Uitspraak 202304452/1/V3


Volledige tekst

202304452/1/V3.
Datum uitspraak: 18 april 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 7 juli 2023 in zaak nr. NL23.13755 in het geding tussen:

[de vreemdeling]

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij besluit van 5 mei 2023 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.

Bij uitspraak van 7 juli 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.

De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.M. Boesjes, advocaat te Haarlem, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 oktober 2023, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. R.S. Hoogendoorn-Matthijssen, is verschenen. De vreemdeling is niet verschenen. Deze zaak is gelijktijdig behandeld met zaken nrs. 202303806/1/V3 en 202304524/1/V3.

De staatssecretaris heeft ter zitting een nader stuk ingediend.

Overwegingen

1.       De vreemdeling is Nederland ingereisd met een door de Koninklijke Marechaussee echt bevonden Keniaans paspoort, maar tijdens het aanmeldgehoor heeft hij verklaard dat hij alleen de Somalische nationaliteit heeft. Hij stelt dat hij zijn Keniaanse paspoort op frauduleuze wijze heeft verkregen via een tussenpersoon. De staatssecretaris acht dit niet geloofwaardig. Bij de behandeling van de asielaanvraag is de staatssecretaris er dus van uitgegaan dat de vreemdeling de Keniaanse nationaliteit heeft. Hij heeft zich daarom bij de beoordeling van het asielrelaas beperkt tot de gestelde vrees bij terugkeer naar Kenia en is niet ingegaan op het asielrelaas van de vreemdeling over problemen in Somalië.

2.       In zijn twee grieven klaagt de staatssecretaris onder meer dat de rechtbank van een onjuiste bewijslastverdeling is uitgegaan bij haar oordeel dat hij in het kader van de samenwerkingsplicht nader onderzoek had moeten doen naar de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling (artikel 4, eerste lid, van de Kwalificatierichtlijn, omgezet in artikel 31, tweede lid, van de Vw 2000).

2.1.    In haar uitspraak van 14 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1071, heeft de Afdeling uitgewerkt wat van een vreemdeling mag worden verwacht om aannemelijk te maken dat een echt bevonden paspoort op frauduleuze wijze is verkregen en wanneer de staatssecretaris nader onderzoek moet doen. Daaruit volgt dat de eerste stap is dat een vreemdeling alles doet waar hij redelijkerwijs toe in staat is om van de autoriteiten van het land dat het paspoort heeft afgegeven, een verklaring te verkrijgen waaruit blijkt of zij het betreffende paspoort aanmerken als rechtsgeldig afgegeven en/of de vreemdeling als hun onderdaan beschouwen.

2.2.    In dit geval heeft de vreemdeling op 14 juni 2023 een enkele e-mail gestuurd naar de Keniaanse ambassade, waarop hij geen reactie heeft ontvangen. Uit de genoemde uitspraak van 14 maart 2024, onder 4, volgt echter dat meer van de vreemdeling mag worden verwacht dan dat. Niet is gebleken dat de vreemdeling na het uitblijven van een reactie heeft gerappelleerd en/of nog andere pogingen heeft gedaan om contact te zoeken met de Keniaanse autoriteiten. Hij heeft dus onvoldoende moeite gedaan om aannemelijk te maken dat hij zijn Keniaanse paspoort op frauduleuze wijze heeft verkregen. De staatssecretaris mocht er daarom van uitgaan dat de vreemdeling de Keniaanse nationaliteit heeft.

2.3.    De grieven slagen al daarom.

3.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig wat de staatssecretaris verder heeft aangevoerd te bespreken. Omdat er geen beroepsgronden zijn waarover de rechtbank nog geen oordeel heeft gegeven en waarop na de overwegingen in hoger beroep nog moet worden beslist, is het beroep alsnog ongegrond. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 7 juli 2023 in zaak nr. NL23.13755;

III.      verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzitter, en mr. A. Kuijer en mr. J.C.A. de Poorter, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Schippers, griffier.

w.g. Steendijk
voorzitter

w.g. Schippers
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 18 april 2024

873-1020