Uitspraak 202201357/1/A3


Volledige tekst

202201357/1/A3.
Datum uitspraak: 27 maart 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 23 februari 2022 in zaak nr. 21/594 in het geding tussen:

[appellant]

en

de minister van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Op 8 september 2020 heeft [appellant] een verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur en de Wet hergebruik van overheidsinformatie ingediend bij de minister.

Bij brief van 25 november 2020 heeft [appellant] de minister in gebreke gesteld vanwege het niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek.

Op 29 januari 2021 heeft [appellant] beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek.

Bij brief van 22 februari 2021 heeft de minister aan [appellant] te kennen gegeven dat hij heeft beslist op het verzoek en dat hij het besluit op

2 februari 2021 aan [appellant] heeft verzonden.

Bij brief van 27 februari 2021 heeft [appellant] aan de rechtbank te kennen gegeven dat hij het beroep niet intrekt.

Bij uitspraak van 6 oktober 2021 heeft de rechtbank het beroep

niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 23 februari 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde verzet ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Bij uitspraak van 6 juli 2022, in zaak nr. 202201357/2/A3, heeft de Afdeling na vereenvoudigde behandeling zich onbevoegd verklaard om van het hoger beroep kennis te nemen.

Bij uitspraak van 29 september 2023, in zaak nr. 20221357/3/A3 heeft de Afdeling het daartegen ingediende verzet gegrond verklaard en bepaald dat de behandeling van het hoger beroep wordt hervat.

De Afdeling heeft de zaak vervolgens ter zitting behandeld op

8 februari 2024, waar [appellant], via digitale beeldverbinding, is verschenen.

Overwegingen

1.       [appellant] heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek om informatie.

2.       In de uitspraak van 6 oktober 2021 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat de minister niet in gebreke was te beslissen en de rechtbank geen gronden tegen het alsnog genomen besluit had ontvangen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien verletkosten te vergoeden.

3.       [appellant] heeft daartegen verzet gedaan. In de uitspraak van 23 februari 2022 heeft de rechtbank dit verzet niet-ontvankelijk verklaard. Volgens de rechtbank maakt [appellant] bij het doen van verzet misbruik van recht. De rechtbank meent dat uit de handelwijze van [appellant], zijn procedeergedrag en de vele door hem gevoerde procedures zonder redelijk doel blijkt dat het hem ook bij het instellen van dit verzet niet daadwerkelijk is te doen om enig onderliggend materieel recht te effectueren. Ook in verzet procedeert [appellant] slechts ‘om te procederen’ en om - in dit geval - verletkosten te innen, terwijl aan de voorwaarden voor vergoeding van verletkosten uit het Besluit proceskosten bestuursrecht niet is voldaan.

4.       [appellant] voert in hoger beroep aan dat de rechtbank in de uitspraak van 23 februari 2022 ten onrechte misbruik van recht heeft aangenomen. Hij voert aan dat verletkosten een materieelrechtelijk belang opleveren.

5.       Wat [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd, geeft geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat sprake is van misbruik van recht. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het [appellant] niet daadwerkelijk is te doen om enig onderliggend materieel recht te effectueren. [appellant] kan niet worden gevolgd in zijn standpunt dat zijn beroep op vergoeding van verletkosten een materieelrechtelijk belang oplevert. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat aan de voorwaarden voor vergoeding van verletkosten uit het Besluit proceskosten bestuursrecht niet is voldaan. Ook heeft de rechtbank onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 16 september 2016, ECLI:HR:2016:2082, terecht overwogen dat [appellant] ook niet in aanmerking komt voor verletkosten anders dan kosten in verband met het persoonlijk bijwonen van een zitting. Tijdverzuim door voorbereidende handelingen, zoals het opstellen of lezen van processtukken, kunnen niet als verletkosten worden vergoed. Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 12 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:455, onder 8. De rechtbank heeft gelet hierop terecht geoordeeld dat sprake is van een evident kansloze zaak en geoordeeld dat het doen van verzet, mede in het licht van de vele door [appellant] gevoerde procedures en wijze van procederen, getuigt van misbruik van recht.

6.       Het hoger beroep is ongegrond.

7.       De proceskosten hoeven niet te worden vergoed.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het hoger beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.

w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Neuwahl
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2024

280