollenareaal en dat het binnen de contour brengen van dit gebied niet in strijd komt met het Pact van Teylingen. Appellant wijst erop dat hij gronden heeft aangeworven.

2.16.1. In het ontwerp-streekplan was het Middengebied nog bij de contour getrokken. Bij amendement is de contour echter gewijzigd vastgesteld en is het gebied alsnog buiten de contour gehouden. Verweerders stellen dat het Middengebied voor Noordwijk grote historische en culturele waarden heeft omdat dit is uitgegroeid tot een natuurlijke en landschappelijke overgang tussen twee dorpskernen met een belangrijke agrarische en recreatieve functie. Daarnaast moet het bollenareaal ter plaatse worden behouden overeenkomstig de afspraken die zijn gemaakt in het Pact van Teylingen, aldus verweerders.

2.16.2. Het Middengebied is een strookvormig gebied dat zich uitstrekt over een lengte van ongeveer 1100 meter met een sterk variërende breedte van ongeveer 70 tot 380 meter en ligt tussen de kernen Noordwijk aan Zee en Noordwijk Binnen. Aan de zuidwestzijde staat dit gebied rechtstreeks in verbinding met het landelijke gebied. Het deel van het Middengebied dat op de streekplankaart de aanduiding “Bollenteeltgebied” heeft bestaat volgens het deskundigenbericht voor een groot deel uit grasland. Voorts worden er op kleinschalige wijze planten en bomen geteeld en bevinden er zich volkstuinen en een dierenparkje. Het gedeelte van het Middengebied dat op de streekplankaart de aanduiding “Openluchtrecreatiegebied of stedelijk groen” heeft is volgens het deskundigenbericht hoofdzakelijk in gebruik voor sportvelden en voor het overige voor kleinschalige groenten- en bollenteelt.

Niet is gebleken dat deze omschrijving van het bestaande gebruik van het Middengebied in het deskundigenbericht onjuist is.

Gelet op het voorgaande kan het gebied niet worden aangemerkt als bestaand stedelijk gebied in de zin van het streekplan. Evenmin bestaat aanleiding het gebied aan te merken als nieuw stedelijk gebied als bedoeld in het streekplan. Voorts lag dit deel van het Middengebied in het vorige streekplan eveneens buiten de contour.

Ook overigens bestaat geen grond voor het oordeel dat met het buiten de contour houden van dit gebied in strijd met de uitgangspunten van het streekplan is gehandeld.

2.16.3. Voorts bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders gelet op de betrokken belangen in dit geval niet in redelijkheid aan deze uitgangspunten hebben kunnen vasthouden.

De Afdeling acht in dit verband niet onredelijk dat verweerders een groot gewicht hebben toegekend aan de aanwezige openheid van dit gebied en de bijzondere betekenis hiervan als overgang tussen de twee kernen.

Daarnaast hebben verweerders in redelijkheid van belang kunnen achten dat het Middengebied van oudsher onderdeel uitmaakt van het totale areaal bollengronden in de Duin- en Bollenstreek. Dat blijkens de stukken slechts een beperkt deel van de gronden met de aanduiding “Bollenteeltgebied” op dit moment in gebruik is ten behoeve van bollenteelt doet hier in beginsel niet aan af. In dit verband is van belang dat in het Pact van Teylingen onder afspraak A1 is opgenomen dat het (centrale) bollenareaal als zodanig wordt aangewezen en dat deze gebieden voor de lange termijn verzekerd zijn van hun huidige (of toekomstige) functie.

Appellant heeft niet onderbouwd om welke reden verweerders niet in redelijkheid een doorslaggevend gewicht aan het voorkomen van verstedelijking in dit gebied hebben kunnen toekennen.

De omstandigheid dat appellant reeds grond heeft aangekocht op grond van het ontwerp-streekplan omdat hierin het Middengebied binnen de rode contour was opgenomen, is hiertoe onvoldoende.

2.16.4. Het beroep van het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk is voorts gericht tegen de ligging van de contour ter hoogte van de Northgodreef. Dit gebied is volgens appellant ten onrechte niet binnen de contour opgenomen waardoor een niet logisch verloop van de contour is ontstaan.

2.16.5. Verweerders stellen zich op het standpunt dat in overeenstemming met de uitgangspunten van het streekplan is gehandeld. De uitstulping in de contour dient voorts het behoud van het bollenareaal, aldus verweerders.

2.16.6. Volgens het deskundigenbericht heeft het gebied bij de Northgodreef een oppervlakte van 250 bij 300 meter en bestaat dit uit twee ongeveer even grote stukken bollenteeltgebied die in het midden gescheiden worden door een ongeveer 30 meter brede strook met volkstuinen. Het gebied wordt aan de noordoostzijde begrensd door een wijkverbindingsweg waarachter het agrarisch gebied zich uitstrekt. Aan de overige drie zijden wordt het gebied begrensd met bebouwing in de vorm van woningen of kassen. Niet is gebleken dat deze in het deskundigenbericht opgenomen omschrijving van het gebied onjuist is.

Er bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerders het gebied niet in redelijkheid hebben kunnen aanmerken als niet behorend tot het bestaand stedelijk gebied in de zin van het streekplan. Dat het gebied grotendeels begrensd wordt door woonbebouwing en door een wijkontsluitingsweg gescheiden wordt van het overige agrarische gebied doet aan het open karakter van het gebied zelf en het bestaande gebruik ervan niet af. Evenmin bestaat aanleiding het gebied aan te merken als nieuw stedelijk gebied als bedoeld in het streekplan. Voorts lag dit gebied in het vorige streekplan eveneens buiten de contour.

Gelet op het voorgaande is niet gebleken dat verweerders niet in overeenstemming met de door hen gehanteerde uitgangspunten hebben gehandeld. Voor de stelling van appellant dat de wijze van begrenzing niet past in de gehanteerde plansystematiek bestaat derhalve geen grond.

Evenmin bestaat grond voor het oordeel dat verweerders deze begrenzing niet zorgvuldig hebben voorbereid. Appellant heeft geen bijzondere omstandigheden gesteld waaruit zou moeten worden afgeleid dat verweerders in dit geval niet in redelijkheid hebben kunnen vasthouden aan hun uitgangspunten. De enkele omstandigheid dat toepassing van deze uitgangspunten in dit geval tot gevolg heeft dat een ‘inlobbing’ ontstaat is hiertoe onvoldoende aangezien niet valt in te zien waarom dit gegeven zou moeten leiden tot het oordeel dat verweerders niet in redelijkheid hebben kunnen beslissen dat hier geen verstedelijking mag plaatsvinden.

2.16.7. Daarnaast stelt het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk dat het gebied nabij Bronsgeest-Noord ten onrechte niet binnen de contour is opgenomen. Appellant wenst daar, overeenkomstig overleg met de provincie, negen buitenhuizen te bouwen ter compensatie van de schade die hij ondervindt doordat Offem-Zuid wordt ontwikkeld tot woningbouwlocatie in plaats van Bronsgeest-Noord.

2.16.8. Verweerders stellen dat de contour zoals deze in het streekplan Zuid-Holland West 1996 rond Bronsgeest-Noord was opgenomen en ten gevolge waarvan daar verstedelijking kon plaatsvinden bij besluit van 7 november 2001 is vervallen. Ook het geldende bestemmingsplan voorziet niet in de bouw van buitenhuizen.

Verweerders hebben zich wat betreft eventuele compensatie op het standpunt gesteld dat het ruimtelijke aspect hierbij voorop dient te staan. Zij achten in dit verband voldoende dat door de zogenoemde omklap de gemeente Noordwijk ongeveer 300 woningen extra kan bouwen binnen de bestaande contouren van Offem-Zuid en Boechorst. Daarnaast biedt de nieuwe contour rond het Middengebied aanvullende ruimte zonder dat dit ten koste gaat van waardevolle bollengronden en het open landschap, aldus verweerders.

2.16.9. Blijkens de stukken lag Bronsgeest-Noord in het streekplan Zuid-Holland West 1996 binnen de bebouwingscontouren. Op het tegen de beslissing op bezwaar ingestelde beroep tegen de ligging van deze contour heeft de Afdeling bij uitspraak van 14 december 2000, nr. E01.97.0151-1, beslist. Zij heeft hierbij de beslissing op bezwaar wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht vernietigd voorzover daarin de bebouwingscontour rond Bronsgeest-Noord is gehandhaafd.

Hierbij overwoog zij onder meer dat een nadere planologische motivering van de keuze om op deze plaats een woonwijk te ontwikkelen en van de ligging van de contour niet had mogen ontbreken, nu het om een omvangrijke woonwijk gaat met ingrijpende ruimtelijke gevolgen. Zij overwoog voorts dat dit te meer klemt, nu verweerders in het bestreden besluit stellen dat de bouwlocatie ten koste gaat van een kenmerkend bollengebied en dat een andere ligging van de bebouwingscontour bespreekbaar is indien dat per saldo winst oplevert voor het landschap en het behoud van de teeltgebieden.

Mede naar aanleiding van deze uitspraak is de contour rond Bronsgeest-Noord bij de streekplanherziening ‘Partiële streekplanherziening inzake bebouwingscontour Noordwijk’ van 7 november 2001 aangepast en is in plaats daarvan het gebied Offem-Zuid binnen de contour gebracht. Deze contour is, onder ongegrond verklaring van de daartegen ingestelde beroepen bij uitspraak van 22 januari 2003, no. 200106271/1, onherroepelijk geworden. In het voorliggende streekplan is deze contour overgenomen.

Niet in geding is dat Bronsgeest-Noord in gebruik is als bollenteeltgebied. Volgens het deskundigenbericht doet de bouw van negen buitenhuizen afbreuk aan het behoud van het bollenteeltareaal. De Afdeling acht niet aannemelijk dat dit onjuist is. Niet valt immers in te zien om welke reden de bouw van buitenhuizen geen aantasting van het gebruik van het gebied als bollenteeltgebied met zich zou brengen, alleen al omdat dit gebruik hiervoor noodzakelijkerwijs zal moeten wijken. De stelling van appellant dat verweerders er ten onrechte aan zijn voorbijgegaan dat de bouw van negen buitenhuizen anders dan de bouw van een woonwijk geen ingrijpende ruimtelijke gevolgen voor het gebied met zich brengt acht zij derhalve onjuist.

Voorts heeft appellant onvoldoende onderbouwd om welke reden verweerders niet in redelijkheid meer gewicht hebben kunnen toekennen aan het behoud van het bollenteeltgebied dan aan het belang bij de bouw van negen buitenhuizen. Verweerders hebben in dit verband in redelijkheid weinig gewicht kunnen toekennen aan de grondaankopen van de gemeente. Deze grondaankopen zijn immers gedaan in een periode dat het streekplan Zuid-Holland West 1996 nog niet onherroepelijk was zodat in zoverre op de planologische ontwikkelingen is vooruitgelopen.

2.16.10. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders op deze punten niet in redelijkheid tot het bestreden besluit hebben kunnen komen. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op deze punten anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep van het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk is ongegrond.

[appellanten sub 15] en het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar

2.17. Het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar richt zich in beroep tegen de ligging van de contour rond Wassenaar voorzover het gebied rond de Groot Haesebroekseweg en de Jagerslaan niet binnen de contour is opgenomen. [appellanten sub 15] richten zich in beroep tegen de ligging van deze contour voorzover het perceel aan de Jagerslaan, kadastraal bekend sectie F, no. 10431, er niet in is opgenomen.

Het college van burgemeester en wethouders voert aan dat hier al sprake is van een extensief woonmilieu en dat vergelijkbare gebieden wel binnen de contour zijn gebracht.

[appellanten sub 15] wensen twee villa’s op het perceel aan de Jagerslaan te bouwen. Zij en het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar menen dat verweerders de uitgangspunten verkeerd hebben toegepast bij de vaststelling van de contour en dat zij ten onrechte voorbij gaan aan het Koninklijk Besluit van 9 december 1983 waaruit blijkt dat het perceel aan de Jagerslaan geschikt is voor de bouw van twee woningen.

2.17.1. Verweerders stellen zich op het standpunt dat het gebied niet binnen de rode contour is gebracht om nadrukkelijk tot uitdrukking te brengen dat het gebied van bebouwing gevrijwaard dient te blijven en te benadrukken dat ter plaatse de scheiding tussen stads- en dorpsgebieden gehandhaafd moet blijven. Verder stellen verweerders dat het rijks- en provinciale beleid sinds het Koninklijk Besluit veel stringenter is geworden en het perceel aan de Jagerslaan niet voor verstedelijking in aanmerking komt.

2.17.2. Het gebied, het perceel aan de Jagerslaan hieronder begrepen, bestaat uit landgoederen, buitenplaatsen en villabuurten. Het maakt deel uit van een strandwallenlandschap en wordt gekarakteriseerd door loofbossen en verspreid liggende bebouwing. Volgens het deskundigenbericht is de bebouwingsdichtheid in dit gebied zeer gering. Niet is gebleken dat dit onjuist is. Gelet hierop kan het gebied niet worden aangemerkt als bestaand stedelijk gebied als bedoeld in het streekplan. Evenmin is gebleken van feiten of omstandigheden die er toe leiden dat het gebied moet worden aangemerkt als nieuw stedelijk gebied. De Afdeling ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat de ligging van de contour niet in overeenstemming met de uitgangspunten van het streekplan is vastgesteld.

2.17.3. Voorts ziet zij geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders in dit geval een uitzondering op deze uitgangspunten dienden te maken. Niet is gebleken dat de situatie van de villawijken aan de andere zijde van de Groot Haesebroekseweg, genoemd door het college van burgemeester en wethouders, zodanig overeenkomt dan wel ruimtelijke samenhang vertoont met dit gebied dat verweerders om deze reden de desbetreffende percelen niet buiten de contour hebben kunnen leggen.

Ook anderszins zijn geen bijzondere omstandigheden gesteld die voor verweerders aanleiding hadden dienen te zijn af te zien van de beslissing dat hier geen verstedelijking mag plaatsvinden.

Wat betreft het Koninklijk Besluit overweegt de Afdeling dat daar niet zonder meer uit kan worden afgeleid dat het door appellanten bedoelde gebied bij de contour dient te worden getrokken. In het Koninklijk Besluit is onder meer overwogen dat de bouw van twee zorgvuldig ingepaste woningen op het perceel aan de Jagerslaan een aanvaardbaar te achten voortzetting van de reeds bestaande woonbebouwing langs de Jagerslaan is. De eventuele bouw van twee villa’s is echter gelet op de ligging en omvang van het perceel en de aard van het gebied waar dit perceel onderdeel van uitmaakt gezien de dan nog altijd zeer geringe bebouwingsdichtheid niet aan te merken als verstedelijking. Het niet opnemen van het perceel binnen de contour komt dan ook in zoverre niet in strijd met het Koninklijk Besluit, wat daarvan ook zij. De aanvaardbaarheid van een wijziging van de bestemming ten behoeve van de bouw van twee villa’s zal derhalve in zoverre ten volle kunnen worden beoordeeld in de bestemmingsplanprocedure.

Nu de ligging van de contour als zodanig niet in de weg kan staan aan de bouw van de villa’s op het perceel bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerders te weinig gewicht hebben toegekend aan dit belang.

2.17.4. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders in zoverre niet in redelijkheid tot het bestreden besluit hebben kunnen komen. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep van [appellanten sub 15] is geheel en van het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar in zoverre ongegrond.

2.18. Het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar richt zich in beroep verder tegen de ligging van de contour rond Wassenaar voorzover de Schulpwei daar niet in is opgenomen. Appellant stelt dat daar al bebouwing staat ten behoeve van de daar aanwezige stedelijke sportvoorzieningen. Het argument van vrijwaring van bebouwing en handhaving van scheiding tussen de stads- en dorpsgebieden gaat dan ook niet op.

2.18.1. Verweerders stellen zich op het standpunt dat het gebied niet binnen de rode contour is gebracht om nadrukkelijk tot uitdrukking te brengen dat het gebied van bebouwing gevrijwaard dient te blijven en te benadrukken dat ter plaatse de scheiding tussen stads- en dorpsgebieden gehandhaafd moet blijven.

2.18.2. De Schulpwei bestaat grotendeels uit een sportcomplex. De gronden liggen tussen twee contouren in en grenzen aan de andere twee zijden aan een recreatiegebied respectievelijk de duinen en agrarisch gebied. Blijkens de stukken, waaronder het kaartmateriaal, vormt de Schulpwei geen ruimtelijke eenheid met de twee aangrenzende stedelijke gebieden, maar vormt dit gebied veeleer een scheiding hiertussen.

Gelet op het voorgaande is het niet opnemen van de Schulpwei binnen de contour in overeenstemming met de door verweerders gehanteerde uitgangspunten voor sportcomplexen. Dat al bebouwing voorkomt op het perceel doet hier niet af aangezien dit bebouwing betreft die behoort tot het sportcomplex.

Appellant heeft geen bijzondere omstandigheden gesteld op basis waarvan moet worden geoordeeld dat verweerders in dit geval niet in redelijkheid konden vasthouden aan deze uitgangspunten.

2.18.3. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders in zoverre niet in redelijkheid tot het bestreden besluit hebben kunnen komen. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep van het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar is in zoverre ongegrond.

2.19. Voorts richt het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar zich in beroep tegen de ligging van de contour ter hoogte van Rijksdorp. Appellant meent dat drie gebieden die grenzen aan Rijksdorp ten onrechte niet binnen de contour liggen. Hiertoe voert hij aan dat bebouwingsmogelijkheden bestaan op grond van het geldende bestemmingsplan en dat ter plaatse al bebouwing aanwezig is. Het militair oefenterrein heeft in het streekplan wel een aanduiding conform het bestaande gebruik gekregen, terwijl dit terrein eveneens ligt binnen het natuurgebied met (inter)nationale status, aldus appellant.

2.19.1. Verweerders stellen zich op het standpunt dat het uitbreiden van de contour in strijd is met het restrictieve beleid dat geldt voor de duinen. De aanduiding militair oefenterrein betekent volgens verweerders niet dat daar uitbreiding kan plaatsvinden aangezien het binnen de groene contour ligt.

2.19.2. Het eerste terrein ligt ten zuidwesten van Rijksdorp en heeft een oppervlakte van ongeveer 200 bij 220 meter. Op het terrein bevinden zich veel bunkers, voornamelijk ondergronds, alsmede twee woningen. Op grond van het geldende bestemmingsplan zijn er geen verdere bouwmogelijkheden aanwezig. Het terrein is verder grotendeels begroeid met dennen en hoog opgaande beuken en grenst aan het duingebied. Volgens het deskundigenbericht maakt het terrein een vrij ongerepte indruk en maakt het ruimtelijk gezien deel uit van het duingebied aan de westzijde van Wassenaar. Niet is gebleken dat dit onjuist is.

Gezien het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat verweerders de uitgangspunten hier op juiste wijze hebben toegepast. Appellant heeft voorts geen feiten of omstandigheden gesteld op basis waarvan verweerders een uitzondering op deze uitgangspunten hadden dienen te maken.

2.19.3. Het tweede terrein ligt nabij de noordhoek van Rijksdorp. Het terrein heeft een oppervlakte van ongeveer 32 bij 48 meter. Op het terrein staan twee villa’s, waarvan één zonder planologische basis. De percelen waarop de villa’s staan grenzen aan de duinen. In vergelijking met de rest van de villa’s van Rijksdorp hebben de twee villa’s een wat vooruitgeschoven positie in de duinen. Het bestemmingsplan voorziet niet in verdere bebouwing.

Volgens het deskundigenbericht maken deze percelen gelet op de bebouwingsdichtheid en de aansluiting op de overige villa’s in ruimtelijk opzicht integraal onderdeel uit van Rijksdorp. Niet is gebleken dat dit onjuist is.

Het derde terrein ligt ten noordwesten van Rijksdorp en heeft een oppervlakte van ongeveer 90 tot 110 meter bij 45 meter. Op het perceel staat één grote villa. Voor het overige bestaat het terrein grotendeels uit duingebied met een vervallen houten tuinhuis. Het geldende bestemmingsplan voorziet evenwel in de bouw van nog twee woningen op het terrein. De reeds gebouwde villa en de twee woningen die nog kunnen worden gebouwd op grond van het geldende bestemmingsplan sluiten volgens het deskundigenbericht alsdan in ruimtelijk opzicht aan bij de overige villa’s aan de Van Bergenlaan die wél binnen de contour liggen en vormen een afronding van de bebouwing aan de Van Bergenlaan. Niet is gebleken dat dit onjuist is.

2.19.4. Gezien het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat het niet binnen de contour brengen van het tweede en derde terrein niet in overeenstemming is met het uitgangspunt dat de rode contouren zijn getrokken rond bestaand stedelijk gebied (in de betekenis van fysiek aanwezige aaneengesloten bebouwing) met daaraan toegevoegd de gebieden waarop bebouwing mogelijk is op grond van geldende bestemmingsplannen en onherroepelijke bouwvergunningen (nieuw stedelijk gebied). De ligging van de contour is derhalve in zoverre in afwijking van dit uitgangspunt vastgesteld.

2.19.5. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is evenwel gebleken dat verweerders de terreinen buiten de rode contour hebben gehouden in verband met het behoud van het duingebied ter plaatse dat onderdeel uitmaakt van een gebied dat bescherming behoeft op grond van de Habitatrichtlijn.

Voorzover appellanten stellen dat het militaire oefenterrein ook in het duingebied ligt en niettemin conform bestaand gebruik de aanduiding ‘militair (oefen)terrein’ heeft gekregen, overweegt de Afdeling dat het militaire oefenterrein, net als bovengenoemde terreinen, niet binnen een rode contour is opgenomen. Voorts brengt het niet binnen de contour brengen van de twee terreinen niet met zich dat afbreuk wordt gedaan aan de bestaande bouwmogelijkheden voor twee woningen ten noordwesten van Rijksdorp op grond van het geldende bestemmingsplan.

De Afdeling is gezien het vorenstaande van oordeel dat verweerders in redelijkheid doorslaggevend gewicht hebben kunnen toekennen aan het belang van behoud van de natuurwaarden. De omstandigheid dat al woningen staan op de terreinen doet hier niet aan af.

2.19.6. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders op dit punt niet in redelijkheid tot het bestreden besluit hebben kunnen komen. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep van het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar is in zoverre ongegrond.

[appellant sub 17]

2.20. [appellant sub 17] richt zich in beroep tegen de ligging van de rode contour rond Noordwijk ter hoogte van het gebied Offem-zuid. Zij stelt dat de contour een woningbouwlocatie mogelijk maakt die ten onrechte ruimer is dan de oorspronkelijke woningbouwlocatie Bronsgeest-Noord. Verder meent zij dat de woningbouwbehoefte het niet noodzakelijk maakt dat het gehele gebied binnen de contour valt.

2.20.1. Verweerders wijzen er op dat de ligging van de contour is overgenomen zoals deze is vastgesteld in de partiële herziening van het streekplan van 7 november 2001. Zij stellen dat zich sindsdien geen nieuwe feiten en omstandigheden hebben voorgedaan die tot een keuze voor een andere ligging hebben geleid.

2.20.2. Blijkens de stukken maakt het gebied rond Offem-Zuid dat binnen de contour is opgenomen integraal onderdeel uit van het gebied van het gelijknamige bestemmingsplan zoals dit is vastgesteld op 24 april 2001 en goedgekeurd bij besluit van 4 december 2001. Dit bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van een woonwijk met toepassing van een uitwerkingsbevoegdheid en is bij uitspraak van de Afdeling van 22 januari 2003, no. 200201114/1 onherroepelijk geworden. Gelet hierop kan het gebied Offem-Zuid worden aangemerkt als nieuw stedelijk gebied in de zin van het streekplan. Het opnemen van dit gebied binnen de contour is derhalve in overeenstemming met de uitgangspunten.

2.20.3. Appellante heeft geen bijzondere omstandigheden gesteld die voor verweerders aanleiding hadden dienen te zijn van de uitgangspunten af te wijken. De omvang van de contour in het kader van de zogenoemde omklap met Bronsgeest-Noord en de woningbouwbehoefte in Noordwijk zijn inhoudelijk aan de gekomen bij de behandeling van het beroep van appellante inzake de partiële streekplanherziening van 7 november 2001 en het bestemmingsplan “Offem-Zuid” in de uitspraak van de Afdeling van 22 januari 2003, no. 200106271/1 respectievelijk 22 januari 2003, no. 200201114/1.

Appellante heeft geen nieuwe feiten en omstandigheden gesteld op basis waarvan thans aanleiding bestaat daarover anders te oordelen, daargelaten of dit voor verweerders aanleiding had dienen te zijn tot een andere ligging van de contour over te gaan.

2.20.4. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders in zoverre niet in redelijkheid tot het bestreden besluit hebben kunnen komen. In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep van [appellant sub 17] is ongegrond.

het college van burgemeester en wethouders van Westland

2.21. Het college van burgemeester en wethouders van Westland stelt in beroep dat de rode contour rond ’s-Gravenzande te krap is om in de woningbehoefte tot 2015 te kunnen voorzien. Appellant wijst erop dat de ligging van de contour gelijk is aan de begrenzing van de bebouwing, zoals die is vastgelegd in het Regionaal Structuurplan Haaglanden, dat een looptijd heeft tot 2010. Hij stelt zich op het standpunt dat indien de rode contour ongewijzigd blijft, in ’s-Gravenzande in de periode 2010-2015 geen woningen kunnen worden gebouwd en dat zich op het bedrijfsterrein al voor 2010 ruimtenood zal voordoen. Appellant wenst in verband hiermee dat drie gebieden binnen de contour worden opgenomen.

2.21.1. Verweerders zien geen reden de loop van de rode contour te wijzigen. Zij willen het glasareaal in het Westland niet verder aantasten en gaan er vanuit dat het gebied binnen de contour voldoende ruimte biedt om het woningbouwprogramma te verwezenlijken. Voorts wijzen verweerders er op dat een gebied ten noorden van ’s-Gravenzande is aangeduid als transformatiegebied en dat bij gebleken behoefte de contour daar door middel van een streekplanherziening kan worden aangepast. Meer in het algemeen moet de verstedelijkingsopgaaf in het regionale verband van het Stadsgewest Haaglanden worden opgelost, aldus verweerders.

2.21.2. Vast staat dat appellant niet bestrijdt dat de drie voorgestelde gebieden op grond van de uitgangspunten die verweerders hanteren bij het leggen van de rode contour, buiten deze contour vallen.

Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerders in de stelling van appellant dat binnen de contour onvoldoende ruimte is, reden hebben moeten zien een uitzondering te maken op deze uitgangspunten.

De Afdeling stelt voorop dat de in het streekplan beschreven doelstellingen inzake de te verwezenlijken verstedelijkingsopgave niet zijn aangemerkt als concrete beleidsbeslissing. De contour geeft wat dit betreft slechts de grens aan van het gebied waarbuiten geen verstedelijking mag plaatsvinden en geeft aan dat het streekplan niet in de weg staat aan verstedelijking binnen deze grens. De contour bepaalt in zoverre niet bindend wat er in het gebied binnen de contour dient te worden verwezenlijkt.

’s-Gravenzande wordt grotendeels omringd door glastuinbouwgebied. Daarnaast bevinden zich ten zuiden van ’s-Gravenzande een sportpark en een begraafplaats. Blijkens de aanduidingen op de plankaart zijn rond ’s-Gravenzande drie plaatsen aangewezen waar ingevolge het gestelde in SE.11. woningbouw buiten de contour mogelijk is. Het betreft hier "Wonen in het groen", dat in het streekplan wordt omschreven als een gelijktijdige ontwikkeling van dun, duur wonen en groen.

Blijkens kaartblad 21 van het streekplan, bezien in samenhang met de actuele bebouwingskaart uit het deskundigenbericht, is de rode contour rond ’s-Gravenzande grotendeels strak rond de bestaande bebouwing getrokken en zijn daarbinnen weinig onbebouwde plekken. Mede gezien het betoog van appellant dat de bebouwingsdichtheid binnen de contour in de huidige situatie reeds hoog is, acht de Afdeling het aannemelijk dat binnen de contour weinig ruimte is om te bouwen. Weliswaar zijn er daarnaast de drie plaatsen waar "Wonen in het groen" mogelijk is, maar gezien de aard en opzet daarvan is de extra bouwruimte die zij kunnen leveren beperkt.

Appellant heeft echter niet aangetoond, bijvoorbeeld door middel van een onderzoek, dat er behoefte is aan meer ruimte. In verband hiermee heeft verweerder in redelijkheid kunnen wijzen op het transformatiegebied ten noorden van ’s-Gravenzande en kunnen stellen dat indien blijkt dat in de toekomst behoefte is aan meer ruimte, de contour ter plaatse van het transformatiegebied verlegd kan worden. In het streekplan is omtrent de transformatiegebieden Haaglanden, waartoe dat bij ‘s-Gravenzande behoort, het volgende bepaald:

Op een aantal plaatsen in het zuidelijke deel van het streekplan zijn enkele kleine gebieden tussen gebieden met een rode contour, duurzame glastuinbouw en groene gebieden als transformatiegebied aangegeven. De toekomstige functie van deze resterende gebieden kan nu nog niet worden aangegeven. In principe is een transformatie mogelijk richting woningbouw, bedrijventerrein, glastuinbouw, groen en/of water.

Het binnen de rode contour brengen van deze gebieden is niet gewenst. Dat zou strijdig zijn met het streven naar efficiënt ruimtegebruik met verdichting binnen de bestaande stedelijke gebieden. Anticiperen op het woningbouwprogramma voor de periode na 2010 is bij het ontbreken van voldoende inzicht ook niet gewenst. Verder moet in relatie tot de saldo-nulbenadering voor de glastuinbouw, zorgvuldig worden omgegaan met de omzetting van bestaand glas in een andere functie.

De provincie stelt voor de invulling van de bedoelde transformatiegebieden bij de eerstvolgende herziening van het RSP Haaglanden verder vorm te geven. In deze actualisering kan, onder andere uitgaande van de concrete vraag- en aanbodsituatie op de onderscheiden woning(deel)markten van Haaglanden en het Westland, worden aangegeven in hoeverre doorwerking van het ruimtelijk en woningbouwbeleid specifieke huisvestingsregulering en derhalve maatwerk op basis van de Huisvestingswet vergt.

Gezien de onwenselijkheid van onnodige aantasting van het glasareaal acht de Afdeling dit beleid van verweerders niet onredelijk. Nu de contour ook naar de mening van appellant in ieder geval tot 2010 genoeg ruimte biedt en appellant vooralsnog niet aannemelijk heeft gemaakt dat daarna ruimtegebrek zal ontstaan, hebben verweerders in redelijkheid geen reden behoeven zien de contour op de door appellant voorgestelde plekken aan te passen.

Het beroep van het college van burgemeester en wethouders van Westland is ongegrond.

[appellant sub 20]

2.22. [appellant sub 20] richt zich in beroep tegen de ligging van de rode contour rond Noordwijkerhout. Hij stelt zich op het standpunt dat het onbebouwde perceel naast het perceel Zeestraat 50A ten onrechte niet binnen de bebouwingscontour is opgenomen. Hij voert daartoe aan dat het perceel deel uitmaakt van een lint waar al woningen zijn gebouwd. Hij wijst er voorts op dat het perceel 1,5 meter boven het maaiveld van het agrarische gebied ligt en daar geen deel van uitmaakt. Daarnaast stelt hij dat verweerders ten onrechte niet hebben gemotiveerd waarom zij het perceel buiten de contour hebben gelaten en het zogenoemde Bavoterrein niet.

2.22.1. Het college van gedeputeerde staten heeft zich in de Nota van Beantwoording op het standpunt gesteld dat het huidige Bavoterrein in de contour is opgenomen omdat dit gebied vanwege de ligging geschikt is voor transformatie naar stedelijke functies met het accent op woningbouw. Verweerders stellen zich op het standpunt dat er geen ruimtelijke samenhang is tussen het Bavoterrein en het perceel van appellant. Zij hebben geen reden gezien dit perceel binnen de rode contour te brengen.

2.22.2. De rode contour ligt ingevolge kaartblad 2 van het streekplan op de Zeestraat. Volgens het deskundigenbericht ligt ten noordwesten van de Zeestraat, waar het onbebouwde perceel ligt, verder enige verspreide bebouwing die grotendeels agrarisch of van oorsprong agrarisch is. Niet is gebleken dat dit onjuist is.

Gezien de aard van deze bebouwing en het ontbreken van ruimtelijke samenhang met de binnen de contour gelegen bebouwing, hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het gebied ten noordwesten van de Zeestraat geen deel uitmaakt van het bestaand stedelijk gebied. Dat het perceel anderhalve meter hoger ligt dan het agrarisch gebied doet daar niet aan af. Voorts brengt de omstandigheid dat het Bavoterrein wel binnen de contour is getrokken, anders dan appellant stelt, niet met zich dat ditzelfde zou moeten gelden voor het onbebouwde perceel. Het Bavoterrein betreft een terrein waarop de voormalige zorginstelling Bavo, een psychiatrische instelling, was gevestigd. Het streekplanbeleid is gericht op het benutten van dit soort terreinen voor verstedelijking. Verweerders hebben zich voorts terecht op het standpunt gesteld dat geen ruimtelijke samenhang bestaat tussen beide percelen. De Afdeling ziet in hetgeen appellant heeft aangevoerd ook overigens geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders in dit geval de aan de contouren ten grondslag liggende uitgangspunten onjuist hebben toegepast.

2.22.3. Voorts heeft appellant geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die meebrengen dat verweerders niet hebben kunnen beslissen dat op het perceel van appellant geen verstedelijking mag plaatsvinden.

Voorzover appellant een agrarische bedrijfswoning op het perceel wil bouwen, overweegt de Afdeling dat het contourenbeleid geen betrekking heeft op agrarische bedrijfsbebouwing. De aanvaardbaarheid van dit soort bebouwing kan derhalve ten volle aan de orde komen in de bestemmingsplanprocedure. Nu de ligging van de contour niet aan agrarische bedrijfsbebouwing in de weg kan staan bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerders te weinig gewicht hebben toegekend aan het belang van appellant.

2.22.4. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders in zoverre niet in redelijkheid tot het bestreden besluit hebben kunnen komen. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep van [appellant sub 20] is ongegrond.

het college van burgemeester en wethouders van Voorschoten

2.23. Het beroep van het college van burgemeester en wethouders van Voorschoten is gericht tegen de ligging van de contour rond Voorschoten ter hoogte van het kranenverhuurbedrijf De Groot. Appellant stelt dat dit bedrijf ten onrechte buiten de contour is gelaten. Hij wil het bedrijf een op de bedrijfsvoering gerichte bestemming geven alsmede enige uitbreidingsmogelijkheden en stelt dat dit niet kan indien het bedrijf niet binnen de contour valt, zodat het bedrijf planologisch wordt opgesloten.

2.23.1. Verweerders stellen zich op het standpunt dat het bedrijf ligt in een gebied met een grote landschappelijke waarde, een regionaal park, en dat het hierom niet wenselijk is het op te nemen binnen de rode contour. Zij menen dat het terrein is gelegen in het buitengebied.

2.23.2. Het perceel waarop het bedrijf is gevestigd ligt ten westen van Voorschoten en heeft de bestemming "Agrarische doeleinden, klasse B". Het perceel grenst in het zuidoosten aan de Dobbewatering, die het terrein scheidt van de Dobbewijk, een gemengd woongebied en bedrijventerrein. Het perceel wordt ontsloten via een brug over de Dobbewatering en een bedrijfsterrein in de Dobbewijk. Het perceel grenst voorts aan drie kanten aan weidegronden. Deze gronden zijn in het streekplan aangemerkt als "Agrarisch gebied tevens waardevol weidevogelgebied" en maken deel uit van het Groenblauwe Raamwerk. Voorts maken de gronden deel uit van het Regionaal Park Den Haag-Katwijk. De rode contour loopt blijkens kaartblad 12 van het streekplan op de Dobbewatering, zodat het perceel buiten de contour ligt.

Volgens het deskundigenbericht is het bedrijf vanaf 1971 op het perceel gevestigd en verhuurt het kranen die op het terrein worden geparkeerd. Voorts vindt opslag van onder andere (personen)liften plaats. Het bedrijfsterrein is ingericht als parkeerterrein voor kraanwagens en is in verband hiermee vrijwel geheel verhard. Daarnaast staat op het terrein een bedrijfsloods van ongeveer 70 bij 25 meter. Het bedrijfsterrein is voorts omgeven door afschermend groen. De bedrijfsactiviteiten zijn in strijd met het bestemmingsplan "Buitengebied Dobbewatering" dat dateert uit 1971.

De juistheid van deze in het deskundigenbericht opgenomen omschrijving van het perceel is niet betwist zodat de Afdeling hiervan bij haar beoordeling uit gaat. Ter zitting is voorts onweersproken gesteld dat niet is opgetreden tegen de aanwezigheid van het bedrijf.

Gelet op de beschreven aard en omvang van de bedrijfsactiviteiten, de inrichting van het terrein en de aansluiting van het terrein aan de bedrijfsbebouwing aan de andere kant van de Dobbewatering alsmede de ligging tegen de begrenzing van de contour aan, hebben verweerders onvoldoende gemotiveerd om welke reden dit perceel desondanks niet kan worden gerekend tot het bestaand stedelijk gebied in de zin van het streekplan.

Dat de directe omgeving van het bedrijf kan worden gekarakteriseerd als open gebied en het bedrijf in strijd met het geldende bestemmingsplan is gevestigd betekent niet dat daarmee in de belangenafweging zonder meer voorbij kan worden gegaan aan de aanwezigheid van het bedrijf ter plaatse.

2.23.3. Gelet op het voorgaande is het besluit op dit punt genomen in strijd met de bij de voorbereiding van een besluit te betrachten zorgvuldigheid en berust het besluit niet op een deugdelijke motivering. Het beroep van het college van burgemeester en wethouders van Voorschoten is gegrond en het besluit dient derhalve in zoverre te worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.

[appellant sub 22]

2.24. Appellant richt zich in beroep tegen de ligging van de rode contour bij Kaag. Hij kan zich er niet mee verenigen dat scheepswerf [naam scheepswerf] binnen de contour wordt gebracht en zo een uitbreiding van de bouwmogelijkheden krijgt. Hij wijst erop dat deze wijziging niet is onderbouwd en stelt dat dit in strijd is met de beginselen van behoorlijk bestuur.

2.24.1. Verweerders stellen zich op het standpunt dat ingestemd wordt met de plannen voor uitbreiding van het bedrijf omdat dit voor de bedrijfsvoering noodzakelijk is.

2.24.2. Blijkens de stukken is de contour aangepast naar aanleiding van de bedenkingen van het college van burgemeester en wethouders van Alkemade. Hierbij is overwogen dat de contour overeenkomstig het voorontwerp bestemmingsplan "Kaag" zal worden aangepast. De stelling dat de wijziging van de contour niet is onderbouwd is derhalve onjuist.

Evenmin acht de Afdeling de aan het besluit ten grondslag gelegde motivering niet voldoende deugdelijk. Hoewel de motivering van de wijziging summier kan worden genoemd, is niet gebleken dat verweerders hiermee in dit geval niet in redelijkheid konden volstaan. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat de wijziging van de contour heeft plaatsgevonden naar aanleiding van een gegrond geachte bedenking. In aanmerking genomen dat de (tweede) woning van appellant zich op ongeveer 500 meter afstand van de begrenzing van de contour zoals deze thans is vastgesteld bevindt is voorts niet gebleken dat verweerders op voorhand gelet op de belangen van appellant een meer uitgebreide motivering aan het besluit ten grondslag hadden dienen te leggen.

2.24.3. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders hebben gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep van [appellant sub 22] is ongegrond.

2.25. Verweerders dienen ten aanzien van de beroepen van de [appellante sub 14], [appellanten sub 3], [appellante sub 7] en de Vereniging Vrienden Oostvlietpolder op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van de beroepen van de Vereniging van Vrienden van Wassenaar, het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar en het college van burgemeester en wethouders van Voorschoten is van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen niet gebleken. Ten aanzien van de overige beroepen bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van het beroep van het college van burgemeester en wethouders van Alkemade voorzover dat betrekking heeft op de aanwijzing van een zoeklocatie voor windturbines, het beroep van het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland voorzover dat betrekking heeft op de aanwijzing van een studielocatie voor windturbines en het beroep van Vereniging Vrienden Oostvlietpolder voorzover dat betrekking heeft op het op de streekplankaart aanduiden van een deel van de Oostvlietpolder als bedrijventerrein;

II. verklaart de beroepen van [appellante sub 14], de Vereniging van Vrienden van Wassenaar, [appellanten sub 3], [appellante sub 7] en het college van burgemeester en wethouders van Voorschoten geheel en het beroep van Vereniging Vrienden Oostvlietpolder en het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar gedeeltelijk gegrond;

III. vernietigt het besluit van provinciale staten van Zuid-Holland van 19 februari 2003, voor zover het betreft:

1. de concrete beleidsbeslissing “Zandwinning vindt plaats op de op kaartblad 30 aangegeven locatie in de Ommedijkse Polder (zie ook plankaart)”;

2. de concrete beleidsbeslissing “De op de kaartbladen contouren 1 tot en met 27 ingetekende rode contouren geven de grens aan van het stedelijk gebied, daarbuiten mag geen verdere verstedelijking plaatsvinden met inachtneming van het gestelde in SE.11 (zie ook plankaart)”, voor zover het betreft:

a. de contour aan de oostzijde van De Zilk ter hoogte van de Regenvlietweg, zoals nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende gewaarmerkte kaart 1;

b. de contour aan de zuidzijde van Leiden rond de Oostvlietpolder, zoals nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende gewaarmerkte kaart 2;

c. de gronden liggend tussen de Europaweg en de Vrouwenweg te Leiden, zoals nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende gewaarmerkte kaart 3;

d. de gronden liggend ten westen van Voorschoten, zoals nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende gewaarmerkte kaart 4;

IV. verklaart de beroepen van het college van burgemeester en wethouders van Katwijk, [appellanten sub 4], [appellant sub 5], Sportvereniging S.E.V., het college van burgemeester en wethouders van Lisse, [appellante sub 11], het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk, Agro Fleur B.V. en andere, [appellanten sub 15], [appellant sub 17], het college van burgemeester en wethouders van Westland, [appellant sub 20] en [appellant sub 22] geheel en de beroepen van de colleges van burgemeester en wethouders van Alkemade, van Midden-Delfland en van Wassenaar voor het overige ongegrond;

V. veroordeelt provinciale staten van Zuid-Holland in de door de hierna vermelde appellanten in verband met de behandeling van hun beroepen gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 2599,17; dit bedrag dient door de provincie Zuid-Holland als volgt te worden betaald aan:

1. [appellanten sub 3] € 161,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

2. [appellante sub 14] € 828,17, waarvan een bedrag van € 805,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

3. Vereniging Vrienden Oostvlietpolder € 805,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

4. [appellante sub 7] € 805,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VI. gelast dat de provincie Zuid-Holland aan de volgende appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt:

€ 116,00 voor [appellanten sub 3];

€ 232,00 voor [appellante sub 14], de Vereniging van Vrienden van Wassenaar, het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar, Vereniging Vrienden Oostvlietpolder, [appellante sub 7] en het college van burgemeester en wethouders van Voorschoten, (ieder afzonderlijk).

Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Voorzitter, en mr. M. Oosting en mr. J.G.C. Wiebenga, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld, ambtenaar van Staat.

w.g. Hoekstra w.g. Langeveld
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2004

317-409-448.