Uitspraak 202206731/1/R1


Volledige tekst

202206731/1/R1.
Datum uitspraak: 17 april 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant] en anderen, allen wonend te Den Haag,

appellanten,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 18 oktober 2022 heeft het college het Definitief plaatsingsplan gewijzigde en aanvullende locaties ondergrondse restafvalcontainers (hierna: ORAC’s) voor de wijk Statenkwartier II (buurt 7) in het stadsdeel Scheveningen in Den Haag (hierna: het bestreden besluit) vastgesteld. Daarbij is onder meer de locatie 07-65B in de Frankenstraat ter hoogte van huisnummer 18 aangewezen voor de plaatsing van twee ORAC’s.

Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

J.[partij] en anderen hebben een schriftelijke uiteenzetting

gegeven.

[appellant] en anderen hebben nadere stukken ingediend.

[partij] en anderen hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak behandeld op de zitting van 19 februari 2024, waar [appellant] en anderen, in de persoon van [appellant]en [gemachtigden], bijgestaan door mr. E. Koornwinder, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door D. Khougiani, W. van der Eijk en J.A. van de Meer, zijn verschenen. Verder is op de zitting namens [partij] en anderen [partij] gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Bij besluit van 14 juni 2020 heeft het college het ‘Definitief plaatsingsplan ondergrondse restafvalcontainers Statenkwartier (buurt 7), Scheveningen, Den Haag’ vastgesteld. Hierin zijn locaties voor de plaatsing van ondergrondse afvalcontainers (hierna: ORAC’S) aangewezen, waaronder locatie 07-65A aan de lange zijde van het plantsoen ter hoogte van de Van Oldenbarneveltlaan 90. Bij uitspraak van 28 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1680, heeft de Afdeling dat besluit vernietigd voor zover dat ziet op de locaties 07-42B, 07-40B, 07-44B, 07-65A en 07-61A.

Bij het bestreden besluit heeft het college zes gewijzigde en één nieuwe locatie aangewezen. De locatie 07-65A is hierin gewijzigd. De nieuwe locatie 07-65B dient ter vervanging van locatie 07-65A en is voorzien op de Frankenstraat ter hoogte van nummer 18. Op deze locatie zullen twee ORAC’s worden geplaatst. Dit zal ten koste gaan van één parkeerplaats. [appellant] en anderen wonen in de directe nabijheid van de bestreden locatie en zijn het om verschillende redenen niet eens met de aanwijzing van deze locatie.

Toetsingskader

2.         Bij de keuze van een locatie voor een ORAC moet het college een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het locatieplan. Daarbij heeft het college beleidsruimte. De Afdeling beoordeelt, aan de hand van de beroepsgronden, of de nadelige gevolgen van de aanwijzing van de locatie niet onevenredig zijn in verhouding tot de met de aanwijzing te dienen doelen. Daarbij beoordeelt zij of het college de locatie geschikt heeft mogen achten voor de plaatsing van de ORAC. Als dat zo is, dan beoordeelt de Afdeling vervolgens of het college toch had moeten afzien van aanwijzing van die locatie vanwege een geschiktere alternatieve locatie. Een alternatieve locatie moet zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie, dat geoordeeld moet worden dat het college niet heeft kunnen kiezen voor die locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie.

3.       In deze procedure gaat het om de aanwijzing van een locatie voor twee ORAC’s. De keuze van het gemeentebestuur om voor de inzameling van restafval gebruik te maken van ORAC’s, ligt niet ter beoordeling voor. Wanneer de beroepsgronden daartoe aanleiding geven, beoordeelt de Afdeling in een procedure als deze of het betrokken bestuursorgaan de gevolgen van de aanwijzing voor de omgeving aanvaardbaar heeft kunnen achten. Die beoordeling kan ook betrekking hebben op nadelen die inherent zijn aan het gekozen inzamelsysteem, zoals geluid- en geuremissie van het gebruik van een ORAC, toename van verkeer van en naar een ORAC en (verkeers-)hinder die gepaard gaat met het legen van een ORAC. Maar uit de rechtspraak van de Afdeling volgt dat die gevolgen onder normale omstandigheden niet aan aanwijzing van een locatie in de weg hoeven staan. Daarbij is van belang dat geluid- en geurhinder door de constructie van ORAC’s en door het regelmatig legen en schoonmaken zoveel mogelijk worden voorkomen, dat de verkeersaantrekkende werking in het algemeen beperkt is en dat het legen van ORAC’s maar van korte duur is. Als voorbeeld wijst de Afdeling op haar uitspraak van 11 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2320. De Afdeling zal daarom alleen maar beoordelen of locatiespecifieke of andere bijzondere omstandigheden maken dat het college in die gevolgen reden had moeten zien om de locatie niet aan te wijzen.

4.       Bij het aanwijzen van een locatie voor een ORAC hanteert het college bepaalde randvoorwaarden. Deze randvoorwaarden zijn vermeld in het ‘Voorstel van het college inzake 5e Programma Ondergrondse Restafvalcontainers (ORAC's): 900 extra’ (hierna: de beleidsregel) en luiden:

"- Loopafstand: Als loopafstand van perceel tot de container wordt bij het ontwerp 75 meter aangehouden, dit kan oplopen tot maximaal 125 meter. Wanneer er binnen de 125 meter geen locatie beschikbaar is kan het college gemotiveerd besluiten hiervan af te wijken.

- Parkeren: Het aantal te vervallen parkeerplaatsen wordt tot een minimum beperkt.

- Bomen: zo min mogelijk kappen of verplaatsen van bomen.

- Ondergrondse infrastructuur: zo min mogelijk omleggen van aanwezige kabels, leidingen en riolering.

- Overige obstakels: zo min mogelijk verplaatsen van lichtmasten, telefoonzuilen, HTM-masten en bovenleidingen.

- Bereikbaarheid inzamelwagen: De inzamelwagen moet voldoende ruimte hebben om de ORAC’s te kunnen legen.

- Veiligheid: Bij de route van huisdeur naar container moet kruising met hoofdroutes en wijkontsluitingswegen worden vermeden."

5.       De Afdeling heeft de randvoorwaarde van de maximale loopafstand uitgelegd in haar uitspraak van 28 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1680. De randvoorwaarde houdt naar het oordeel van de Afdeling in dat alleen van de maximale loopafstand van 125 m mag worden afgeweken, als er binnen 125 m in het licht van de overige voorwaarden geen locaties geschikt zijn voor het plaatsen van ORAC’s.

Beroep

Positie van [partij] en anderen

6.       [appellant] en anderen betogen dat [partij] en anderen niet als partij mogen deelnemen aan deze procedure, omdat zij geen belang hebben bij het bestreden besluit. In dit besluit wordt een locatie voor ORAC’s aangewezen in de Frankenstraat. [partij] en anderen wonen aan en in de nabijheid van de Johan van Oldenbarneveltlaan 88. Zij hebben geen belang in deze procedure, omdat zij hun afval in twee andere ORAC-locaties moeten deponeren en niet op de bestreden locatie, zo betogen [appellant] en anderen.

6.1.    Artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht geeft de Afdeling de bevoegdheid om tot de sluiting van het onderzoek ter zitting belanghebbenden in de gelegenheid te stellen als partij aan het geding deel te nemen.

6.2.    Tot het geding kan worden toegelaten de derde van wie belang tegengesteld is aan dat van de appellant en die door toewijzing van het beroep in een nadeliger positie zou komen te verkeren, ook zonder dat deze derde eerst aan een bezwaarschriftprocedure of beroepsprocedure in eerste aanleg heeft deelgenomen.

6.3.    In haar uitspraak van 28 juli 2021 heeft de Afdeling het beroep van [partij] en anderen gegrond verklaard en het toen bestreden besluit wat de ORAC-locatie 07-65A betreft vernietigd. Het college heeft vervolgens locatie 07-65B op de Frankenstraat aangewezen. In hun beroep stellen [appellant] en anderen het plantsoen op de kruising ter hoogte van de Johan van Oldenbarneveltlaan 90 voor als een alternatieve locatie die geschikter is dan de bestreden locatie. Locatie 07-65A was ook gesitueerd voor dat plantsoen. Het college had de alternatieve locatie volgens hen moeten aanwijzen in het bestreden besluit.

Het belang van [partij] en anderen is tegengesteld aan het belang van [appellant] en anderen, omdat zij juist geen ORAC-locatie in de directe nabijheid van hun woningen willen. De eventuele gegrondverklaring van het beroep van [appellant] en anderen kan er dus toe leiden dat [partij] en anderen in een nadeliger positie terechtkomen.

Het betoog slaagt niet.

Heeft het college ervoor mogen kiezen een gewijzigde locatie vast te stellen?

7.       [appellant] en anderen wonen in de Frankenstraat en vrijwel allemaal in de directe nabijheid van locatie 07-65B. Zij betogen dat het college er in het besluit van 18 oktober 2022 ten onrechte van uit is gegaan dat locatie 06-65A ongeschikt is. Ook betogen zij dat het college de motiveringsgebreken zoals vastgesteld door de Afdeling in de hiervoor genoemde uitspraak van 28 juli 2021, had moeten herstellen. Daarnaast had het college volgens [appellant] en anderen moeten onderzoeken of de beweringen van [partij] en anderen over de geschiktheid van locatie 07-65A kloppen. Dit heeft het college volgens [appellant] en anderen ten onrechte niet gedaan.

7.1.    De Afdeling wijst er allereerst op dat het college na de uitspraak van de Afdeling waarin het besluit van 14 juli 2020 gedeeltelijk is vernietigd vanwege een motiveringsgebrek, niet gehouden was om in het nieuw te nemen besluit locatie 07-65A met een nadere motivering opnieuw aan te wijzen. Het college heeft in dit geval gekozen voor aanwijzing van een andere locatie. De vragen of locatie 07-65A geschikt is en of het college de aanwijzing van locatie 07-65A van een deugdelijke motivering had kunnen voorzien, liggen nu niet ter beoordeling voor. De Afdeling beoordeelt in deze procedure of het college locatie 07-65B geschikt heeft kunnen achten voor de plaatsing van ORAC’s. Als dat zo is, dan beoordeelt de rechter vervolgens of het college toch had moeten afzien van aanwijzing van de locatie vanwege een geschiktere alternatieve locatie.

Het betoog slaagt niet.

Is locatie 07-65B geschikt?

8.       [appellant] en anderen betogen dat locatie 07-65B ongeschikt is voor de plaatsing van ORAC’s. Zij wijzen in dit verband op een eerdere uitlating van het college tijdens een informatieavond dat de Frankenstraat zich niet leent voor de plaatsing van ORAC’s. Hiernaast voeren [appellant] en anderen aan dat de plaatsing van de ORAC’s ten koste gaat van één parkeerplek. Dit vinden zij onwenselijk, omdat de Frankenstraat smal en overbelast is. Volgens [appellant] en anderen is de locatie 07-65B bovendien ongeschikt vanwege de geur- en geluidsoverlast door de ORAC’s. De ORAC’s zullen op korte afstand van de gevel worden geplaatst, waardoor niet wordt voldaan aan het beleid van het college om geur- en geluidsoverlast zo veel mogelijk te beperken, zo betogen zij.

8.1.    Naar het oordeel van de Afdeling hebben [appellant] en anderen onvoldoende aannemelijk gemaakt dat namens het college de uitlating is gedaan dat de Frankenstraat ongeschikt is voor de plaatsing van ORAC’s. Zij hebben voor de onderbouwing van dit standpunt een verslag van een overleg op 2 september 2019 tussen bewoners van de Frankenstraat en vertegenwoordigers van de gemeente overgelegd. Maar uit dit verslag komt niet naar voren dat van de kant van het college stellig is verklaard dat de Frankenstraat ongeschikt is voor de plaatsing van ORAC’s. Volgens het verslag is in dit overleg alleen maar gesproken over een mogelijke proefperiode van drie jaar, waarin geen ORAC’s in de Frankenstraat worden geplaatst. Het college heeft het ontwerp van het bestreden besluit voorgelegd aan de Haagse Milieu Services (hierna: HMS), die verantwoordelijk is voor de leging van de ORAC’s in de gemeente Den Haag. De HMS heeft de Frankenstraat als bereikbaar en veilig beoordeeld en heeft met deze locatie ingestemd. Het college heeft bovendien op de zitting aangegeven dat de HMS sinds een aantal jaar smallere wagens heeft, die de smallere straten in Den Haag gemakkelijker kunnen bereiken. De Afdeling ziet in wat [appellant] en anderen naar voren hebben gebracht, geen reden om hieraan te twijfelen.

8.2.    De randvoorwaarden uit de beleidsregel vergen dat het aantal te vervallen parkeerplaatsen tot een minimum wordt beperkt. Het bestreden besluit leidt ertoe dat één parkeerplaats in de Frankenstraat zal verdwijnen. Het college stelt daarover dat de parkeerdruk in de wijk Statenkwartier onder de 90% ligt en het daarom tot plaatsing van de ORAC’s kon besluiten. Het verlies van één parkeerplaats is volgens het college gezien de beperkte parkeerdruk aanvaardbaar. De Afdeling ziet in wat [appellant] en anderen hebben aangevoerd, geen grond voor het oordeel dat het college het vervallen van één parkeerplaats niet aanvaardbaar heeft mogen achten. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [appellant] en anderen geen concrete omstandigheden naar voren hebben gebracht die reden geven om te veronderstellen dat de parkeerdruk boven de 90% ligt. Alleen de stelling dat de Frankenstraat smal is en weinig ruimte voor parkeerplaatsen biedt, is onvoldoende om aan te nemen dat de parkeerdruk onaanvaardbaar groter wordt.

8.3.    De Afdeling is verder van oordeel dat de door [appellant] en anderen geuite vrees voor geur- en geluidshinder, geen reden voor het college hoefde te zijn om af te zien van de aanwijzing van locatie 07-65B. Zoals de Afdeling heeft overwogen in deze uitspraak onder 3, hoeven deze gevolgen van de plaatsing van ORAC’s onder normale omstandigheden niet aan een aanwijzing van een locatie voor de plaatsing van een ORAC in de weg te staan. Het college heeft aangegeven maatregelen te nemen om geur- en geluidshinder te beperken. De ORAC’s bestaan uit twee halve schalen die in elkaar dichtdraaien, wat volgens het college de stankoverlast tot een minimum beperkt. Ook wordt de geluidshinder beperkt door de ORAC’s alleen maar op werkdagen tussen 07.00 en 22.00 te legen. Daarnaast zijn de ORAC’s voorzien van geluidsdempers. Verder hanteert het college een minimale afstand van 1,5 m tussen gevels van woningen en ORAC’s. De ORAC’s zijn in dit geval overeenkomstig dat uitgangspunt voorzien op een locatie die verder dan 1,5 m van de gevels van de woningen ligt. [appellant] en anderen hebben geen andere locatiespecifieke omstandigheden aangedragen die het aannemelijk maken dat de ORAC’s onaanvaardbare geur- en geluidshinder veroorzaken. Gelet op wat hiervoor is overwogen, heeft het college locatie 07-65B geschikt mogen achten voor de plaatsing van ORAC’s.

Het betoog slaagt niet.

Alternatieve locaties

9.       [appellant] en anderen betogen dat het college de locatie 07-65B niet heeft mogen aanwijzen, omdat er twee geschiktere alternatieve locaties zijn. Het gaat allereerst om de locatie 07-65A, die het college in het besluit van 14 juli 2020 had aangewezen. Dit deel van het besluit is door de Afdeling vernietigd in haar uitspraak van 28 juli 2021. Deze locatie is gelegen op de lange zijde van het plantsoen op de kruising van de Johan van Oldenbarneveltlaan en de Frankenstraat ter hoogte van de Johan van Oldenbarneveltlaan 90. Hiernaast wijzen [appellant] en anderen de korte zijde van dit plantsoen aan als alternatieve locatie. Ten aanzien van de alternatieve locatie aan de korte zijde stellen [appellant] en anderen dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de geschiktheid van deze locatie.  De alternatieve locaties zijn volgens [appellant] en anderen veel geschikter, omdat er bij de alternatieve locaties geen parkeerplaatsen verloren gaan, terwijl bij de locatie 07-65B een parkeerplek verloren zal gaan. Hiernaast bevinden de alternatieve locaties zich niet op korte afstand tot woonhuizen, wat de geur- en geluidshinder meer beperkt. Ook liggen alleen enkele woningen in de Frankenstraat op een loopafstand groter dan 125 m van de alternatieve locaties, omdat een aantal bewoners op de Frankenstraat gebruik kan maken van de ORAC-locatie in de Doornstraat. Volgens [appellant] en anderen weegt deze kleine overschrijding van de loopafstand niet op tegen de belangen van de bewoners die direct tegenover de bestreden locatie wonen en het belang dat er geen parkeerplaats verloren zal gaan.

9.1.    Onder 8.3 van deze uitspraak heeft de Afdeling overwogen dat het college de locatie 07-65B geschikt heeft mogen achten voor het plaatsen van de ORAC’s. De Afdeling zal beoordelen of het college toch had moeten afzien van aanwijzing van de aangewezen locatie vanwege de aangedragen alternatieve locaties. Een alternatieve locatie moet zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie, dat geoordeeld moet worden dat het college niet heeft mogen vasthouden aan zijn keuze voor de aangewezen locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie.

9.2.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college voldoende gemotiveerd waarom de alternatieve locaties niet zodanig geschikter zijn dan locatie 07-65B dat niet had mogen worden vastgehouden aan die laatste locatie. Volgens de randvoorwaarden bedraagt de maximale loopafstand 125 m. Hiervan mag alleen maar gemotiveerd worden afgeweken als er geen andere geschikte locaties zijn. Dit is niet anders als de overschrijding van de afstand van 125 m beperkt is. Partijen zijn het erover eens dat bij beide alternatieve locaties de maximale loopafstand van 125 m wordt overschreden. Alleen al hierom heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat de alternatieve locaties niet geschikt zijn. Verder heeft het college gewezen op de bomen naast de alternatieve locatie op de korte zijde. Deze zullen op termijn de leging van de ORAC’s belemmeren en zullen dan moeten worden verwijderd. Dit is in strijd met de randvoorwaarde uit de beleidsregel die vergt dat zo min mogelijk bomen worden gekapt of verplaatst. Ook om die reden heeft het college de alternatieve locatie op de korte zijde niet zodanig geschikter dan locatie 07-65B hoeven achten dat niet had mogen worden vastgehouden aan die laatste locatie.

Tijdens de zitting hebben [appellant] en anderen betoogd dat het college in het kader van het aanwijzen van locatie 07-65A bij het besluit van 14 juni 2020 geen parkeeronderzoek heeft laten uitvoeren en in het kader van de aanwijzing van locatie 07-65B wel. De Afdeling acht het op zichzelf begrijpelijk dat [appellant] en anderen door deze waarneming de indruk hebben gekregen dat het college een ongerechtvaardigd onderscheid maakt. Maar er kan niet aan voorbij worden gegaan dat locatie 07-65A niet voldoet aan de maximale loopafstand van 125 m en de nu aangewezen locatie 07-65B wel. In verband daarmee moet het juist zorgvuldig worden geacht dat het college is nagegaan of locatie 07-65B niet toch ongeschikt is, omdat het verdwijnen van een parkeerplaats vanwege de bestaande parkeerdruk onaanvaardbare gevolgen zou kunnen hebben.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

10.     Het beroep is ongegrond.

11.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J. Gundelach, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.

w.g. Gundelach
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Sparreboom
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2024

195-1099