Uitspraak 200304130/1


Volledige tekst

200304130/1.
Datum uitspraak: 19 november 2003

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de vereniging "Vereniging Westerhout Blijft!", gevestigd te Beverwijk,
appellante,

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 5 september 2002 heeft de gemeenteraad van Velsen, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders, het bestemmingsplan "Westelijke Randweg" vastgesteld.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 15 april 2003, kenmerk 2002-37801, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 26 juni 2003, bij de Raad van State ingekomen op 26 juni 2003, beroep ingesteld.

Bij brief van 22 september 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellante, verweerder en het gemeentebestuur. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 oktober 2003, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. W.G. Fischer, advocaat te Haarlem en bijgestaan door [deskundige], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. Y.H.M. Huisman, ambtenaar van de provincie en bijgestaan door F. Mertens, deskundige, zijn verschenen. Tevens is de gemeenteraad van Velsen, vertegenwoordigd door mr. J.R. van Angeren, advocaat te Amsterdam en bijgestaan door B. Wouda, ambtenaar van de gemeente, daar gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.

2.2. Met het bestemmingsplan wordt beoogd de aanleg van een randweg ten westen van Beverwijk mogelijk te maken. De voorziene weg ligt in de gemeenten Velsen, Beverwijk en Heemskerk en biedt een verbinding tussen de A22 in Velsen en de Rijksstraatweg in Heemskerk.

Verweerder heeft het plan bij het bestreden besluit goedgekeurd.

2.3. Appellante stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan, voorzover dat voorziet in de aanleg van de westelijke randweg. Ten aanzien van de gronden van het beroep verwijst appellante naar hetgeen zij in beroep naar voren heeft gebracht tegen het besluit omtrent goedkeuring van het bestemmingsplan "Westelijke Randweg" van de gemeente Beverwijk. In hoofdzaak komt het erop neer dat appellante bezwaar heeft tegen de aanleg van de weg omdat dit zal leiden tot een aantasting van natuurwaarden die volgens appellante onder meer worden beschermd op grond van rijks- en provinciaal beleid en de Habitatrichtlijn.

2.4. De gemeenteraad heeft aan de gronden die nodig zijn voor de aanleg van de westelijke randweg de bestemming "Verkeersdoeleinden" toegekend.

2.5. Verweerder heeft geen reden gezien dit plandeel in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft goedkeuring verleend aan het plan. Hij heeft voor zijn motivering verwezen naar het besluit omtrent goedkeuring over het bestemmingsplan "Westelijke Randweg" van de gemeente Beverwijk. Daarin heeft verweerder onder meer overwogen dat de aanleg van de weg zal leiden tot een aantasting van de provinciale ecologische hoofdstructuur (hierna: PEHS). Deze aantasting is volgens verweerder gerechtvaardigd omdat met de aanleg van de weg een zwaarwegend belang is gemoeid en omdat voorzien is in compenserende en mitigerende maatregelen.

2.6. De Afdeling overweegt dat de gronden die in het plangebied zijn opgenomen voor de aanleg van de westelijke randweg geen onderdeel vormen van de Ecologische Hoofdstructuur zoals opgenomen in het Structuurschema Groene Ruimte. Het plangebied ligt evenmin in een gebied dat ingevolge de Habitatrichtlijn is aangemeld als habitatgebied. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat het gebied zich zou kunnen kwalificeren als habitatgebied. Verweerder behoefde reeds hierom het Structuurschema Groene Ruimte en de gebiedsbescherming ingevolge de Habitatrichtlijn niet in zijn besluit te betrekken.

2.7. De Afdeling stelt vast dat een klein deel van het plandeel met de bestemming "Verkeersdoeleinden" is gesitueerd op gronden die volgens het streekplan Kennemerland (partiële herziening streekplan ANZKG voor IJmond en Zuid-Kennemerland) onderdeel uitmaken van de PEHS.

De Afdeling heeft in de uitspraak van heden inzake het beroep van appellante tegen het besluit omtrent goedkeuring van het bestemmingsplan "Westelijke Randweg" van de gemeente Beverwijk (200205327/1) geoordeeld dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aanleg van de westelijke randweg niet in strijd is met het in het streekplan verwoorde beleid ten aanzien van de PEHS. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die moeten leiden tot een ander oordeel in deze zaak.

2.8. Ten aanzien van het betoog van appellante dat in het plangebied diverse planten- en diersoorten aanwezig zijn die worden beschermd op grond van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) overweegt de Afdeling het volgende.

Onder verwijzing naar de uitspraak van heden inzake het beroep van appellante tegen het besluit omtrent goedkeuring van het bestemmingsplan "Westelijke Randweg" van de gemeente Beverwijk (200205327/1) overweegt de Afdeling dat verweerder in het onderhavige bestreden besluit ten onrechte niet heeft bezien of het plan zonder daarbij in strijd te handelen met het bepaalde in de Ffw uitvoerbaar is, dan wel, zo van deze strijdigheid moet worden uitgegaan, of op basis van de onderzoeksgegevens met een redelijke mate van zekerheid kan worden aangenomen dat een ontheffing op grond van de Ffw zal kunnen worden verleend.

Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat het bestreden besluit voorzover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Verkeersdoeleinden" in strijd is met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.

Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd.

2.9. De onderhavige zaak en de zaken 200205327/1 en 200300554/1, die eveneens op de zitting van 6 oktober 2003 zijn behandeld, zijn naar het oordeel van de Afdeling samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Aangezien verweerder in de zaak 200205327/1 is veroordeeld in de proceskosten die appellante heeft gemaakt, bestaat er in deze zaak geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 15 april 2003, kenmerk 2002-37801, voorzover het de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Verkeersdoeleinden" betreft;

III. gelast dat de provincie Noord-Holland aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 232,00) vergoedt.

Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Voorzitter, en mr. P.J.J. van Buuren en mr. M. Oosting, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, ambtenaar van Staat.

w.g. Dolman w.g. Verbeek
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2003

388.