Uitspraak 202206691/1/A2


Volledige tekst

202206691/1/A2.
Datum uitspraak: 8 mei 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

Rembrandt Propco B.V., gevestigd te Amsterdam,

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 oktober 2022 in zaak nr. 21/2413 in het geding tussen:

Rembrandt Propco B.V.

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: het college).

Procesverloop

Bij besluit van 6 mei 2020 heeft het college aan Rembrand Propco B.V. een vergunning verleend voor het omzetten van een zelfstandige woonruimte naar vier onzelfstandige woonruimten (hierna: omzettingsvergunning) op het adres Singel 53-H in Amsterdam.

Bij besluit van 17 maart 2021 heeft het college het door [belanghebbende] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 6 mei 2020 herroepen en de vergunning alsnog geweigerd.

Bij uitspraak van 10 oktober 2022 heeft de rechtbank het door Rembrandt Propco B.V. daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft Rembrandt Propco B.V. hoger beroep ingesteld.

[belanghebbende] en het college hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 8 april 2024, waar Rembrandt Propco B.V., vertegenwoordigd door mr. H.J. Hagemans, advocaat te Amsterdam, is verschenen. Het college, vertegenwoordigd door mr. S. Ramcharan, heeft via Teams aan de zitting deelgenomen. Verder is op de zitting [belanghebbende], in aanwezigheid van [gemachtigde], als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Rembrandt Propco B.V. heeft de woning aan de Singel 53-H te Amsterdam (hierna: de woning) sinds 16 oktober 2019 in eigendom en is tevens de verhuurder. Om de bestaande situatie te legaliseren heeft Rembrandt Propco B.V. op 19 februari 2020 een omzettingsvergunning aangevraagd. [belanghebbende] woont aan de [locatie A] en heeft in bezwaar aangevoerd dat hij en andere buren al sinds 2007 structurele overlast hebben van de huurders. Dit waren studenten die de woning ook gebruikten als dispuutshuis. Het ging om geluidsoverlast, vernielingen en andere ongewenste gedragingen. De woning wordt op dit moment niet bewoond.

2.       Het college heeft bij het besluit van 17 maart 2021 de omzettingsvergunning alsnog geweigerd naar aanleiding van onder meer het in bezwaar door van [belanghebbende] overgelegde klachtendossier. Omdat het gaat om legalisatie van een bestaande situatie heeft het college, zoals het college op de zitting bij de Afdeling heeft bevestigd, daaraan ten grondslag gelegd de artikelen 3.3.1, eerste lid, aanhef en onder c, en 3.3.13, tweede lid, aanhef en onder c, van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2020, zoals die luidde ten tijde van de aanvraag (hierna: de Huisvestingsverordening).

3.       Ingevolge artikel 3.3.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Huisvestingsverordening wordt een omzettingsvergunning geweigerd indien het gaat om een aanvraag tot legalisatie van een bestaande situatie waar een onaanvaardbare inbreuk op een geordend woon- en leefmilieu in de omgeving van de woning is opgetreden als bedoeld in artikel 3.3.13, tweede lid, onderdeel c.

Ingevolge artikel 3.3.13, tweede lid, aanhef en onder c, is sprake van een onaanvaardbare inbreuk op een geordend woon- en leefmilieu in de omgeving van de betreffende woonruimte indien:

I. er sprake is van aantoonbare overlast op grond van objectieve feiten en omstandigheden (hierna: criterium I); en,

II. de overlastveroorzaker en eigenaar vooraf door de klagers en door burgemeester en wethouders op de overlast is gewezen en dit niet tot beëindiging van de overlast heeft geleid (hierna: criterium II).

Beoordeling hoger beroep

Is voldaan aan criterium I?

4.       Rembrandt Propco B.V. voert aan dat de rechtbank met haar oordeel dat op basis van de meldingen in het dossier voldoende vaststaat dat in de periode 2007 tot en met 2019 sprake is geweest van structurele overlast, niet heeft onderkend dat die overlast werd veroorzaakt door de toenmalige huurders die de woning inmiddels hebben verlaten. Rembrandt Propco B.V. stelt dat er nadat zij eigenaar is geworden wel meldingen van overlast zijn gedaan bij de politie, maar dat die niet hebben geleid tot handhavend optreden. Daarom is volgens Rembrandt Propco B.V. geen sprake van aantoonbare overlast.

4.1.    Uit de stukken in het dossier over de overlast van de toenmalige huurders van de woning volgt naar het oordeel van de Afdeling overtuigend dat is voldaan aan criterium I, ook in de periode vanaf 16 oktober 2019 toen Rembrandt Propco B.V. eigenaar is geworden van de woning. De overlast van de woning is in het dossier namelijk vanaf 2007 tot en met 2020 gedocumenteerd. De Afdeling stelt daarbij vast dat de huurders de woning in eerst in februari 2022 hebben verlaten. Voor de Afdeling is in voldoende mate aannemelijk dat de overlast tot dan heeft voortgeduurd, zoals ook het college in het verweer in beroep heeft gesteld en [belanghebbende] op de zitting naar voren heeft gebracht. Om vast te stellen dat is voldaan aan criterium I is het, anders dan Rembrandt Propco B.V. aanvoert, niet nodig dat er is gehandhaafd. De Afdeling volgt hier dus het oordeel van de rechtbank en het standpunt van het college.

De grond slaagt niet.

Is voldaan aan criterium II?

5.       Over criterium II voert Rembrandt Propco B.V. naar het oordeel van de Afdeling terecht aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat Rembrandt Propco B.V. niet door de klagers en het college op de overlast is gewezen en in staat is gesteld de situatie te normaliseren. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat het college zich in het besluit van 17 maart 2021 op het standpunt heeft gesteld dat er op het moment van het verlenen van de vergunning bij het besluit van 6 mei 2020 geen klachten bekend waren bij de afdeling Vergunningen, Toezicht & Handhaving. Eerst na het in bezwaar overgelegde klachtendossier is het college, na contact met die afdeling, gebleken dat er wel degelijk klachten bekend waren bij de gemeente en dat de toenmalige bewoners en eigenaren door klager(s) en het college op de hoogte zijn gesteld van de overlast. Het college heeft opgemerkt dat er ook sinds de woning in eigendom is bij Rembrandt Propco B.V. overlast is geweest, maar dat Rembrandt Propco B.V. daar niet op is gewezen omdat [belanghebbende] pas in mei 2020 op de hoogte is gebracht van de eigendomsoverdracht. De Afdeling vindt het gezien het omvangrijke klachtdossier, merkwaardig dat het college bij het nemen van het besluit van 6 mei 2020 niet op de hoogte was van de overlast. Naar het oordeel van de Afdeling had het, mede gelet daarop, alvorens eventueel over te gaan tot de herroeping van het besluit van 6 mei 2020 in het kader van een zorgvuldige besluitvorming op de weg van het college gelegen om Rembrandt Propco B.V. te informeren en daarmee overeenkomstig criterium II in de gelegenheid te stellen de toen nog bestaande overlast te beëindigen. Dat heeft het college niet gedaan. De rechtbank heeft dit met haar overweging dat het feit dat Rembrandt Propco B.V. pas sinds kort eigenaar is van de woning niet in de weg staat om te oordelen dat de overlast bij haar bekend was en aan haar bekend is gemaakt, niet onderkend.

De grond slaagt.

Overige gronden

6.       De gronden die Rembrandt Propco B.V. aanvoert over het ontbreken van schaarste aan woningen uit het duurdere segment gaan over een rechtsvraag die de Afdeling eerder heeft beantwoord (zie de uitspraken van 19 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3008, onder 7.2 t/m 7.6, en 25 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2805, onder 4.1, over de vergunningplicht voor woningen in het hogere segment). Wat Rembrandt Propco B.V. aanvoert, biedt geen reden om hierover in dit geval anders te oordelen.

De gronden slagen niet.

Conclusie

7.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank had moeten doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 17 maart 2021 gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb voor vernietiging in aanmerking.

7.1.    De Afdeling ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Op de zitting is namelijk gebleken dat de tekeningen bij de aanvraag van Rembrandt Propco B.V. niet meer actueel zijn. Het college moet daarom voordat het een nieuw besluit op het bezwaar van [belanghebbende] neemt, Rembrandt Propco B.V. in de gelegenheid stellen nieuwe tekeningen bij de aanvraag over te leggen en bezien of het nog om een legalisatie van de bestaande situatie gaat. Gelet op deze onduidelijke situatie zal de Afdeling het besluit van 6 mei 2020 bij wijze van voorlopige voorziening schorsen tot zes weken na het nieuw te nemen besluit.

8.       Het college moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 oktober 2022 in zaak nr. 21/2413;

III.      verklaart het beroep gegrond;

IV.      vernietigt het besluit van het college van burgemeesters en wethouders van Amsterdam van 17 maart 2021, met kenmerk JB.20.009688.001;

V.       schorst het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam van 6 mei 2020, met kenmerk BWT 16-20-0044, bij wijze van voorlopige voorziening tot zes weken na de bekendmaking van het op bezwaar te nemen besluit;

VI.      veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam tot vergoeding van bij Rembrandt Propco B.V. in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.500,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VII.     gelast dat van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam aan Rembrandt Propco B.V. het door haar voor de behandeling van het beroep en hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 908,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, griffier.

w.g. Polak
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. De Vink
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2024

154-1090