Uitspraak 201306818/1/R1


Volledige tekst

201306818/1/R1.
Datum uitspraak: 12 februari 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), beiden wonend te Maastricht,
2. [appellant sub 2], wonend te Maastricht,

en

de raad van de gemeente Maastricht,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 18 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Maastricht Zuidwest" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 januari 2014, waar [appellant sub 1], bij monde van [appellant sub 1A], bijgestaan door P.M.M. Semmeling, [appellant sub 2] en de raad, vertegenwoordigd door mr. E.J.J.P. Engels, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep van [appellant sub 1]

2. [appellant sub 1] voert aan dat het plan, wat betreft het perceel kadastraal bekend als sectie O, nummer 6012, ten onrechte niet in de mogelijkheid van de bouw van een woning voorziet. Volgens [appellant sub 1] is het plan in zoverre in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Hij wijst in dat verband op twee nabijgelegen percelen van [persoon A] onderscheidenlijk [persoon B] die net als zijn perceel ook in het droogdal liggen, maar waar wel woningen mogen worden opgericht.

2.1. In het plan is aan het perceel van [appellant sub 1] de bestemming "Groen" toegekend. Binnen deze bestemming is de bouw van een woning niet toegestaan.

In het voorgaande bestemmingsplan "Biesland-Campagne-Wolder", vastgesteld door de raad op 27 juni 2000 en goedgekeurd door het college van gedeputeerde staten op 17 oktober 2000, was aan het perceel van [appellant sub 1] de bestemming "Groenvoorziening" toegekend. Ook binnen deze bestemming was de bouw van een woning niet toegestaan.

2.2. Het perceel van [appellant sub 1] ligt in het droogdal Wolder. De raad stelt zich op het standpunt dat hij een verstening van het droogdal ruimtelijk niet aanvaardbaar acht en derhalve de toevoeging van een woonfunctie voor [appellant sub 1] niet gewenst is. De Afdeling kan de raad in zijn standpunt volgen, nu niet in geschil is dat het droogdal een kwetsbaar gebied betreft.

Over de door [appellant sub 1] gemaakte vergelijking met twee nabijgelegen percelen van [persoon A] onderscheidenlijk [persoon B] die volgens hem gedeeltelijk ook in het droogdal liggen, wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situaties verschillen van de aan de orde zijnde situatie, omdat voor die percelen in het voorgaande bestemmingsplan reeds een woonbestemming gold, hetgeen ook niet in geschil is. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant sub 1] genoemde situaties niet overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie.

3. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 1] ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 2]

4. [appellant sub 2] betoogt dat op de verbeelding voor het perceel [locatie 1], waar zijn architectenbureau is gevestigd, ten onrechte de aanduiding "kantoren" ontbreekt. Hierdoor is in vergelijking met het voorgaande plan zijn kantoor wegbestemd, aldus [appellant sub 2].

4.1. In het plan is aan de percelen [locatie 1], op de kadastrale ondergrond bij de verbeelding aangeduid als [locatie 2], de bestemming "Wonen" toegekend.

Ingevolge artikel 15, lid 15.1, aanhef en onder a en h, van de planregels zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor wonen en voor kantoren, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "kantoren".

4.2. Niet in geschil is dat op het perceel [locatie 1] onder het voorgaande bestemmingsplan een kantoor was toegestaan. De raad heeft in het verweerschrift en ter zitting te kennen gegeven dat abusievelijk de aanduiding "kantoren" niet aan het perceel [locatie 1] is toegekend. De raad heeft immers niet beoogd het architectenbureau van [appellant sub 2] in het plan niet als zodanig te bestemmen. Gelet hierop ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre onzorgvuldig is voorbereid.

Het beroep van [appellant sub 2] is gegrond wat betreft het perceel [locatie 1] met de bestemming "Wonen", voor zover dat perceel op de verbeelding niet is voorzien van de aanduiding "kantoren". Het besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) te worden vernietigd.

5. Voor zover [appellant sub 2] betoogt dat op de digitale verbeelding ten onrechte zijn perceel [locatie 3] niet is weergegeven, overweegt de Afdeling het volgende.

Ingevolge artikel 1.2.4, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro), voor zover thans van belang, worden plannen vastgesteld met gebruikmaking van een of meer ondergronden. Bij het besluit tot vaststelling van het plan wordt aangegeven welke ondergrond is gebruikt.

Het perceel [locatie 3] is niet aangeduid op de ondergrond van de verbeelding. De Afdeling ziet hierin evenwel geen aanleiding voor het oordeel dat niet langer sprake is van een duidelijke ondergrond en dat het plan in zoverre niet in stand kan blijven. Er treedt als gevolg daarvan immers geen onzekerheid op over de bestemming en de daarbij behorende planregels die ter plaatse van het perceel [locatie 3] gelden. Daartoe overweegt de Afdeling dat aan de op de verbeelding weergegeven aanduidingen en bestemmingen in samenhang bezien met de planregels juridische betekenis toekomt en de ondergrond geen deel uitmaakt van het plan.

Het beroep is in zoverre ongegrond.

Zelf voorzien

6. Nu niet aannemelijk is dat derdebelanghebbenden in hun belangen zouden kunnen worden geschaad, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb op de hierna te melden wijze zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat deze uitspraak ten aanzien van deze planonderdelen in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dit is vernietigd. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat onder het voorgaande bestemmingsplan het kantoor van [appellant sub 2] op het perceel [locatie 1] reeds was toegestaan.

7. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Bro, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

Proceskostenveroordeling

8. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 2] op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. De Afdeling overweegt in dat verband dat uitsluitend de kostenposten die zijn opgenomen in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Voor zover [appellant sub 2] in het proceskostenformulier om vergoeding van zijn verletkosten vanwege het lezen en opstellen van processtukken in het kader van de bestemmingsplanprocedure vraagt en om vergoeding van de portokosten voor de verzending van aangetekende stukken, overweegt de Afdeling dat die kosten derhalve niet voor vergoeding in aanmerking komen. Wel komen verletkosten voor vergoeding in aanmerking die [appellant sub 2] heeft gemaakt in verband met het bijwonen van de zitting. Ten aanzien van de vergoeding van de reiskosten van het openbaar vervoer en de verblijfkosten, overweegt de Afdeling dat ingevolge artikel 11, eerste lid, sub c, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 de reiskosten worden vastgesteld op een tarief waarvan de hoogte gelijk is aan de reiskosten per openbaar middel van vervoer, laagste klasse en ingevolge diezelfde bepaling voor de verblijfkosten een forfaitaire vergoeding plaatsvindt van € 15,16.

Ten aanzien van [appellant sub 1] bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep van [appellant sub 2] gedeeltelijk gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Maastricht, van 18 juni 2013, voor zover het perceel [locatie 1], op de kadastrale ondergrond bij de verbeelding aangeduid als perceel [locatie 2], met de bestemming "Wonen" op de verbeelding niet is voorzien van de aanduiding "kantoren";

III. bepaalt dat het perceel [locatie 1], op de kadastrale ondergrond bij de verbeelding aangeduid als perceel [locatie 2], met de bestemming "Wonen", zoals aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart 1, op de verbeelding wordt voorzien van de aanduiding "kantoren";

IV. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit, voor zover dit is vernietigd;

V. verklaart het beroep van [appellant sub 2] voor het overige en het beroep van [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B] geheel ongegrond;

VI. draagt de raad van de gemeente Maastricht op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat onderdeel III verwerkt wordt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl;

VII. veroordeelt de raad van de gemeente Maastricht tot vergoeding van bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 370,10 (zegge: driehonderdzeventig euro en tien cent);

VIII. gelast dat de raad van de gemeente Maastricht aan [appellant sub 2] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van staat.

w.g. Van Sloten w.g. Verhage
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2014

191-668.