Uitspraak 202307465/1/R1
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2024:3954
- Datum uitspraak
- 2 oktober 2024
- Inhoudsindicatie
- Bij besluit van 18 oktober 2023 heeft de raad van de gemeente Amstelveen het bestemmingsplan "De Scheg West" vastgesteld. Het bestemmingsplan "De Scheg West" voorziet in het juridisch-planologisch kader voor de ontwikkeling van de locatie De Scheg West in Amstelveen. Het maakt de realisatie van maximaal 800 nieuwe woningen, een school en kinderdagopvang mogelijk, in combinatie met verkeersfuncties, groenvoorzieningen en watergangen. Het plangebied bestaat in de huidige situatie voor het grootste deel uit agrarische percelen en onbebouwde glastuinbouwpercelen. BPD is initiatiefnemer en ontwikkelaar van het bestemmingsplan. Orchidiva exploiteert een orchideeënkwekerij en is gevestigd op het perceel Legmeerdijk 216, dat direct ten zuiden van het plangebied ligt. Zij vreest negatieve gevolgen van het bestemmingsplan en daarmee voor de toekomst van haar bedrijf ter plaatse. Hierbij gaat het onder meer om verminderde mogelijkheden voor uitbreiding en verduurzaming, wateroverlast en stofoverlast.
- Eerste aanleg - meervoudig
- RO - Noord-Holland
202307465/1/R1.
Datum uitspraak: 2 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. Orchidiva B.V. en [appellant sub 1A], beide gevestigd in Amstelveen (hierna samen en in enkelvoud: Orchidiva),
2. [appellant sub 2], wonend in Amstelveen,
3. [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], beiden wonend in Amstelveen (hierna samen en in enkelvoud: [appellant sub 3]),
appellanten,
en
de raad van de gemeente Amstelveen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 18 oktober 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "De Scheg West" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben Orchidiva, [appellant sub 2] en [appellant sub 3] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: STAB) heeft een deskundigenbericht uitgebracht. [appellant sub 2], [appellant sub 3], Orchidiva en BPD Ontwikkeling B.V., Rotij Vastgoedontwikkeling B.V. en Rotij Grondvast B.V. (hierna samen en in enkelvoud: BPD) hebben een zienswijze daarop naar voren gebracht.
Orchidiva en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 juli 2024, waar zijn verschenen:
- Orchidiva, vertegenwoordigd door mr. P.E. Lindhout, advocaat te Capelle aan den IJssel, [gemachtigde A], [gemachtigde B], [gemachtigde C] en [gemachtigde D];
- [appellant sub 3], vertegenwoordigd door mr. P. Thole, advocaat te Alkmaar;
- en de raad, vertegenwoordigd door N.J. Cuperus, J.J. Koch en P.J.B. Gielesse.
Ook is ter zitting BPD, vertegenwoordigd door mr. J. Kevelam, advocaat te Almelo, [gemachtigde E], [gemachtigde F], ing. K.B. Jansen en ing. G. Kok, als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerp is op 11 januari 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) en de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw), zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2. Het bestemmingsplan "De Scheg West" voorziet in het juridisch-planologisch kader voor de ontwikkeling van de locatie De Scheg West in Amstelveen. Het maakt de realisatie van maximaal 800 nieuwe woningen, een school en kinderdagopvang mogelijk, in combinatie met verkeersfuncties, groenvoorzieningen en watergangen. Het plangebied bestaat in de huidige situatie voor het grootste deel uit agrarische percelen en onbebouwde glastuinbouwpercelen. BPD is initiatiefnemer en ontwikkelaar van het bestemmingsplan.
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
4. De Afdeling heeft de STAB met toepassing van artikel 8:47 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) benoemd als deskundige. Hierbij heeft de Afdeling de STAB verzocht de feitelijke situatie en de gevolgen van het bestemmingplan te beschrijven, voor zover nodig voor de behandeling van de beroepen. Op 26 juni 2024 heeft de STAB het verslag uitgebracht.
Het beroep van Orchidiva
5. Orchidiva exploiteert een orchideeënkwekerij en is gevestigd op het perceel Legmeerdijk 216, dat direct ten zuiden van het plangebied ligt. Zij vreest negatieve gevolgen van het bestemmingsplan en daarmee voor de toekomst van haar bedrijf ter plaatse. Hierbij gaat het onder meer om verminderde mogelijkheden voor uitbreiding en verduurzaming, wateroverlast en stofoverlast.
Ingetrokken beroepsgrond over exploitatieplan
6. Orchidiva heeft haar beroepsgrond over het exploitatieplan op zitting ingetrokken. Dit betekent dat haar beroep niet langer ziet op het exploitatieplan en dat de Afdeling daarop niet zal ingaan.
Chw en beroepsgrond over terinzagelegging stukken
7. In dit geval is sprake van een bestemmingsplan als bedoeld in bijlage I, onderdeel 3.1, van de Chw. Afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Chw is van toepassing op het bestemmingsplan, omdat met het plan meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied mogelijk worden gemaakt.
Artikel 1.6a van de Chw bepaalt dat na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen beroepsgronden meer kunnen worden aangevoerd. Artikel 11 van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet bepaalt dat de raad bij de bekendmaking van een besluit moet vermelden dat de beroepsgronden na afloop van de beroepstermijn niet meer kunnen worden aangevuld. Dit heeft de raad gedaan.
De voor het eerst op de zitting naar voren gebrachte beroepsgrond dat de raad het conceptrapport van Roelofs, het bijbehorende rapport van Ortageo en het rapport van Antea ten onrechte niet bij het ontwerp ter inzage heeft gelegd, blijft op grond van artikel 1.6a van de Chw daarom buiten beschouwing.
Verduurzaming en détournement de pouvoir
8. Orchidiva betoogt dat het bestemmingsplan de mogelijkheden tot verduurzaming van haar bedrijf beperkt. Hierbij gaat het om energiereductie, afvalwater en waterkwaliteitsbescherming. Dit omdat de grens van het plangebied tot aan haar perceelgrens komt te liggen. Hiermee komt de huidige aangrenzende glastuinbouwbestemming en het grensoverschrijdende bouwvlak te vervallen. De belangen van Orchidiva bij een aangrenzend grondgebied met glastuinbouwbestemming zouden moeten prevaleren boven het wegbestemmen daarvan, zo stelt zij.
Ook betoogt Orchidiva dat de raad heeft gehandeld in strijd met het verbod van détournement de pouvoir, dat is neergelegd in artikel 3:3 van de Awb. Volgens Orchidiva heeft de raad de bevoegdheid tot vaststelling van een bestemmingsplan misbruikt om de waarden van de gronden van Orchidiva te verminderen. Orchidiva wijst erop dat er in 2015, 2017 en 2018 gesprekken hebben plaatsgevonden met de gemeente over een mogelijke verplaatsing van het bedrijf van Orchidiva. Dit omdat de gemeente beoogt de gronden aan te kopen om op het perceel van Orchidiva een sportpark te realiseren. Zij wijst hierbij op een brief van de gemeente aan de provincie Noord-Holland van 27 februari 2018 over verplaatsing van Orchidiva. Maar na deze gesprekken is hier door de gemeente geen gevolg aan gegeven. Door het bestemmingsplan vast te stellen worden de waarden van de gronden van Orchidiva verminderd en de bedrijfsvoering gefrustreerd, zo stelt Orchidiva.
8.1. De Afdeling is van oordeel dat de raad het algemeen belang van woningbouw zwaarder heeft mogen laten wegen dan het belang van het behoud van de glastuinbouwbestemming in het plangebied. Daartoe overweegt de Afdeling het volgende. Aan de gronden van Orchidiva is op grond van het bestemmingsplan "Legmeerpolder" de bestemming "Agrarisch-Glastuinbouw" toegekend. Het nu aan de orde zijnde bestemmingsplan brengt daar geen verandering in. Het bedrijf van Orchidiva zelf wordt dus niet wegbestemd. Orchidiva had ook geen uitbreidingsplannen kenbaar gemaakt voor het naastgelegen perceel. Daarnaast heeft de STAB gesteld dat er weliswaar als gevolg van het plan geen planologische mogelijkheden meer aanwezig zijn voor clustering van glastuinbouw en daarmee voor gezamenlijke investeringen in verduurzaming met eventuele bedrijven ten noordoosten van Orchidiva, maar dat tegelijkertijd de feitelijke mogelijkheden voor clustering al sterk verminderd waren, omdat het merendeel van de glastuinbouwbedrijven in de directe omgeving van Orchidiva sinds 2006 al is verdwenen.
Strijd met het verbod van détournement de pouvoir kan zich in een geval als hier aan de orde slechts voordoen indien de raad zijn bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan voor andere doeleinden heeft aangewend dan een goede ruimtelijke ordening als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van de Wro. Wat Orchidiva heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zijn bevoegdheid tot het vaststellen van het plan heeft aangewend voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is verleend. De raad heeft toegelicht dat er geen concrete plannen zijn voor een sportpark op de locatie van Orchidiva. Er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de in het plan opgenomen bestemmingen onverenigbaar zijn met de glastuinbouwbestemming ter plaatse van Orchidiva. Orchidiva heeft geen privaatrechtelijke aanspraken op de naastgelegen gronden. En voor zover zij betoogt dat zij ten onrechte niet in het bestemmingsplan is opgenomen, is dit onvoldoende om strijd met het verbod op détournement de pouvoir aan te nemen. Dat er in het verleden gesprekken zijn gevoerd tussen Orchidiva en de gemeente over een mogelijke verplaatsing van het bedrijf, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad door vaststelling van het bestemmingsplan misbruik maakt van zijn bevoegdheid. Het bestemmingsplan heeft geen betrekking op gronden van Orchidiva en bevat geen rechtstreekse gebruiksbeperkingen van de gronden van Orchidiva. Het plan staat op zichzelf ook niet in de weg aan wijzigingen of uitbreidingen van het bedrijf op eigen terrein.
Het betoog slaagt niet.
Waterpeil en grondwateroverlast
9. Orchidiva vreest voor wateroverlast als gevolg van de waterpartijen die in het zuiden van het plangebied zijn voorzien. Orchidiva vreest dat de realisatie van de woonwijk met waterpartij op korte afstand van haar perceel een verhoogde druk op de grondwaterstand met zich brengt en het grondwater daardoor extra zal stijgen. In de huidige situatie is volgens Orchidiva de grondwaterstand al te hoog waardoor het water soms in de kassen komt te staan. Ter onderbouwing van deze beroepsgrond heeft Orchidiva rapportages van Arcadis overgelegd.
9.1. In de toelichting op het bestemmingsplan staat dat het streefpeil in de huidige situatie van het plangebied -5,80 m NAP bedraagt. Voor het toekomstige peil binnen het nieuwe plan is het voornemen van de gemeente om aan te sluiten op het waterpeil van Westwijk dat ten noorden van De Scheg ligt, te weten -5,37 m NAP.
In het verweerschrift heeft de raad toegelicht dat de in de plantoelichting genoemde peilverhoging niet van toepassing is op de aan te leggen sloot tussen het perceel van Orchidiva en de aan te leggen grotere waterpartij in het zuidelijk deel van het plangebied. Deze nieuwe sloot staat volgens de raad niet in verbinding met het water in de woonwijk De Scheg West of met de westelijk gelegen hoogwatersloot. Het beoogde waterpeil van de nieuwe sloot is -5,80 m NAP. Omdat de nieuwe watergangen in de woonwijk niet in verbinding staan met de nieuwe sloot, kan in die watergangen een beoogd waterpeil van -5,37 m NAP worden aangehouden, zo stelt de raad.
9.2. De STAB heeft geconcludeerd dat het bestemmingsplan geen negatieve invloed heeft op de waterhuishouding bij Orchidiva. De STAB merkt hierover het volgende op. In de aan het plan ten grondslag liggende watertoets is het voornemen uitgesproken het peil binnen het plangebied te verhogen van NAP -5,80 m naar NAP -5,37 m. Dit wordt echter niet geregeld in het bestemmingsplan, want hiervoor is een peilbesluit nodig. Daarnaast is in het stedenbouwkundig plan direct langs de kassen een sloot voorzien. De waterstand in die sloot blijft gelijk aan de huidige waterstand. De STAB heeft vastgesteld dat de beoogde sloot met peil NAP -5,80 m wordt aangesloten op de primaire watergang en het grondwater beter zal afvoeren dan in de huidige situatie het geval is. Doordat de nieuwe sloot dichterbij ligt dan de huidige sloot noordelijk van Orchidiva, wordt de grondwaterstand ter plaatse van Orchidiva bovendien verlaagd ten opzichte van de huidige situatie. Wanneer de zuidelijke sloot beter aangesloten wordt op de primaire watergang langs de Noorddammerweg kan dat de grondwatersituatie verder verbeteren, omdat het feitelijk peil in die sloot zal dalen van ongeveer NAP -5,27 m naar NAP -5,80 m. De stijghoogte van het water in het watervoerend pakket bedraagt gemiddeld NAP -4,7 m. Het maaiveld ter plaatse van Orchidiva ligt 0,4 à 0,5 m hoger waardoor de kwel in potentie niet tot aan het maaiveld komt. Feitelijk wordt het kwelwater tegengehouden door een afsluitende veenlaag op NAP -10 m.
De uitvoering van het bestemmingsplan wijzigt de stijghoogte in het watervoerend pakket niet. Ook veroorzaakt het plan geen wijzigingen aan de afsluitende veenlaag. Antea heeft berekend dat de bodem van de waterpartij bij een waterstand van zowel NAP -5,80 m als NAP -5,37 m niet opbarst. De kwelsituatie ter plaatse van Orchidiva wordt daarom door het bestemmingsplan niet verslechterd.
9.3. De Afdeling stelt voorop dat het plan niet voorziet in het veranderen van het beheer van het waterpeil. Deze bevoegdheid rust bij het waterschap Amstel, Gooi en Vecht op grond van de Waterwet. Op grond van artikel 4.1, aanhef en onder d, van de planregels zijn de voor "Groen" aangewezen gronden bestemd voor watergangen, waterpartijen en waterberging. Op grond van artikel 14.3.3 dient ter plaatse van de westelijke aanduiding "water" in de bestemming "Groen" tenminste 5.000 m2 wateroppervlak te zijn gerealiseerd voor aanvang van de bouw van de gebouwen van de bestemming "Woongebied-2", en in stand te worden gehouden. Artikel 17.3.3 bevat dezelfde bepaling voor de (zuid)oostelijke aanduiding "water" in de bestemming "Groen" wat betreft de bestemming "Woongebied-5" en dan met een minimaal wateroppervlak van 6.000 m2.
Indien sprake zal zijn van het verhogen van het waterpeil moet het voornemen daartoe in door de waterbeheerder vast te stellen besluitvorming als bedoeld in hoofdstuk 5 van de Waterwet worden vastgelegd, waartegen rechtsmiddelen kunnen worden aangewend. De Afdeling wijst in dit kader op de uitspraak van 26 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3084, onder 4.3, de uitspraak van 1 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2702, onder 9 en volgende en de uitspraak van 24 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3489, onder 9.1.
De regels van het bestemmingsplan zien niet op de verhoging van het waterpeil. Wat Orchidiva aanvoert over het waterpeil kan daarom niet leiden tot vernietiging van het in deze procedure voorliggende bestemmingsplan. In het kader van het bestemmingsplan en de vraag of sprake is van een goede ruimtelijke ordening is van belang of de toegekende bestemmingen en de daarbij behorende functies met elkaar verenigbaar zijn. Ook zal in het licht van de beroepsgronden moeten worden bezien of door de toegekende bestemmingen de activiteiten van Orchidiva niet onevenredig worden beperkt. De waterhuishoudkundige gevolgen komen bij de besluiten van de waterbeheerder aan de orde.
Daargelaten of uitvoeringskwesties en de gevolgen van de uitvoering voor de waterhuishouding in deze bestemmingsplanprocedure aan de orde kunnen komen, heeft de STAB in het verslag aandacht besteed aan de waterhuishoudkundige gevolgen van de uitvoering van dit bestemmingsplan. Gelet op wat de STAB hierover heeft geconcludeerd, zoals weergegeven onder 9.2, is de Afdeling van oordeel dat er vanuit waterhuishoudkundig perspectief bij het toekennen van de groenbestemming met aanduiding "water" geen sprake is van een onevenredige beperking van de activiteiten van Orchidiva. Aan het bestemmingsplan is een watertoets van Sweco van 7 augustus 2023 ten grondslag gelegd en in de plantoelichting is onder 7.2 een waterparagraaf opgenomen, waarbij in het bijzonder wat onder het kopje "Watersysteem" is vermeld van belang is voor Orchidiva. Hiermee heeft de raad de gevolgen van het plan voor Orchidiva voldoende in kaart gebracht en heeft hij zich op het standpunt mogen stellen dat het plan geen negatieve invloed heeft op de waterhuishouding bij Orchidiva. De Afdeling volgt Orchidiva niet in haar verwijzing naar de uitspraak van 11 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:695. Zoals volgt uit overweging 9.3 van die uitspraak was de motivering van het college dat het toen aan de orde zijnde uitwerkingsplan geen wateroverlast zou veroorzaken gebaseerd op het feit dat een bepaald gebied hoger zou liggen dan het gebied waarop de afwatering zou plaatsvinden. Maar daarover had de Afdeling overwogen dat die stelling niet kon worden gevolgd door de Actuele Hoogtekaart Nederland. Die situatie doet zich hier niet voor, zodat de Afdeling Orchidiva niet volgt in haar stelling dat ook in deze situatie sprake is van een motiveringsgebrek.
Het betoog slaagt niet.
Vandalisme
10. Orchidiva vreest dat toekomstige bewoners van de nieuwe woonwijk de waterpartij gaan gebruiken om te recreëren met risico voor vandalisme en als gevolg daarvan schade aan de kassen.
10.1. De raad heeft hierover toegelicht dat de sloot bij de kassen is bedoeld om hoge grondwaterstanden te voorkomen en ten behoeve van afwatering. De sloot is smal en niet bedoeld voor recreatie. In het stedenbouwkundig plan is de sloot ingetekend tussen een grondlichaam (aarden wal met haag) en het perceel van Orchidiva. De sloot heeft een waterhuishoudkundig en geen recreatief doel. Verder heeft de raad gesteld dat vandalisme een aspect van openbare orde is en niet in een bestemmingsplan wordt geregeld.
10.2. De STAB heeft opgemerkt dat het risico op beschadiging van de kassen weliswaar toeneemt ten opzichte van de huidige situatie, maar dat dit wordt beperkt door de beoogde uitvoering van het plan met een aarden wal en haag tussen de waterpartij en de sloot.
10.3. De Afdeling begrijpt het betoog van Orchidiva zo dat zij zich vooral zorgen maakt over onrechtmatig gebruik van de grote waterpartij die tussen de woonwijk en haar kassen is voorzien. De waterpartij heeft in het bestemmingsplan geen recreatieve bestemming. Zoals de Afdeling heeft overwogen onder 7.2 van de uitspraak van 7 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2385, dient hinder die het gevolg is van onrechtmatig gedrag, bij de besluitvorming buiten beschouwing te worden gelaten, omdat dat een aspect van openbare orde is. Verder heeft de Afdeling onder 2.7.2 van de uitspraak van 27 juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR3246, overwogen dat eventuele overlast zo nodig in het kader van de handhaving van de openbare orde kan worden tegengegaan.
Het betoog slaagt niet.
(Overige) uitvoeringsaspecten
11. Orchidiva betoogt dat de bouwwerkzaamheden ter uitvoering van het bestemmingsplan zullen leiden tot stofneerslag op de orchideeën en installaties en schade aan de kassen. De orchideeën die Orchidiva teelt worden in ongeveer vijf jaar opgekweekt en zijn van een zeer kwetsbaar soort. Zij wijst erop dat het om zeer exclusieve producten gaat en dat de bouwwerkzaamheden waarschijnlijk tenminste 10 jaar zullen duren. Hierdoor is sprake van langdurige ernstige stofoverlast.
Ook vreest zij voor verzakking van de kassen.
11.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat dit uitvoeringsaspecten zijn en dat er daartoe procesafspraken zijn gemaakt die zijn neergelegd in de anterieure overeenkomst tussen de gemeente en het consortium van ontwikkelaars.
11.2. De STAB heeft aangegeven dat er weliswaar een risico op stofoverlast is bij de uitvoering van het bestemmingsplan en daarmee schade aan de producten van Orchidiva, maar dat dit niet veroorzaakt wordt door de wijziging van de bestemming.
Verder heeft de STAB geconstateerd dat de aanleg zoals voorzien in het stedenbouwkundig plan geen risico vormt voor het verzakken van de kassen van Orchidiva.
11.3. Het plan betreft de vaststelling van een ruimtelijke keuze. Wat Orchidiva aanvoert slaat niet op de ruimtelijk gemaakte keuze, maar op de uitvoering daarvan. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling maken uitvoeringsaspecten geen onderdeel uit van het besluitvormingsproces van de ruimtelijke keuze. Daarom hoeven zij niet te worden betrokken bij de vaststelling van het plan. De Afdeling verwijst bij wijze van voorbeeld naar de uitspraak van 10 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2795, onder 4.1, de uitspraak van 17 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1611, onder 7.1, en de uitspraak van 11 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3124, onder 7.2. Uitvoeringsaspecten zijn bij de beoordeling van het besluit tot het vaststellen van het plan dan ook niet het onderwerp van toetsing door de Afdeling. De Afdeling ziet in wat Orchidiva heeft aangevoerd over de gevolgen van de feitelijke bouwwerkzaamheden geen bijzondere omstandigheden die aanleiding geven om tot een andere conclusie te komen.
Het betoog slaagt niet.
Planbegrenzing
12. Orchidiva betoogt dat de begrenzing van het bestemmingsplangebied in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Dit omdat het plangebied een deel van een weg omvat die tussen de percelen van Orchidiva en Legmeerdijk 212 loopt. Zij voert aan dat de kadastrale grens tussen de percelen in het hart van de weg loopt. Daarnaast is sprake van een erfdienstbaarheid op de weg voor zover deze in eigendom is van de naburige eigenaar. Orchidiva stelt dat onduidelijk is waarom de weg in het plangebied is betrokken en wenst dat de weg in zijn geheel buiten het plangebied wordt gelaten.
12.1. De raad heeft in het verweerschrift toegelicht dat hij ervoor heeft gekozen om de kadastrale grens aan te houden als begrenzing van het plangebied. Het feitelijke gebruik van de weg door Orchidiva wordt volgens de raad niet gehinderd, omdat de functieaanduiding "specifieke vorm van groen - pad" aan de betreffende weg is toegekend. De weg dan wel het pad dient voor de bedrijfsvoering van het glastuinbouwbedrijf. Daarom is in het bestemmingsplan het gebruik van de betreffende grond als "paden ten behoeve van glastuinbouwbedrijven" opgenomen.
12.2. De STAB heeft hierover opgemerkt dat het gebruik van het pad niet wijzigt als gevolg van het bestemmingsplan.
12.3. De raad komt beleidsruimte toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze ruimte is echter niet zo groot dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
De Afdeling is van oordeel dat de raad zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De gebruiksmogelijkheden van het pad wijzigen niet als gevolg van het bestemmingsplan. Orchidiva wordt niet in haar belangen geschaad door het opnemen van een deel van het pad in het plangebied.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie beroep Orchidiva
13. Het beroep van Orchidiva is ongegrond.
De beroepen van [appellant sub 2] en [appellant sub 3]
14. [appellant sub 2] woont op het perceel [locatie 1]. Zij maakt zich zorgen over de gekozen ontsluitingsroute en de gevolgen hiervan zoals geluidsoverlast en aantasting van de verkeersveiligheid als gevolg van verkeerstoename. Hetzelfde geldt voor [appellant sub 3] die op het perceel [locatie 2] woont, op de hoek met de Weldam. In het aan het bestemmingsplan ten grondslag liggende verkeersonderzoek van Goudappel van 23 augustus 2023 zijn 3 ontsluitingsvarianten onderzocht. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] kunnen zich niet verenigen met de door de raad gekozen variant I, met ontsluiting via de Weldam. Dit omdat deze variant ertoe leidt dat de verkeersintensiteit op de Weldam toeneemt van 700 motorvoertuigen per etmaal (hierna: mvt/etm) naar 4.800 mvt/etm. [appellant sub 2] stelt dat bij de in het verkeersonderzoek onderzochte variant II de verkeersintensiteit weliswaar ook hoog is, maar een stuk lager dan bij variant I. Namelijk 3.100 mvt/etm in plaats van 4.800 mvt/etm. Uit het verkeersonderzoek blijkt dat een extra ontsluiting rechtstreeks op de Legmeerdijk, waar variant II in voorziet, tot gevolg heeft dat de verkeerstoename op de Weldam en Jane Addamslaan minder groot is dan bij variant I. In het verkeersonderzoek staat weliswaar dat de intensiteiten op de Weldam en Jane Addamslaan vanuit verkeerskundig oogpunt het niet noodzakelijk maken dat er een extra verbinding wordt gerealiseerd via de Legmeerdijk. Maar er dient volgens [appellant sub 2] niet alleen vanuit verkeerskundig oogpunt naar gekeken te worden, maar ook vanuit leefbaarheid, verkeersveiligheid en geluidsoverlast. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] stellen zich dan ook op het standpunt dat de raad had moeten kiezen voor de door Goudappel onderzochte variant II.
14.1. In het aan het bestemmingsplan ten grondslag liggende verkeersonderzoek is over verkeerseffecten van een extra aansluiting op de Legmeerdijk geconcludeerd dat de extra aansluiting op de Legmeerdijk de Weldam en Jane Addamslaan ontlasten. Voor de wegen aan de oostkant van De Scheg biedt deze aansluiting geen verlichting van de etmaalintensiteiten. De intensiteiten op de Weldam en Jane Addamslaan geven vanuit verkeerskundig oogpunt geen noodzaak tot het realiseren van een extra ontsluiting. De extra ontsluiting leidt niet tot een wezenlijke verkeersafname bij de rotonde Legmeerdijk - Jane Addamslaan, zo staat in het onderzoeksrapport.
De raad wijst erop dat op pagina 37 van het verkeersonderzoek is te zien dat de verkeersintensiteiten op de Weldam in alle planvarianten onder de streefwaarde van de etmaalintensiteit blijven. Hierbij is op pagina 36 het aspect verkeersveiligheid betrokken. In zoverre stelt de raad dat bij de gekozen variant I geen sprake is van onaanvaardbare verkeershinder op de Weldam. Verder is in de plantoelichting vermeld dat uit het verkeersonderzoek blijkt dat de verkeersafwikkelingseffecten van een extra aansluiting op de Legmeerdijk beperkt zijn. De voordelen van een extra ontsluiting wegen volgens de raad niet op tegen de nadelen voor andere bewoners, het nadeel van verkleining van het beschikbare areaal voor woningbouw en nieuw groen, en het nadeel van een ingreep op en aan de Legmeerdijk. Verder stelt de raad dat de Jane Addamslaan en Weldam reeds zijn ingericht voor een hogere verkeersintensiteit dan de huidige en autonome verkeersintensiteit.
Over variant II, die de voorkeur van [appellant sub 2] en [appellant sub 3] heeft, heeft de raad toegelicht dat bij deze variant de Legmeerdijk moet worden aangepast en een aantal bewoners aan de Legmeerdijk nadeel zullen ondervinden van een nieuwe aansluiting. Een extra aansluiting heeft volgens de raad ten opzichte van variant I een hogere verkeersintensiteit in het westelijk deel van het plangebied tot gevolg. Daarnaast heeft de raad gesteld dat de Legmeerdijk een provinciale weg is, de N231, en dat de wegbeheerder, de provincie Noord-Holland, bij voorkeur geen extra aansluitingen wenst op deze weg als dit verkeerskundig niet noodzakelijk is. Dit vanwege de verkeersveiligheid en doorstroming.
Wat betreft verkeersveiligheid heeft de raad toegelicht dat de gemeente op het kruispunt Weldam - Jane Addamslaan een rotonde wil aanleggen om de veiligheid verder te verhogen. Maar de capaciteit van de bestaande kruising Weldam - Jane Addamslaan is volgens de raad ook voldoende om dit verkeer op een verkeerskundig gezien veilige manier te verwerken. Ook de Jane Addamslaan heeft volgens de raad voldoende capaciteit om het verkeer te verwerken.
14.2. De STAB heeft over de beroepsgronden van [appellant sub 2] en [appellant sub 3] over verkeer het volgende geconcludeerd. Als gevolg van het plan krijgt de Weldam een belangrijkere verkeersfunctie en zal de verkeersintensiteit op de Weldam van 700 mvt/werkdag in 2033 naar 4.910 mvt/werkdag groeien, een verzevenvoudiging. Wanneer ook "De Scheg Midden" wordt uitgevoerd is dat iets lager. De verkeersintensiteiten op de Jane Addamslaan groeien met 21% en 14% ten opzichte van autonome ontwikkeling. De absolute verkeersintensiteiten als gevolg van het plan op de Weldam en de Jane Addamslaan zijn echter vanuit verkeerskundig oogpunt niet zeer groot te noemen gezien de inrichting van deze wegen en de beoogde inrichting van de kruising van de Weldam met de Jane Addamslaan als rotonde. Het is niet aan te nemen dat de verkeersveiligheid in het geding komt als gevolg van de hogere verkeersintensiteiten, zo concludeert de STAB. De STAB heeft over de Weldam toegelicht dat deze weg blijkens de wegencategorisering weliswaar als erftoegangsweg is gecategoriseerd, maar dat de weg is ingericht als een gebiedsontsluitingsweg. Dit baseert de STAB op het feit dat de Jane Addamslaan op dezelfde wijze is ingericht. Verder is het zo dat de STAB, anders dan [appellant sub 2], stelt dat als al sprake is van een erftoegangsweg, deze dan een verkeersintensiteit van 5.000 mvt/etm kan verwerken. De waarde van ongeveer 4.800 mvt/etm dan wel 4.910 mvt/werkdag blijft daar dus onder.
14.3. Wat betreft de door [appellant sub 2] en [appellant sub 3] gevreesde geluidsoverlast heeft het college ten behoeve van het bestemmingsplan hogere waarden vastgesteld. Dit besluit van 5 september 2023 is onherroepelijk. [appellant sub 2] heeft het door haar ingestelde beroep daartegen ingetrokken en [appellant sub 3] heeft er geen beroep tegen ingesteld. In artikel 13.3.3, onder a, artikel 14.3.6, onder a, artikel 16.3.4, onder a, en artikel 17.3.5, onder a, van de planregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor geluidwerende voorzieningen voor bestaande woningen, waaronder de woningen met de adressen [locatie 1] en [locatie 2] van [appellant sub 2] en [appellant sub 3]. De Afdeling is van oordeel dat door het onherroepelijke besluit de aanvaardbaarheid van de geluidbelasting als een gegeven moet worden beschouwd. De voorwaardelijke verplichting sluit daarbij aan. Daarnaast is het zo dat de verkeerstoename op de Weldam en Jane Addamslaan blijkens het aan het plan ten grondslag liggende verkeersonderzoek en zoals bevestigd door de STAB, binnen de maximumcapaciteit van deze wegen blijven. Weliswaar zal de verkeersintensiteit als gevolg van het plan toenemen, maar dit leidt volgens de zich in het dossier bevindende stukken niet tot verkeersonveilige situaties of onaanvaardbare verkeershinder. Wat [appellant sub 2] en [appellant sub 3] daartegenover hebben gesteld is onvoldoende om niet van de juistheid van de conclusie in het verkeersonderzoek en het STAB-verslag uit te gaan. De raad heeft voldoende gemotiveerd waarom hij heeft gekozen voor de in het verkeersonderzoek opgenomen variant I en niet voor variant II.
Het betoog slaagt niet.
15. Verder betoogt [appellant sub 3] dat alleen voor ontsluitingsvariant I kan worden gekozen als De Scheg Midden ook wordt gerealiseerd. De Scheg Midden is een woonwijk die mogelijk ten oosten van De Scheg West wordt gerealiseerd. Als De Scheg Midden niet wordt gerealiseerd zal het verkeer van De Scheg West via een verlenging van de Weldam richting de Jane Addamslaan naar de Legmeerdijk rijden, zo stelt [appellant sub 3]. Hij stelt dat de verlenging van de Hammarskjöldsingel en die van de Meerlandenweg echter pas worden gerealiseerd als De Scheg Midden wordt gerealiseerd.
15.1. In het verkeersonderzoek is hierover vermeld dat er op etmaalbasis wat bestemmingsverkeer betreft door de ontwikkeling van De Scheg West ongeveer 3.800 voertuigen bijkomen op de Weldam. Slechts 510 voertuigen vanuit De Scheg West maken gebruik van de verlengde Hammarskjöldsingel als ontsluitingsroute. Deze 510 voertuigen zullen zonder ontwikkeling van De Scheg Midden gebruik moeten maken van de Weldam als ontsluitingsroute. Daartegenover staat dat de ontwikkeling van De Scheg Midden resulteert in 400 voertuigbewegingen op de Weldam. Wanneer de Scheg Midden niet wordt ontwikkeld zullen deze bewegingen niet plaatsvinden. Over doorgaand verkeer is vermeld dat het niet realiseren van De Scheg Midden zal resulteren in een afname van het verwachte verkeersaanbod van maximaal een paar honderd voertuigen op de Weldam.
15.2. De raad stelt zich op het standpunt dat de Weldam voornamelijk wordt gebruikt door verkeer vanuit De Scheg West en een beperkte hoeveelheid doorgaand verkeer kent. De invloed van het al dan niet ontwikkelen van De Scheg Midden op de intensiteit op de weg is beperkt, zo stelt de raad.
15.3. De Afdeling ziet in het door [appellant sub 3] aangevoerde onvoldoende aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies in het verkeersonderzoek en het daarop gebaseerde standpunt van de raad.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie beroepen [appellant sub 2] en [appellant sub 3]
16. De beroepen van [appellant sub 2] en [appellant sub 3] zijn ongegrond.
Conclusie
17. De beroepen zijn ongegrond.
18. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. B.P.M. van Ravels en mr. G.O. van Veldhuizen, leden, in tegenwoordigheid van mr. N. Janse, griffier.
w.g. Van Altena
voorzitter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2024
855