Uitspraak 202303806/1/V3


Volledige tekst

202303806/1/V3.
Datum uitspraak: 14 maart 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 9 juni 2023 in zaak nr. NL23.13733 in het geding tussen:

[de vreemdeling]

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij besluit van 4 mei 2023 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.

Bij uitspraak van 9 juni 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.

De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.K. Bulthuis, advocaat te Groningen, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 oktober 2023, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. R.S. Hoogendoorn-Matthijssen, en de vreemdeling, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, zijn verschenen. Deze zaak is gelijktijdig behandeld met zaken nrs. 202304452/1/V3 en 202304524/1/V3.

De staatssecretaris heeft ter zitting een nader stuk ingediend.

Overwegingen

Inleiding

1.       De vreemdeling is Nederland ingereisd met een door de Koninklijke Marechaussee echt bevonden Keniaans paspoort, maar tijdens het aanmeldgehoor heeft hij verklaard dat hij alleen de Somalische nationaliteit heeft. Hij stelt dat hij zijn Keniaanse paspoort op frauduleuze wijze heeft verkregen via een tussenpersoon. De staatssecretaris acht dit niet geloofwaardig. Bij de behandeling van de asielaanvraag is de staatssecretaris er dus van uitgegaan dat de vreemdeling de Keniaanse nationaliteit heeft. Hij heeft zich daarom bij de beoordeling van het asielrelaas beperkt tot de gestelde vrees bij terugkeer naar Kenia en is niet ingegaan op het asielrelaas van de vreemdeling over problemen in Somalië.

1.1.    De vreemdeling is Nederland tegelijk met 23 andere vreemdelingen ingereisd. Deze vreemdelingen hebben een vergelijkbaar relaas. Ook zij zijn Nederland ingereisd met echt bevonden Keniaanse paspoorten en hebben tijdens het aanmeldgehoor verklaard dat ze alleen de Somalische of de Ethiopische nationaliteit hebben. De Afdeling gaat onder 3 tot en met 6 in op het toetsingskader en de bewijslast(verdeling) in dit soort zaken. Daarna beantwoordt zij de vraag of de vreemdeling in dit geval aannemelijk heeft gemaakt dat hij zijn Keniaanse paspoort op frauduleuze wijze heeft verkregen.

De uitspraak van de rechtbank en grief 4

2.       De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris in beginsel mag uitgaan van echt bevonden paspoorten, maar dat hij in dit geval nader onderzoek had moeten doen in het kader van de samenwerkingsplicht (artikel 4, eerste lid, van de Kwalificatierichtlijn, omgezet in artikel 31, tweede lid, van de Vw 2000). De vreemdeling heeft namelijk van meet af aan verklaard dat hij niet de persoon op het Keniaanse paspoort is, heeft een kopie van een Somalisch paspoort met andere identiteitsgegevens overgelegd, is in het Somalisch gehoord, heeft onbetwist gesteld dat hij niet de taal spreekt van de geboorteplaats die is vermeld in het Keniaanse paspoort, maakt deel uit van een groep vreemdelingen met een vergelijkbaar verhaal en heeft bronnen naar voren gebracht waaruit blijkt dat er in Kenia corruptie is bij de afgifte van paspoorten.

2.1.    In grief 4 klaagt de staatssecretaris over dit oordeel van de rechtbank. Hij vindt dat het aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat zijn paspoort frauduleus is verkregen. Dat is de vreemdeling volgens hem niet gelukt. Door te oordelen dat de staatssecretaris in het kader van de samenwerkingsplicht verplicht was nader onderzoek te doen, heeft de rechtbank de bewijslast ten onrechte naar de staatssecretaris verschoven.

Het toetsingskader

3.       Bij de beoordeling van persoonsgegevens en de nationaliteit van een vreemdeling, mag de staatssecretaris in beginsel uitgaan van de gegevens zoals vermeld in een authentiek bevonden paspoort. Als een vreemdeling stelt dat dat paspoort, of bepaalde daarin vermelde gegevens, toch buiten beschouwing moeten worden gelaten, moet hij aannemelijk maken dat dat paspoort op frauduleuze wijze is verkregen. De Afdeling wijst op haar uitspraak van 6 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2270, onder 2.1. De Afdeling ziet geen reden om van het uitgangspunt af te wijken dat in dergelijke situaties de bewijslast in de eerste plaats bij de vreemdeling ligt. Hieronder werkt de Afdeling uit wat van een vreemdeling mag worden verwacht om aannemelijk te maken dat een paspoort op frauduleuze wijze is verkregen en wanneer de staatssecretaris nader onderzoek moet doen.

3.1.    Daarbij betrekt de Afdeling de verplichtingen voor een vreemdeling en de staatssecretaris die volgen uit artikel 4 van de Kwalificatierichtlijn. Uit deze bepaling vloeit voort dat een vreemdeling alle elementen ter staving van het asielverzoek zo spoedig mogelijk moet indienen en dat de staatssecretaris in voorkomend geval actief met hem moet samenwerken om deze elementen aan te vullen. Daarbij is van belang dat de staatssecretaris vaak gemakkelijker toegang heeft tot bepaalde soorten documenten dan de vreemdeling. De Afdeling wijst op het arrest van het Hof van Justitie van 29 juni 2023, X, ECLI:EU:C:2023:523, punt 48.

Stap 1 - wat mag van een vreemdeling worden verwacht?

4.       Het ligt in de eerste plaats op de weg van de vreemdeling om aannemelijk te maken dat een echt bevonden paspoort op frauduleuze wijze is verkregen. Ter zitting heeft de staatssecretaris terecht betoogd dat de vraag of een dergelijk paspoort op frauduleuze wijze is verkregen een vraag is die, eventueel mede op basis van bij de vreemdeling bekende feiten en omstandigheden over de verkrijging daarvan, bij uitstek kan worden beantwoord door de autoriteiten van het land dat het paspoort heeft afgegeven. De Afdeling is daarom van oordeel dat in deze gevallen van een vreemdeling mag worden verwacht dat hij alles doet waar hij redelijkerwijs toe in staat is om van die autoriteiten een verklaring te verkrijgen waaruit blijkt of zij het betreffende paspoort aanmerken als rechtsgeldig afgegeven en/of de vreemdeling als hun onderdaan beschouwen. Dit kan een vreemdeling vanuit Nederland bijvoorbeeld doen door contact op te nemen met de diplomatieke vertegenwoordiging van het land dat het paspoort heeft afgegeven. Hierbij mag van een vreemdeling worden verwacht dat hij de wijze waarop hij dat contact heeft gelegd, en de reactie van de autoriteiten, zo veel mogelijk schriftelijk vastlegt. Ook mag worden verwacht dat de vreemdeling contact zoekt in een voor het land dat het paspoort heeft afgegeven gangbare taal, de door de betreffende autoriteiten voorgeschreven procedures volgt, de gevraagde informatie verstrekt en zo nodig rappelleert. Als een vreemdeling onvoldoende moeite heeft gedaan om een verklaring, als hiervoor bedoeld, van de autoriteiten te verkrijgen, mag de staatssecretaris ervan uitgaan dat de vreemdeling de nationaliteit heeft die op het paspoort is vermeld.

4.1.    Over het zoeken van contact met de Keniaanse autoriteiten heeft de vreemdeling in de voorliggende zaak betoogd dat hij zich daarmee blootstelt aan mogelijke strafrechtelijke vervolging, omdat in Kenia op paspoortfraude zeven jaar gevangenisstraf staat. Dat zou volgens hem strijd opleveren met het nemo tenetur-beginsel (het beginsel dat niemand hoeft mee te werken aan zijn eigen veroordeling). Daargelaten de vraag of van deze strijdigheid ook inderdaad sprake is, kan dit betoog de vreemdeling niet baten. De voorliggende zaak gaat over de vraag of de vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming. De vreemdeling heeft niet toegelicht waarom een eventuele strafrechtelijke vervolging voor paspoortfraude zou maken dat hij bij terugkeer naar Kenia een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU Handvest.

4.2.    Als de autoriteiten van het land dat een paspoort heeft afgegeven, bevestigen dat een vreemdeling dat paspoort op rechtmatige wijze heeft verkregen of de op dat paspoort vermelde nationaliteit heeft, mag de staatssecretaris uitgaan van die nationaliteit. Als zij ontkennen dat de vreemdeling het paspoort op rechtmatige wijze heeft verkregen of dat hij de op dat paspoort vermelde nationaliteit heeft, mag de staatssecretaris niet op basis van het paspoort uitgaan van die nationaliteit.

Stap 2 - wanneer moet de staatssecretaris in actie komen?

5.       Als een vreemdeling een oprechte inspanning heeft geleverd om een verklaring te krijgen van de autoriteiten over de verkrijging van zijn paspoort en/of zijn nationaliteit, maar daar desondanks niet in is geslaagd, is het aan de staatssecretaris om die autoriteiten te benaderen. De reactie die de staatssecretaris krijgt van de autoriteiten, bepaalt hoe hij de aanvraag verder moet beoordelen (zie wat onder 4.2 is overwogen).

5.1.    Hierbij merkt de Afdeling op dat de staatsecretaris onder de geldende privacyregelgeving geen navraag kan doen bij de betreffende autoriteiten als de vreemdeling daarvoor geen toestemming geeft. Als een vreemdeling daarvoor toestemming weigert te geven, betekent dat dus dat de staatsecretaris in dit opzicht geen invulling kan geven aan de samenwerkingsverplichting. Ook dan mag de staatssecretaris bij de beoordeling van de asielaanvraag uitgaan van de op het paspoort vermelde nationaliteit.

Stap 3 - integrale beoordeling

6.       Als ook de staatssecretaris geen reactie krijgt van de autoriteiten mag hij niet zonder meer uitgaan van de in het paspoort vermelde nationaliteit. Hij moet de asielaanvraag dan beoordelen aan de hand van alle relevante omstandigheden, de door de vreemdeling overgelegde documenten en algemene informatie, en de verklaringen van de vreemdeling. Hierbij moet hij ook artikel 4, vijfde lid, van de Kwalificatierichtlijn, omgezet in artikel 31, zesde lid, van de Vw 2000, betrekken.

Toepassing van het toetsingskader in deze zaak

7.       Gelet op wat onder 4 en 5 is overwogen, klaagt de staatssecretaris in grief 4 terecht over het oordeel van de rechtbank dat hij nader onderzoek moet doen naar de nationaliteit van de vreemdeling. De vreemdeling heeft ter zitting namelijk bevestigd dat hij geen contact heeft gezocht met de Keniaanse autoriteiten over de afgifte van zijn paspoort of de Keniaanse nationaliteit die daaruit blijkt. Hij heeft dus onvoldoende moeite gedaan om aannemelijk te maken dat hij zijn Keniaanse paspoort op frauduleuze wijze heeft verkregen. De staatssecretaris mocht er daarom van uitgaan dat de vreemdeling de Keniaanse nationaliteit heeft.

7.1.    Grief 4 slaagt.

Conclusie

8.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig wat de staatssecretaris verder heeft aangevoerd te bespreken. De Afdeling beoordeelt het beroep. Omdat er geen beroepsgronden zijn waarover de rechtbank nog geen oordeel heeft gegeven en waarop na de overwegingen in hoger beroep nog moet worden beslist, is het beroep alsnog ongegrond. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 9 juni 2023 in zaak nr. NL23.13733;

III.      verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzitter, en mr. A. Kuijer en mr. J.C.A. de Poorter, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Schippers, griffier.

w.g. Steendijk
voorzitter

w.g. Schippers
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2024

873-1020