Uitspraak 202400582/2/A3


Volledige tekst

202400582/2/A3.
Datum uitspraak: 28 maart 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het hoger beroep van:

[verzoeker], wonend te [woonplaats],
verzoeker,

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 22 januari 2024 in zaak nr. 23/4554 in het geding tussen:

[verzoeker]

en

de minister voor Rechtsbescherming.

Procesverloop

Bij besluit van 1 maart 2023 heeft de minister de aanvraag van [verzoeker] voor een verklaring omtrent gedrag (hierna: VOG) afgewezen.

Bij besluit van 23 juni 2023 heeft de minister het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 22 januari 2024 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.

Ook heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op zitting behandeld op 7 maart 2024, waar [verzoeker] en de minister, vertegenwoordigd door mr. A.L. de Gier en mr. R.P. Stehouwer, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.       [verzoeker] heeft zijn studie rechten afgemaakt en wil graag advocaat worden. Hij heeft daarvoor een VOG nodig. Daarom heeft hij die alvast aangevraagd. De minister heeft de VOG geweigerd omdat [verzoeker] recent nog is veroordeeld door de strafrechter. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister dat mocht doen. [verzoeker] is het daar niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld. [verzoeker] wil de uitspraak in de bodemzaak niet afwachten en heeft daarom verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Deze uitspraak gaat over dat verzoek.

Verzoek om voorlopige voorziening

3.       [verzoeker] wil een voorziening die inhoudt dat hij voor de periode tot aan de uitspraak in het hoger beroep beschikt over een VOG.

[verzoeker] voert kort samengevat aan dat hij niet kan wachten tot de uitspraak in de bodemzaak omdat hij door zijn ervaring aan de slag zou kunnen als advocaat in zaken over de zogenoemde toeslagaffaire en omdat de beroepsopleiding daarvoor start op 1 september 2024. Zonder VOG kan hij verder niet succesvol elders solliciteren of een stage lopen als advocaat. Tot slot betoogt [verzoeker] dat de omvang van de financiële gevolgen voor hem moeten worden meegewogen.

Oordeel

4.       De voorzieningenrechter zal het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening afwijzen. Hij oordeelt dat in dit geval het spoedeisend belang voor het treffen van een voorziening ontbreekt. Bij dat oordeel heeft de voorzieningenrechter alles wat partijen hebben betoogd betrokken. Hij zal hieronder niet op alles expliciet ingaan.

Waarom is er geen spoedeisend belang?

5.       [verzoeker] heeft zijn studie rechten afgerond. Anders dan in de uitspraak van de Afdeling van 29 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1264, heeft hij de VOG dus niet nodig voor een stage om zijn studie te kunnen voltooien voordat eerder behaalde vakken komen te vervallen. De beroepsopleiding die hij zou moeten volgen als hij advocaat wordt, start elk half jaar. Ook in zoverre ziet de voorzieningenrechter geen spoed.

Met zijn afgeronde studie rechten kan [verzoeker] ook solliciteren op juridische functies waarvoor geen VOG is vereist. Hij kan ook als ondernemer een bedrijf opzetten. Het is dus ook zonder VOG mogelijk voor hem om inkomen te generen. Van een financiële noodsituatie is daarom geen sprake. Ook is niet gebleken dat er andere redenen zijn waarvoor de gevraagde voorlopige voorziening nu noodzakelijk is en de behandeling van de zaak in hoger beroep niet kan worden afgewacht.

Proceskosten

6.       De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. C.H. Bangma, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, griffier.

w.g. Bangma
voorzieningenrechter

w.g. Van Tuyll van Serooskerken
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2024

290