Uitspraak 202304272/1/R4


Volledige tekst

202304272/1/R4.
Datum uitspraak: 3 april 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend te Schiedam,
appellante,

en

het college van burgemeester en wethouders van Schiedam,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 7 maart 2023 heeft het college zijn beslissing om op 27 februari 2023 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening Schiedam 2013 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 150,00, voor rekening van [appellante] komen.

Bij besluit van 26 juni 2023 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 5 maart 2024, waar [appellante], bijgestaan door [gemachtigde] is verschenen.

Overwegingen

1.       De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van twee brieven die op 27 februari 2023 zijn aangetroffen in Schiedam ter hoogte van de ondergrondse afvalcontainer aan de Boomgaardstraat. Het college is ervan uitgegaan dat [appellante] de brieven verkeerd heeft aangeboden, omdat daarop haar adresgegevens zijn aangetroffen.

2.       [appellante] betwist dat zij haar huisvuil naast de container heeft aangeboden. De aangetroffen brieven betreffen een stempas op naam van haar zoon en een beschikking van het UWV. Volgens [appellante] zou zij deze brieven nooit weggooien. Zij wijst er op dat zij in een gebouw woont met twee appartementen. Er is een gezamenlijke toegangsdeur met daarin één brievenbus. [appellante] voert aan dat zij regelmatig post kwijtraakt. Het is volgens [appellante] mogelijk dat een bewoner van het andere appartement de aangetroffen brieven heeft weggegooid. Een andere mogelijkheid is volgens [appellante] dat sprake was van een defecte of overvolle container. De containers worden regelmatig te laat geleegd. Ook bij een niet volle container kan huisvuil klem hebben gezeten waarna iemand vervolgens heeft geprobeerd de blokkade op te heffen. Mogelijk is het afval van [appellante] daarbij op de grond gevallen.

2.1.    De Afdeling stelt vast dat deze procedure gaat over de rechtmatigheid van het besluit van 7 maart 2023, waarbij het college de kosten van het opruimen van de verkeerd aangeboden brieven bij [appellante] in rekening brengt. De aanpak van de afvalinzameling door de gemeente en de door [appellante] gestelde omstandigheid dat containers regelmatig te laat worden geleegd, staan niet ter beoordeling in deze procedure. Ook als een container vol is, rust op burgers de verantwoordelijkheid om hun afval op juiste wijze aan te bieden, bijvoorbeeld op een ander moment of bij een andere container.

2.2.    Indien verkeerd aangeboden huishoudelijk afval tot een bepaalde persoon is te herleiden, bijvoorbeeld door middel van een daarin aangetroffen poststuk, mag er volgens vaste rechtspraak van de Afdeling van worden uitgegaan dat dit afval door de betrokkene op onjuiste wijze ter inzameling is aangeboden en dat hij derhalve de overtreder is (hierna: het bewijsvermoeden). Voor het mogen hanteren van dit bewijsvermoeden is voldoende dat in het afval één tot de betrokkene te herleiden poststuk is aangetroffen. Zie voor een uiteenzetting van deze rechtspraak de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2432.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen bij uitspraak van 1 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:365, is op grond van dit bewijsvermoeden de enkele omstandigheid dat de aangetroffen afvalstoffen tot een persoon te herleiden zijn, in beginsel voldoende om diegene als overtreder aan te merken. Het is vervolgens aan diegene om het bewijsvermoeden te ontkrachten. De daarbij te hanteren maatstaf is of dat wat de betrokkene daartegen aanvoert de juistheid van dat vermoeden in twijfel doet trekken. De betrokkene hoeft dus niet te bewijzen dat hij niet de overtreder was. Ontstaat voldoende twijfel of de als overtreder aangemerkte persoon daadwerkelijk verantwoordelijk is voor het plaatsen van de afvalstoffen, dan is daarmee het bewijsvermoeden ontkracht. Het bestuursorgaan kan in dat geval aan de op hem rustende bewijslast voldoen door aannemelijk te maken dat de betrokkene toch de overtreder is. Daarvoor is dan meer nodig dan het enkel wijzen op de omstandigheden die ten grondslag lagen aan de toepassing van het bewijsvermoeden.

2.3.    Door de adressering op de brieven zijn deze tot [appellante] te herleiden. Dit betekent dat het college [appellante] als overtreder mag aanmerken, tenzij dat wat zij aanvoert reden geeft daaraan te twijfelen.

Alleen het opperen van de mogelijkheden dat een bewoner van het andere appartement de brieven op onjuiste wijze heeft aangeboden of dat de brieven uit de container zijn gevallen bij een poging van iemand om een blokkade in de container op te heffen, zijn onvoldoende om eraan te twijfelen dat [appellante] degene is geweest die de brieven verkeerd heeft aangeboden. [appellante] heeft namelijk niet onderbouwd dat deze mogelijkheden zich ook daadwerkelijk hebben voorgedaan.

Aangezien [appellante] onvoldoende twijfel heeft gezaaid om het bewijsvermoeden te ontkrachten dat zij de brieven verkeerd heeft aangeboden, heeft het college haar terecht als overtreder aangemerkt.

Het betoog faalt.

3.       [appellante] betoogt verder dat het college volgens haar geen reden had om de brieven met spoed te verwijderen. Papier is niet vervuilend volgens haar.

3.1.    Het college heeft in het besluit van 26 juni 2023 toegelicht dat negatieve gevolgen optreden bij het verkeerd aanbieden van huisvuil. Deze gevolgen zijn onder meer een vuilaantrekkende werking, het aantrekken van ongedierte en vervuiling in algemene zin. Vanwege de negatieve gevolgen van het verkeerd aanbieden van huisvuil is een spoedeisend belang gemoeid met de directe verwijdering van op onjuiste wijze aangeboden huisvuil. Vanwege deze negatieve gevolgen kon het college naar het oordeel van de Afdeling redelijkerwijs overgaan tot het door middel van spoedeisende bestuursdwang direct verwijderen van de brieven.

Het betoog faalt.

4.       Het beroep is ongegrond.

5.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Melenhorst, griffier.

w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Melenhorst
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 3 april 2024

490