Uitspraak 200308794/1


Volledige tekst

200308794/1.
Datum uitspraak: 21 juli 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellanten], wonend te [woonplaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 10 september 2002, kenmerk 02-18, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghouder] een vergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van een melkrundveehouderij gelegen op het perceel [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie […], nummers […].

Bij uitspraak van 10 september 2003, no. 200205743/1, heeft de Afdeling dit besluit vernietigd wat betreft de in voorschrift 4.2 voor immissiepunt 1 gedurende de dagperiode gestelde geluidgrenswaarde en voorzover daarin voor de nachtperiode geen geluidgrenswaarden voor het equivalente geluidniveau zijn gesteld en voorschrift 4.3 voorzover daarin voor de nachtperiode geen maximale geluidgrenswaarden zijn gesteld. De Afdeling heeft verweerder opgedragen binnen 8 weken met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen.

Bij besluit van 3 november 2003 heeft verweerder een nieuw besluit genomen. Dit besluit is op 12 november 2003 ter inzage gelegd.

Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 23 december 2003, bij de Raad van State ingekomen op 23 december 2003, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 20 januari 2004.

Bij brief van 19 februari 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 juli 2004, waar appellanten, vertegenwoordigd door ing. M.H. Middelkamp, gemachtigde, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord vergunninghouder, bijgestaan door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis.

2. Overwegingen

2.1. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het aan het besluit van 10 september 2002 verbonden voorschrift 4.2 aangepast wat betreft de voor immissiepunt 1 gedurende de dagperiode gestelde geluidgrenswaarde. Voorts heeft verweerder ter voorkoming dan wel beperking van geluidhinder in voorschrift 4.2 voor het equivalente geluidniveau een grenswaarde opgenomen van 30 dB(A) in de nachtperiode voor alle in dit voorschrift vermelde immissiepunten en in voorschrift 4.3 voor het maximale geluidniveau een grenswaarde van 40 dB(A) in de nachtperiode, eveneens voor alle in dit voorschrift opgenomen immissiepunten.

2.2. Het geschil beperkt zich tot de naleefbaarheid van de in de voorschriften 4.2 en 4.3 opgenomen geluidgrenswaarden in de nachtperiode. Appellanten betogen dat verweerder niet heeft onderzocht of voornoemde grenswaarden kunnen worden nageleefd. Zij zijn van mening dat als gevolg van de activiteiten in de inrichting in de nachtperiode de geluidvoorschriften zullen worden overtreden.

2.3. Uit de stukken, waaronder de aanvraag en het akoestisch onderzoek van 9 februari 2001, werknummer 00.5501.02, revisie C, verricht door raadgevend ingenieursbureau de Bondt Rijssen BV, die onderdeel uitmaken van het besluit van 10 september 2002, volgt dat er in de nachtperiode vrijwel geen activiteiten plaatsvinden. Wel is de melkrobot vóór 07.00 uur en ná 19.00 uur in werking. Deze installatie is blijkens voornoemd onderzoek en het verhandelde ter zitting inpandig opgesteld. Voorts is gebleken dat een uitlaat naar buiten niet aanwezig is, waardoor er geen relevante uitstraling van geluid naar buiten plaatsvindt.

Gelet op de aard van de inrichting, de soort activiteiten, de afstand tot de dichtstbijzijnde woningen alsmede het gegeven dat er in de nachtperiode nagenoeg geen activiteiten plaatsvinden, is er naar het oordeel van de Afdeling geen reden aan te nemen dat de inrichting niet kan voldoen aan de in de voorschriften 4.2 en 4.3 opgenomen geluidgrenswaarden voor de nachtperiode. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor een ander oordeel.

2.4. Het beroep is ongegrond.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.R. Schaafsma, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van Staat.

w.g. Schaafsma w.g. Montagne
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2004

374.