Uitspraak 202401491/1/A2


Volledige tekst

202401491/1/A2.
Datum uitspraak: 23 augustus 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend te [woonplaats],

appellante,

en

het college van beroep voor de examens van Hogeschool Inholland (hierna: het college),

verweerder.

Procesverloop

Bij beslissing van 20 december 2023 heeft de examencommissie Mondzorgkunde (hierna: de examencommissie) van de Hogeschool Inholland vastgesteld dat [appellante] bij de opleiding tot mondhygiënist fraude heeft gepleegd bij de toets Tandheelkundige radiologie (3015BA213A), deze toets ongeldig verklaard en haar één studiejaar uitgesloten van deelname aan tentamens.

Bij beslissing van 31 januari 2024 heeft het college het door [appellante] hiertegen ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze beslissing heeft [appellante] beroep ingesteld en tevens verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Bij uitspraak van 26 maart 2024 heeft de voorzieningenrechter bij wijze van voorlopige voorziening de beslissing van de examencommissie van 20 december 2023 en de beslissing van het college van 31 januari 2024 geschorst.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellante] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 april 2024, waar [appellante], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. C.W. Elbers, zijn verschenen. Tevens is de examencommissie, vertegenwoordigd door D.P. Burkova, gehoord.

Overwegingen

Wettelijk kader

1.       Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.

Inleiding

2.       [appellante] heeft op 6 december 2023 de toets Tandheelkundige radiologie (3015BA213A) afgelegd. Deze toets is afgenomen in twee shifts. [appellante] heeft deelgenomen aan de eerste shift. Bij controle van de resultaten van de toets heeft de examencommissie onregelmatigheden geconstateerd. Zo heeft de examencommissie geconstateerd dat de antwoorden van de toets van [appellante] identiek zijn aan die van een andere student in de tweede shift, en dat haar loggegevens van de toets afwijkend zijn. Naar aanleiding hiervan heeft de examencommissie [appellante] gehoord. [appellante] heeft geen verklaring kunnen geven voor de door de examencommissie geconstateerde onregelmatigheden. Desgevraagd heeft zij toegelicht dat de vreemde loggegevens het gevolg kunnen zijn van het inzoomen op foto’s. Verder heeft zij toegelicht dat zij na afronding van de toets geen contact heeft gehad met studenten uit de tweede shift omdat zij meteen naar haar stage moest.

Besluitvorming

3.       Aan de beslissing van 20 december 2023 heeft de examencommissie ten grondslag gelegd dat de antwoorden van [appellante] identiek zijn aan de antwoorden van een medestudent. De toets bestond uit 40 meerkeuzevragen met 4 keuzemogelijkheden. Van de 40 vragen hebben [appellante] en de medestudent 33 dezelfde vragen juist beantwoord en hebben zij bij de overige 7 vragen dezelfde fouten gemaakt. Volgens de examencommissie is het statistisch onwaarschijnlijk dat gelijke beantwoording bij 40 meerkeuzevragen met 4 antwoordmogelijkheden op toeval berust. Daarnaast heeft de examencommissie aan de beslissing de afwijkende loggegevens van de toets van [appellante] ten grondslag gelegd. Uit de loggegevens van de toets blijkt dat [appellante] zeer regelmatig de toetsomgeving heeft verlaten. Omdat de examencommissie eerder fraude door [appellante] heeft vastgesteld, heeft zij aanleiding gezien om de herhaalde fraude als ernstige fraude aan te merken. De examencommissie heeft het tentamen daarom ongeldig verklaard en [appellante] voor de duur van één studiejaar uitgesloten van deelname aan tentamens.

In de beslissing van 31 januari 2024 volgt het college het standpunt van de examencommissie dat met het volledig identiek ingevulde antwoordformulier en het veelvuldig verlaten van de toetsomgeving vaststaat dat [appellante] fraude heeft gepleegd. Daarbij heeft het college, in navolging van de examencommissie, betrokken dat [appellante] geen plausibele verklaring heeft kunnen geven voor het verlaten van de toetsomgeving, terwijl dit wel op haar weg had gelegen. Het college heeft zich verder op het standpunt gesteld dat het verlaten van de toetsomgeving op zichzelf geen fraude oplevert, maar dat uit de loggegevens blijkt dat [appellante] al antwoorden gaf voordat zij naar de toetsomgeving terugkeerde. Ook heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de andere student uit de tweede shift het identiek ingevulde antwoordformulier in een dusdanig kort tijdsbestek heeft ingevuld dat het niet anders kan dan dat deze student over de antwoorden van de toetsvragen moet hebben beschikt. Het college is tot de slotsom gekomen dat de examencommissie zich, alles in samenhang bezien, terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellante] fraude heeft gepleegd, bestaande uit afstemming bij het beantwoorden van de toetsvragen. De examencommissie heeft de fraude, gelet op de eerder gepleegde fraude, als ernstig mogen aanmerken, aldus het college. Het college heeft aan de beslissing verder nog ten grondslag gelegd dat niet is gebleken dat de examencommissie in strijd heeft gehandeld met enige bepaling uit de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). De examencommissie had [appellante] geen cautie hoeven geven, nu geen sprake is van een bestuurlijke boete en de huidige studenten over het algemeen genomen goed geïnformeerd en assertief zijn, en hun rechten en plichten kennen. Het college heeft geen aanknopingspunten gezien voor het oordeel dat de door de examencommissie opgelegde sanctie onevenredig is.

Beoordeling van het geschil

4.       De Afdeling zal eerst ingaan op de door [appellante] aangedragen formele gronden. Daarna zal zij nader ingaan op de kern van het geschil, namelijk de vraag of [appellante] heeft gefraudeerd.

Formele gronden

5.       [appellante] betoogt dat de beslissing van de examencommissie onzorgvuldig tot stand gekomen is, omdat zij geen inzicht in de stukken heeft gekregen, voordat zij werd gehoord. Bovendien is de beslissing onvoldoende gemotiveerd, omdat de beslissing niet voldoet aan de vereisten van artikel 5:9 van de Awb.

5.1.    De Afdeling is van oordeel dat voldoende zorgvuldig is gehandeld bij de totstandkoming van de beslissing. In de uitnodiging voor de hoorzitting is aan [appellante] medegedeeld dat de examencommissie haar wilde horen over onregelmatigheden bij de toets Radiologie van 6 december 2023. Tijdens het hoorgesprek is aan haar medegedeeld welke onregelmatigheden volgens de examencommissie zijn geconstateerd. Uit de beslissing van de examencommissie blijkt verder duidelijk welk tentamen het betreft en de datum waarop dit is afgenomen. Hoewel de examencommissie in de beslissing niet naar het artikel uit de Onderwijs- en Examenregeling Bachelor Mondzorgkunde 2023-2024 (hierna: de OER) heeft verwezen, heeft zij wel de tekst van de fraudebepaling uit die OER in de beslissing geciteerd.

Het betoog slaagt niet.

6.       [appellante] voert aan dat aan haar geen cautie is gegeven voordat zij gehoord is door de examencommissie. Het college heeft zich in de beslissing van 31 januari 2024 op het standpunt gesteld dat er in het onderwijsrecht geen cautieplicht geldt omdat verhoren niet worden afgenomen met het oog op het opleggen van een bestuurlijke boete.

6.1.    Het standpunt van het college berust op een misvatting. Binnen het onderwijsrecht is het ontnemen van het recht om deel te nemen aan een volgend tentamen of examen aan te merken als een bestraffende sanctie in de zin van artikel 5:2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb. Dit is ook eerder bepaald door het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs (hierna: CBHO) onder andere in de uitspraak van 20 februari 2019, CBHO 2018/163. Dit betekent dat de examencommissie op grond van artikel 5:10a, tweede lid, van de Awb verplicht was tot het geven van de cautie. Dat het niet de eerste keer was dat [appellante] in het kader van een onregelmatigheid en/of fraude werd gehoord, ontslaat de examencommissie en het college niet van deze verplichting.

Het betoog slaagt. De Afdeling ziet echter aanleiding om dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, omdat aannemelijk is dat [appellante] hierdoor niet is benadeeld. [appellante] heeft immers geen verklaring afgelegd die er toe heeft geleid dat aan haar een bestraffende sanctie is opgelegd.

7.       Daarnaast voert [appellante] aan dat in de beroepsprocedure bij de Afdeling sprake is van schending van de goede procesorde door het laat aanleveren van het verweerschrift met het dossier. Het college heeft de stukken weliswaar voor de termijn van tien dagen als bedoeld in artikel 8:58, eerste lid, van de Awb aangeleverd, maar vanwege de grote omvang is volgens [appellante] desondanks sprake van schending van de goede procesorde. Het college heeft 18 dagen voor de zitting een verweerschrift met dossier aangeleverd met een omvang van in totaal 117 bladzijden, waarvan 59 bladzijden onbekend voor [appellante].

7.1.    De Afdeling is van oordeel dat de omvang van de onbekende stukken dusdanig gering is dat [appellante] en haar gemachtigde voldoende tijd hadden om hier kennis van te nemen. Er is dan ook geen sprake van schending van de goede procesorde.

Het betoog slaagt niet.

Is sprake van fraude?

8.       Aan [appellante] wordt tegengeworpen dat zij fraude heeft gepleegd, omdat zij antwoorden aan een medestudent uit de tweede shift zou hebben doorgegeven. Daarbij heeft de examencommissie zich gebaseerd op de loggegevens van de toetsafname van [appellante] en op de identieke antwoorden tussen de toets van [appellante] en van deze medestudent uit de tweede shift.

8.1.    De Afdeling ziet zich, net als in de uitspraak van 2 augustus 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:2963), voor de vraag gesteld of de feiten en omstandigheden zoals deze voorliggen de conclusie kunnen dragen dat buiten redelijke twijfel is komen vast te staan dat de student - in dit geval [appellante] - heeft gefraudeerd. Die vraag beantwoordt zij ontkennend. Uit artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden volgt dat het bestuursorgaan, in dit geval de examencommissie, moet bewijzen dat in een concreet geval een overtreding is gepleegd. In geval van twijfel moet het bestuursorgaan aan de betrokkene het voordeel van de twijfel gunnen (vergelijk overweging 4.8.3 van het arrest van de Hoge Raad van 15 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BN6324, en de uitspraak van de Afdeling van 10 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:234).

8.2.    Vaststaat dat de surveillant geen onregelmatigheden tijdens de toetsafname bij [appellante] heeft geconstateerd. De loggegevens van de toets van [appellante] zijn wel afwijkend van de loggegevens van de toetsen van de andere studenten. In de loggegevens van [appellante] komt bijvoorbeeld de melding ‘stopped viewing the Canvas quiz-taking page’ 38 keer naar voren. Deze melding verschijnt volgens het college als een student van het toetsprogramma wegnavigeert, dus als de student de browsertab sluit, opent of naar een ander programma gaat. De examencommissie heeft de loggegevens van andere studenten onderzocht op soortgelijke meldingen. Van de 71 studenten is bij 6 studenten dezelfde melding één of twee keer naar voren gekomen. Deze melding is verschenen bij het beginnen van de toets en/of het afsluiten daarvan. Bij één andere student, die deelnam aan de eerste shift, zijn 11 meldingen geconstateerd. Een surveillant heeft geconstateerd dat deze student tijdens de toetsafname foto’s uit de toets aan het opslaan was. Daarnaast heeft de examencommissie vastgesteld dat [appellante] na elke ‘stopped viewing the Canvas quiz-taking page’-melding de toets weer heeft voortgezet, vaak na 1 seconde alweer. Bij twee van deze momenten beantwoordt zij eerst de vraag en komt zij daarna weer in de toets (Resumed-melding).

8.3.    [appellante] heeft over de afwijkende loggegevens verklaard dat de meldingen mogelijk zijn verschenen omdat zij heeft ingezoomd op de foto’s bij de toets. De examencommissie heeft op de zitting bij de Afdeling erkend dat het inzoomen op foto’s de meldingen in de loggegevens kan opleveren. Het college heeft geen andere sluitende verklaring kunnen geven voor deze loggegevens omdat - anders dan bij proctoring - niet buiten het toetsprogramma wordt gemonitord en dus niet kan worden vastgesteld wat buiten het toetsprogramma is gebeurd. De veronderstelling van de examencommissie dat de meldingen bij [appellante] zouden kunnen zijn veroorzaakt door het opslaan van foto’s van de toets, omdat dergelijke meldingen ook zijn verschenen bij de student die tijdens de toets foto’s van de toets aan het opslaan was, berust op vermoedens die de examencommissie niet met bewijzen heeft gestaafd.

De examencommissie heeft op zichzelf voldoende aannemelijk gemaakt dat [appellante] en de medestudent uit de tweede shift elkaar moeten kennen, aangezien zij in een eerder studiejaar in dezelfde groep en dezelfde klas waren ingedeeld. De examencommissie heeft echter niet vastgesteld of niet kunnen vaststellen dat er enig contact over de toets is geweest tussen [appellante] die de toets in de eerste shift heeft gemaakt en de medestudent die de toets in de tweede shift heeft gemaakt. De examencommissie heeft ook niet achterhaald of niet kunnen achterhalen hoe de overeenkomsten tussen de antwoorden van [appellante] en de medestudent tot stand zijn gekomen.

De aangedragen feiten en omstandigheden kunnen naar het oordeel van de Afdeling daarom niet de conclusie rechtvaardigen dat buiten redelijke twijfel is komen vast te staan dat [appellante] heeft gefraudeerd.

Het betoog slaagt.

8.4.    Hoewel de Afdeling het college niet volgt in de vaststelling van fraude, kan zij het standpunt van het college en de examencommissie volgen dat tijdens de toets onregelmatigheden hebben plaatsgevonden, bestaande uit de combinatie van identieke beantwoording van de toetsen van [appellante] en een medestudent uit de tweede shift en afwijkende loggegevens bij de toets van [appellante]. Door deze onregelmatigheden kan de examencommissie niet meer garanderen dat de resultaten van de toets een juist oordeel geven over de kennis, het inzicht, de vaardigheden en (beroeps)houding van [appellante] als getentamineerde. Omdat de examencommissie op grond van artikel 7.12b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek de kwaliteit van tentamens moet borgen, heeft zij daarom terecht het tentamen van [appellante], bij wie eerder fraude is vastgesteld, op grond van artikel 138 van de OER ongeldig verklaard. Daarbij betrekt de Afdeling dat het college in verweer en ter zitting heeft toegelicht dat het tentamen een ‘high stake’-tentamen is, omdat een student bij het behalen van het tentamen Tandheelkundige radiologie een voorbehouden handeling mag gaan verrichten bij patiënten. Daarom mag geen enkele twijfel bestaan over de kennis en kunde van de aankomende zorgverlener.

Conclusie

9.       Het beroep is gegrond. Het college had de beslissing van de examencommissie van 20 december 2023 moeten vernietigen voor zover deze verder gaat dan het vaststellen van een onregelmatigheid en ongeldigverklaring van het tentamen. Dit betekent dat de beslissing van het college van 31 januari 2024 met kenmerk GRS 26969 dient te worden vernietigd. De Afdeling zal zelf in de zaak voorzien door het administratief beroep gegrond te verklaren, de beslissing van de examencommissie van 20 december 2023 te vernietigen, voor zover deze verder gaat dan de vaststelling dat er een onregelmatigheid heeft plaatsgevonden en de ongeldigverklaring van de toets, en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde beslissing.

10.     Het college wordt op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten veroordeeld.

11.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep gegrond;

II.       vernietigt de beslissing van het college van beroep voor de examens van Hogeschool Inholland van 31 januari 2024 met kenmerk GRS 26969;

III.      verklaart het administratief beroep gegrond;

IV.      vernietigt de beslissing van de examencommissie Mondzorgkunde van de Hogeschool Inholland van 20 december 2023 met kenmerk FR.23.006 voor zover deze verder gaat dan het vaststellen van een onregelmatigheid en het ongeldig verklaren van de toets Tandheelkundige radiologie (3015BA213A);

V.       bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de beslissing van 31 januari 2024;

VI.      veroordeelt het college tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het administratief beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.248,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende bijstand;

VII.     veroordeelt het college tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep bij de Afdeling opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.750,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende bijstand;

VIII.    gelast dat het college aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 51,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. H. Benek, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.

w.g. Scholten-Hinloopen
voorzitter

w.g. Rijsdijk
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2024

705-1043

BIJLAGE

Wettelijk kader

Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek

Artikel 7.12b. - Taken en bevoegdheden examencommissie

1. Naast de taken en bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 7.11 en 7.12, tweede lid, heeft een examencommissie de volgende taken en bevoegdheden:

a. het borgen van de kwaliteit van de tentamens en examens onverminderd artikel 7.12c,

b. het vaststellen van richtlijnen en aanwijzingen binnen het kader van de onderwijs- en examenregeling, bedoeld in artikel 7.13, om de uitslag van tentamens en examens te beoordelen en vast te stellen,

c. het door de meest daarvoor in aanmerking komende examencommissie verlenen van toestemming aan een student om een door die student samengesteld programma als bedoeld in artikel 7.3j te volgen, waarvan het examen leidt tot het verkrijgen van een graad, waarbij de examencommissie tevens aangeeft tot welke opleiding van de instelling dat programma wordt geacht te behoren voor de toepassing van deze wet,

d. het verlenen van vrijstelling voor het afleggen van één of meer tentamens, en

e. het borgen van de kwaliteit van de organisatie en de procedures rondom tentamens en examens.

[…]

3. De examencommissie stelt regels vast over de uitvoering van de taken en bevoegdheden, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b en d, en het tweede lid, en over de maatregelen die zij in dat verband kan nemen. De examencommissie kan onder door haar te stellen voorwaarden bepalen dat niet ieder tentamen met goed gevolg afgelegd hoeft te zijn om vast te stellen dat het examen met goed gevolg is afgelegd.

Onderwijs- en Examenregeling Bachelor Mondzorgkunde 2023-2024

Artikel 138. Onregelmatigheid

Gebeurt er in het proces van toetsing iets wat niet volgens de regels is die in deze OER, de huisregels of de toetsregeling staan? Dan noemen we dat een onregelmatigheid. Een onregelmatigheid kan ook fraude of plagiaat zijn, maar is dat niet altijd.

Onregelmatigheden kunnen ertoe leiden dat er een waarschuwing wordt gegeven. Wanneer zich na het verstrekken van de waarschuwing opnieuw een onregelmatigheid voordoet, kan worden besloten dat de toets ongeldig wordt verklaard.

Er kan besloten worden dat de toets ongeldig is voor de student, voor alle studenten die hebben meegedaan of voor een deel van de studenten die hebben meegedaan. Ook als zij geen schuld hebben aan de onregelmatigheid. We doen dat als het niet meer mogelijk is om een juist oordeel te geven over kennis, inzicht en vaardigheden of (beroeps)houding. Kijk hiervoor ook in de artikelen 144. Gronden voor ongeldigheidsverklaring en 145. Gevolgen ongeldigheidsverklaring

140. (Ernstige) fraude

1. Fraude is het handelen van een student of het nalaten daarvan, waardoor een juist oordeel over zijn kennis, inzicht, vaardigheden of (beroeps)houding geheel of gedeeltelijk onmogelijk wordt. Het is onder meer, maar niet uitsluitend, fraude als de student:

a. tijdens de toets hulpmiddelen gebruikt die hij niet mag gebruiken;

b. afkijkt tijdens een toets;

c. binnen of buiten de toetsruimte informatie over de toets aan anderen geeft of van anderen krijgt;

d. antwoorden bij enquêtes of interviews of onderzoekgegevens verzint of vervalst;

e. teksten, redeneringen, gegevens of ideeën van anderen gebruikt of overneemt zonder de bron daarvan compleet en goed te

vermelden (plagiaat).

2. Als ernstige fraude kan, onder meer maar niet uitsluitend, worden aangemerkt:

f. beoordelingen vervalsen, bijvoorbeeld door het werk bij de inzage te veranderen;

g. de toets (gedeeltelijk) door of voor een ander (laten) maken;

h. het valselijk opmaken en/of het vervalsen van een handtekening;

i. wanneer bovenstaande onder 1.d. en 1.e. voorkomen in een onderdeel van het afstudeerprogramma.

Herhaalde fraude kan ook worden aangemerkt als ernstige fraude.

141. Meewerken aan fraude

Meewerken aan fraude zien we ook als fraude. Meewerken aan fraude is onder meer:

•        studenten laten afkijken;

•        tijdens een toets informatie aan anderen geven of van anderen krijgen;

•        voor of tijdens een toets vragen, opgaven of modelantwoorden geven;

•        een toets of een (deel van een) werkstuk maken onder de naam van een ander.

Dit zijn niet alle manieren van meewerken aan fraude.