Uitspraak 202204436/1/R4


Volledige tekst

202204436/1/R4.
Datum uitspraak: 1 februari 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 10 mei 2022 heeft het college zijn beslissing om op 26 april 2022 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 154,00, voor rekening van [appellant] komen.

Bij besluit van 30 juni 2022 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 december 2022, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. S.B.H. Fijneman, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een doos die op 26 april 2022 is aangetroffen bij de afvalcontainer ter hoogte van de Noordmolenstraat 9 in Rotterdam. Het college is ervan uitgegaan dat [appellant] de doos verkeerd heeft aangeboden, omdat daarop een adreslabel is aangetroffen met zijn adres erop, [locatie 1] in Heerjansdam.

2.       [appellant] betoogt dat hij niet degene is geweest die de doos verkeerd heeft aangeboden. [appellant] is weliswaar eigenaar van de woning aan de [locatie 2], maar woont daar niet zelf; hij woont op het genoemde adres in Heerjansdam. [appellant] stelt dat hij de doos met daarin een klok aan de huurder van de woning aan de [locatie 2] heeft overhandigd, de klok daar heeft opgehangen en de doos daar vervolgens heeft achtergelaten. [appellant] wijst op door hem overgelegde e-mailcorrespondentie tussen hem en de huurder, waaruit volgens [appellant] blijkt dat de huurder dan wel diens (inmiddels vroegere) vriendin de doos op onjuiste wijze heeft aangeboden.

2.1.    Indien verkeerd aangeboden huishoudelijk afval tot een bepaalde persoon is te herleiden, bijvoorbeeld door middel van een daarin aangetroffen poststuk, mag er volgens vaste rechtspraak van de Afdeling van worden uitgegaan dat dit afval door de betrokkene op onjuiste wijze ter inzameling is aangeboden en dat hij derhalve de overtreder is (hierna: het bewijsvermoeden). Voor het mogen hanteren van dit bewijsvermoeden is voldoende dat in het afval één tot de betrokkene te herleiden poststuk is aangetroffen. Zie voor een uiteenzetting van deze rechtspraak de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2432.

Op grond van dit bewijsvermoeden is de enkele omstandigheid dat de aangetroffen afvalstoffen tot een persoon te herleiden zijn, in beginsel voldoende om diegene als overtreder aan te merken. Het is vervolgens aan diegene om het bewijsvermoeden te ontkrachten. De daarbij te hanteren maatstaf is of dat wat de betrokkene daartegen aanvoert de juistheid van dat vermoeden in twijfel doet trekken. De betrokkene hoeft dus niet te bewijzen dat hij niet de overtreder was. Ontstaat voldoende twijfel of de als overtreder aangemerkte persoon daadwerkelijk verantwoordelijk is voor het plaatsen van de afvalstoffen, dan is daarmee het bewijsvermoeden ontkracht. Het bestuursorgaan kan in dat geval aan de op hem rustende bewijslast voldoen door aannemelijk te maken dat de betrokkene toch de overtreder is. Daarvoor is dan meer nodig dan het enkel wijzen op de omstandigheden die ten grondslag lagen aan de toepassing van het bewijsvermoeden.

2.2.    Door het adreslabel is de doos tot [appellant] te herleiden. Dit betekent dat het college [appellant] als overtreder mag aanmerken, tenzij dat wat [appellant] aanvoert reden geeft daaraan te twijfelen. In dit verband is het volgende van belang.

De op 26 april 2022 aangetroffen doos betrof blijkens de bij de rapportage van de gemeente Rotterdam over de toepassing van spoedeisende bestuursdwang op 26 april 2022 gevoegde foto, een grote lege doos met daarop de afzender Woonexpress BV, geadresseerd aan [appellant].

[appellant] heeft e-mailcorrespondentie overgelegd tussen hem en de huurder van de [locatie 2], [huurder]. Bij deze correspondentie bevindt zich een e-mail van 30 oktober 2022 van [appellant] aan [huurder]. Daarin vraagt [appellant] of [huurder] kan bevestigen dat [appellant] een doos met daarin een klok heeft achtergelaten in de woning die [huurder] huurt, en dat die doos er hetzelfde uitziet als de doos op de bijgevoegde foto. De Afdeling stelt vast dat [appellant] hierbij doelt op de foto die bij de rapportage van de gemeente Rotterdam over de toepassing van spoedeisende bestuursdwang op 26 april 2022 is gevoegd.

In reactie op de e-mail van 30 oktober 2022 heeft [huurder] op 31 oktober 2002 bevestigend geantwoord. Hij heeft daarbij opgemerkt dat [medehuurder] de doos heeft weggegooid. [appellant] heeft op de zitting toegelicht dat [medehuurder] de voormalige vriendin is van [huurder] en dat zij medehuurder was van de woning.

Gelet op de door [appellant] gegeven verklaring over het achterlaten van de doos in de woning van [huurder], de bevestiging daarvan door [huurder] in zijn e-mail van 31 oktober 2022 en de opmerking van [huurder] dat  medehuurder [medehuurder] de doos heeft weggegooid, heeft [appellant] voldoende twijfel gezaaid om het bewijsvermoeden te ontkrachten dat [appellant] de doos naast de container heeft gezet. De Afdeling acht het daarom niet aannemelijk dat [appellant] de doos heeft achtergelaten naast de afvalcontainer. Het college heeft dit op de zitting ook erkend. Het college heeft [appellant] dan ook ten onrechte als overtreder aangemerkt. Het college heeft bij het besluit van 30 juni 2022 het primaire besluit van 10 mei 2022 dan ook ten onrechte niet herroepen.

Het betoog slaagt.

3.       Het beroep is gegrond. Het besluit van 30 juni 2022 dient te worden vernietigd. De Afdeling zal zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit van 10 mei 2022 te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Dat betekent concreet dat [appellant] de kosten van de bestuursdwang niet hoeft te betalen.

4.       Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep gegrond;

II.       vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam van 30 juni 2022, kenmerk A.B.2022.4.05865/MaH;

III.      herroept het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam van 10 mei 2022, kenmerk 5184917;

IV.      bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

V.       gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 50,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Melenhorst, griffier.

w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Melenhorst
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2023

490