Uitspraak 202002631/3/R2


Volledige tekst

202002631/3/R2.
Datum uitspraak: 20 maart 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), wonend te Riel, gemeente Goirle,

2.       [appellant sub 2], wonend te Riel, gemeente Goirle,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Goirle,

verweerder.

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1886, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 26 weken na verzending van die uitspraak de daarin omschreven gebreken in het op 18 februari 2020 vastgestelde bestemmingsplan "[locatie 1]" te herstellen met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen over de gebreken in dat besluit.

Bij besluit van 20 december 2022 heeft de raad het gewijzigde bestemmingsplan "[locatie 1]" vastgesteld om de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken te herstellen.

[appellant sub 1] heeft over dit besluit een zienswijze ingediend. [appellant sub 2] heeft beroep ingesteld tegen dit besluit.

Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [partij A] een schriftelijke reactie gegeven.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 1], [appellant sub 2], [partij A] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 januari 2024, waar [appellant sub 1] en [appellant sub 2], beiden bijgestaan door mr. W. Krijger, rechtsbijstandverlener te Baarle-Nassau, en de raad, vertegenwoordigd door T. Li, bijgestaan door A. van Bragt en G. Mogot zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij B], bijgestaan door mr. M.I.J. Toonders, advocaat te Tilburg, als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het plan voorziet in de realisatie van een pension voor 45 honden en 20 katten op het perceel [locatie 1] te Riel. Het plangebied ligt ten zuidwesten van de bebouwde kom van Riel, in het buitengebied. Het betreft een voormalig agrarisch bedrijfsperceel met een boerderij en bijgebouwen, waarin wordt beoogd bedrijfsmatig de honden en katten te huisvesten (een dierenpension). Ook mag op dit perceel worden gewoond in een bedrijfswoning.

[appellant sub 1] woont aan de [locatie 2] en [appellant sub 2] aan de [locatie 3], in de directe omgeving van het plangebied. Zij kunnen zich niet met het plan verenigen zoals dat gewijzigd is vastgesteld.

Omdat zij dezelfde beroepsgronden aanvoeren zal de Afdeling de beroepen gezamenlijk behandelen in deze uitspraak.

De conclusies in de tussenuitspraak en het nadere besluit

2.       De Afdeling heeft in de tussenuitspraak van 6 juli 2022 samengevat en voor zover relevant het volgende overwogen over het plan.

In artikel 3.1, aanhef en onder e en g, van de planregels  is de aanleg van parkeervoorzieningen en van een uitloopveld binnen de bestemming "Agrarisch" rechtstreeks planologisch mogelijk gemaakt. De locatie van deze voorzieningen valt buiten het "bestaande bouwperceel", tot waarop de bebouwing op grond van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant (hierna: IOV) moet worden beperkt. Niet is gemotiveerd waarom deze voorzieningen hier zouden mogen (overweging 3.4 van de tussenuitspraak).

Het betoog van [appellant sub 1] slaagt ook voor zover dat betrekking heeft op de voorwaarde dat de vestiging past binnen de ontwikkelingsrichting van het gebied als bedoeld in artikel 3.73, eerste lid, aanhef en onder a, van de IOV. Weliswaar heeft de raad in de plantoelichting aandacht besteed aan de vestiging van het dierenpension in relatie tot de omgeving, maar het is de Afdeling niet gebleken dat de raad de aspecten die in de betreffende voorwaarde zijn genoemd daarbij ook heeft betrokken, waaronder de bijdrage aan het versterken van de omgevingskwaliteit en het leveren van een bijdrage aan de sloop van overtollig en leegstaand vastgoed in het Landelijk gebied (overweging 3.5 van de tussenuitspraak).

Artikel 3.1 van de planregels, aanhef en onder e, f en g, voorziet onder meer in de mogelijkheid van de aanleg van wegen en paden, verhardingen en parkeervoorzieningen binnen het Natuur Netwerk Brabant (hierna NNB) en de ter plaatse aanwezige ecologische verbindingszone (hierna EVZ), het zogenaamde Bels Lijntje. Ook is in de EVZ een deel van het uitloopveld voor het dierenpension voorzien. Maar in het plan zijn geen regels gesteld die voorkomen dat het gebied minder geschikt wordt voor de verwezenlijking, het behoud en het beheer van de EVZ, dan wel is gemotiveerd dat het gebied hiervoor niet minder geschikt wordt. Het plan is in dit opzicht strijdig met artikel 3.25 van de IOV (overweging 4.3 van de tussenuitspraak).

Artikel 4.4.2, aanhef en onder b, van de planregels verwijst ten onrechte naar de geluidrapportage van 7 september 2018, in plaats van de rapportage van 18 juni 2019. In die laatste rapportage zijn de te treffen maatregelen opgenomen in de paragrafen 4.2.1 t/m 4.2.4. Het bestemmingsplan is in zoverre onzorgvuldig voorbereid.

Voor zover de raad heeft gepoogd de beoogde bedrijfsvoering vast te leggen in artikel 4.4.3 van de planregels, wijst de Afdeling er op dat dit artikel 4.4.3, aanhef en onder c, verwijst naar de pagina’s 6 en 7 van het akoestisch rapport (Hoofdstuk 3, onder uitgangspunten pension). In het rapport van 18 juni 2019 zijn de uitgangpunten pension opgenomen op de pagina’s 7 en 8. Ook in zoverre is het bestemmingsplan onzorgvuldig voorbereid (overweging 6.3 van de tussenuitspraak).

3.       Het beroep van [appellant sub 1] is gegrond, zodat het besluit van 18 februari 2020 moet worden vernietigd.

4.       Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad bij het besluit van 20 december 2022 het bestemmingsplan "[locatie 1]" vastgesteld, met het doel de gebreken te herstellen die in de tussenuitspraak en hierboven zijn beschreven.

Het besluit van 20 december 2022 is op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) mede onderwerp van het geding.

Het beroep van [appellant sub 1] wordt geacht mede te zijn gericht tegen dit besluit. [appellant sub 1] heeft een zienswijze ingediend over de wijze waarop de raad de gebreken heeft hersteld.

[appellant sub 2] heeft voor het eerst beroep ingesteld tegen dit besluit. Daarom kunnen zijn beroepsgronden alleen relevant zijn voor zover hij door het nieuwe besluit in een nadeliger positie is komen te verkeren (conform vaste jurisprudentie van de Afdeling, bijvoorbeeld in de uitspraak van 5 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1299, onder 9.2).

Toetsingskader

5.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.

Het ontwerpplan is op 17 januari 2019 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.

6.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

7.       In dit stadium van de procedure, na de tussenuitspraak, ligt ten hoogste ter beoordeling voor de wijze waarop de raad het besluit heeft aangepast naar aanleiding van de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken en de opdracht van de Afdeling. Uit de stukken en de zitting blijkt dat het [appellant sub 1] en [appellant sub 2] met name gaat om de geluidsoverlast die zij ervaren. Omdat in de tussenuitspraak al een definitief oordeel is gegeven over de wijze waarop het geluid vanuit het dierenpension is beoordeeld, kan dat geen onderwerp meer zijn van de beoordeling door de Afdeling. Wel is nog relevant de wijze waarop de raad de overlast als onderdeel van de goede ruimtelijke ordening heeft beoordeeld van de meest noordelijke parkeerplaats, de zogenoemde parkeerplaats P2. Deze is immers nieuw  bestemd in het herstelbesluit.

De Afdeling wijst er verder op dat de argumenten die niet zozeer over de beoordeling van het bestemmingsplan gaan, maar gaan over gestelde overtredingen van de regels van het bestemmingsplan ook niet aan de orde kunnen komen in deze uitspraak. Dat zijn namelijk argumenten die te maken hebben met de handhaving van de regelgeving en niet met de vraag of het bestemmingsplan vastgesteld mocht worden. Dit geldt ook voor de argumenten die betrekking hebben op geluidsmetingen van concrete gebeurtenissen op en rond het terrein van het dierenpension.

8.       De planregels die relevant zijn voor de uitspraak zijn opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Herstel van de strijdigheid met de Interim Omgevingsverordening

9.       In het noordelijke deel van het plangebied heeft de raad ten opzichte van het bestemmingsplan dat in de tussenuitspraak is beoordeeld twee wijzigingen aangebracht. Een terrein van ongeveer 590 m² heeft de bestemming "Bedrijf - Dierenpension" gekregen, met daarbij de functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijf - parkeerplaats" in plaats van de bestemming "Agrarisch", zoals die luidde onder het vorige plan. Op grond van het bestemmingsplan mag op de gronden waarop dit plandeel betrekking heeft, worden geparkeerd ten behoeve van het bedrijf, waarbij geldt dat bezoekers die het bedrijf met honden betreden geen gebruik mogen maken van deze parkeervoorziening, genoemd P2. Dit is geregeld in artikel 4.1, aanhef en onder f, in samenhang met artikel 4.4.4, onder b, van de planregels.

Hiermee heeft de raad het vlak met de bestemming "Bedrijf - Dierenpension" uitgebreid ten opzichte van het vlak zoals dat in de tussenuitspraak is beoordeeld en parkeervoorziening P2 binnen het zogenoemde bouwperceel gebracht zoals begrepen in de IOV, terwijl deze parkeervoorziening onder het vorige plan buiten het bouwperceel was gelaten.

Over het hondenuitloopveld, in het zuidwestelijke deel van het plangebied, heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat hieraan geen bedrijfsbestemming hoeft te worden gegeven en dat dit veld geen deel uitmaakt van het bouwperceel zoals begrepen in de IOV, omdat een uitloopveld van een agrarisch-verwant bedrijf een agrarische bestemming kan houden. Volgens de raad mogen hier ook geen gebouwen of andere bouwwerken op gebouwd worden, die maken dat het veld wel deel zou moeten uitmaken van het bouwperceel.

De raad heeft in de plantoelichting onderbouwd waarom het plan in deze vorm voldoet aan de IOV. Anders dan onder het vorige plan, stelt de raad zich niet alleen op het standpunt dat de vestiging van dit bedrijf is toegestaan op grond van artikel 3.73 van de IOV, maar dat dit agrarisch aanverwante bedrijf is toegestaan op grond van artikel 3.61 van de IOV.

Hiermee heeft de raad beoogd de gebreken die in de tussenuitspraak onder 3.4 en 3.5 zijn besproken te herstellen.

9.1.    [appellant sub 1] en [appellant sub 2] stellen dat deze aanpassingen niet maken dat de gebreken in het plan hersteld zijn. In de eerste plaats vormt de uitbreiding (nog steeds) een verruiming van het bouwperceel die in strijd is met de eisen die de IOV hieraan stelt, onder meer omdat dit bedrijf niet past in de (woon)omgeving. Ook valt volgens hen niet uit te leggen dat parkeervoorziening P2 wel deel uitmaakt van het bouwperceel en een bedrijfsbestemming zou moeten krijgen en het hondenuitloopveld niet een bedrijfsbestemming zou moeten krijgen, terwijl het ook deel uitmaakt van hetzelfde bedrijf. Zij wijzen erop dat dit veld mag worden bebouwd, bijvoorbeeld om een omheining te plaatsen.

9.2.    Artikel 3.61 van de IOV luidde op het moment van belang als volgt:

"Lid 1 Een bestemmingsplan van toepassing op Gemengd landelijk gebied kan voorzien in de vestiging van een agrarisch-technisch hulpbedrijf of een agrarisch-verwant bedrijf als:

a.       de ontwikkeling vanuit een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving qua omvang, effect op omliggende functies en ontsluiting past in de omgeving;

b.       de ontwikkeling niet leidt tot splitsing (IOV) van het bouwperceel;

c.       is verzekerd dat overtollige bebouwing wordt gesloopt;

d.       mestbewerking is uitgesloten.

Lid 2 Als een binnen de omgeving passende omvang van een agrarisch-technisch hulpbedrijf of een agrarisch-verwant bedrijf geldt een bouwperceel van ten hoogste 1,5 hectare."

9.3.    Op pagina 34 tot en met 37 van de plantoelichting staat dat de vestiging die het plan mogelijk maakt van dit agrarisch aanverwante bedrijf voldoet aan de eisen, gesteld in artikel 3.61 van de IOV. Dat is een andere toets dan de toets voor vestiging (en uitbreiding) voor een niet-agrarische functie die uitgevoerd was voor het plan dat in de tussenuitspraak aan de orde was. In eerdere uitspraken heeft de Afdeling geoordeeld dat een dierenpension een agrarisch-verwant bedrijf kan zijn zoals bedoeld in het beleid en de verordening van Noord-Brabant (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 10 september 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3335). Op de zitting is gebleken dat niet in geschil is dat het dierenpension een agrarisch-verwant bedrijf is.

Voor zover de beroepsgronden van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] erop gericht zijn dat het plan niet voldoet aan de artikelen 3.71 en 3.73 van de IOV behoeven die dan ook geen bespreking. Weliswaar heeft de raad ook een onderbouwing gegeven dat het plan zou voldoen aan de artikelen 3.71 en 3.73 van de IOV, maar in dit geval is er geen reden waarom dit plan zowel aan deze artikelen als aan artikel 3.61 van de IOV zou moeten voldoen. De artikelen gelden voor verschillende situaties.

9.4.    Dat de ontwikkeling volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 2] niet past in de omgeving zoals bedoeld in artikel 3.61, eerste lid, aanhef en onder a, van de IOV, volgt de Afdeling niet. Zoals besproken is op de zitting staan in de omgeving van het plangebied zowel woningen als zijn er bedrijven gevestigd. Dat volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 2] in de omgeving overwegend wordt gewoond, doet niet af aan dit gemengde karakter. Dit geeft geen reden waarom de raad zich niet op het standpunt mocht stellen dat het bedrijf past in de omgeving, zoals bedoeld in artikel 3.61, eerste lid, aanhef en onder a, van de IOV. Dat de Omgevingsvisie 2022 mogelijk een ontwikkeling aanduidt richting meer bewoning, zoals [appellant sub 1] en [appellant sub 2] naar voren hebben gebracht, betekent evenmin dat de situatie ten tijde van de vaststelling van het plan niet als gemengd gekarakteriseerd kan worden dan wel anderszins niet zou passen in de omgeving.

9.5.    De Afdeling overweegt verder dat voor een bedrijf zoals in dit bestemmingsplan aan de orde is, en wat in zijn geheel als agrarisch aanverwant kan worden gekarakteriseerd, er geen noodzaak bestaat om ieder onderdeel met dezelfde bestemming aan te duiden. Een uitloopveld heeft bij dit bedrijf een ander karakter dan de bedrijfsgebouwen, zodat het passend kan zijn om deze een andere bestemming te geven. Of het bestemmingsplan het toelaat om bouwwerken in de vorm van omheiningen om dit veld te realiseren, maakt hiervoor geen verschil.

9.6.    Het betoog dat het plan nog steeds in strijd is met de IOV slaagt niet.

10.     [appellant sub 1] en [appellant sub 2] stellen dat de parkeervoorziening P2 een toevoeging is aan het plan zoals dat in de tussenuitspraak aan de orde was. Daarom moet de raad ook beoordelen of deze parkeervoorziening in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Zij stellen dat dit om verschillende redenen niet het geval is. In de eerste plaats levert het gebruik van deze parkeervoorziening hinder op voor hen, terwijl er blijkens de onderbouwing van het plan al voldoende parkeerruimte is op parkeervoorziening P1 met vijf plaatsen naast de bedrijfsgebouwen. In de toelichting bij het plan staat dat er vijf parkeerplaatsen nodig zijn voor bezoekers. P2 is dus niet nodig, maar levert wel hinder voor hen op. In dit verband wijzen zij er ook op dat het bepaalde in artikel 4.4.4, aanhef en onder b, van de planregels dat bezoekers die het bedrijf met honden betreden geen gebruik mogen maken van deze parkeervoorziening, niet handhaafbaar is.

In de tweede plaats is voor het herstelbesluit een nieuw akoestisch onderzoek gemaakt, nu van 18 november 2022. In dit onderzoek is het aantal verkeersbewegingen verhoogd ten opzichte van het aantal waarvan voor het vorige plan werd uitgegaan, zonder dat een verandering in het plan dit rechtvaardigt. Daarnaast voldoet met betrekking tot geluidhinder de afstand van parkeervoorziening P2 tot aan de woning van [appellant sub 2] niet aan de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-Brochure).

10.1.  Over de beroepsgrond dat parkeervoorziening P2 niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, overweegt de Afdeling als volgt. In de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1587, is deze onder 8 tot en 8.5 tot de conclusie gekomen dat de gronden van deze parkeervoorziening, met de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - parkeerplaats" een zodanig oppervlak hebben dat aldaar veel meer parkeerplaatsen aanwezig kunnen zijn dan de slechts drie parkeerplaatsen, die daar ingevolge de voor het dierenpension berekende parkeerbehoefte ten behoeve van het dierenpension aanwezig behoeven te zijn, en waarbij dan op het erf nabij de bebouwing van het dierenpension nog eens vier parkeerplaatsen aanwezig zijn.

De Afdeling ziet geen aanleiding om nu tot een andere conclusie hierover te komen. Dat betekent dat de gebruiksmogelijkheden en daarmee potentiële overlast van P2 ruimer zijn dan gerechtvaardigd kan worden op grond van wat in de toelichting van het plan staat beschreven. In zoverre is het plan opgesteld in strijd met de goede ruimtelijke ordening.

De beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zijn gegrond en het plan dient wegens strijd met artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening vernietigd te worden voor zover dit voor parkeervoorziening P2 meer parkeerplaatsen mogelijk maakt dan drie.

10.2.  Voor zover [appellant sub 1] en [appellant sub 2] stellen dat de verharding van het parkeerterrein veel groter is dan nodig is voor drie auto’s, overweegt de Afdeling dat de raad deze ruimte nodig mocht achten in verband met de benodigde manoeuvreerruimte voor bijvoorbeeld vrachtauto’s voor de bevoorrading van het bedrijf. Hierin ligt dus geen reden om het desbetreffende plandeel te vernietigen.

Voor zover [appellant sub 1] en [appellant sub 2] stellen dat de formulering van de planregel die luidt dat bezoekers die het bedrijf met honden betreden geen gebruik mogen maken van deze parkeervoorziening, niet handhaafbaar is, overweegt de Afdeling als volgt. In beginsel is er geen reden om deze gebruiksregel in dit plan, die betrekking heeft op het concrete gebruik van de locatie niet handhaafbaar te achten. In het aangevoerde ziet de Afdeling geen reden om aan te nemen dat deze planregel zodanig bijzonder is dat deze niet handhaafbaar is. Dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] vrezen dat de planregel in de praktijk regelmatig onbestraft zal worden overtreden, maakt dit niet anders. Op de zitting heeft [partij A] onweersproken gesteld dat het dierenpension over deze regel ook duidelijk communiceert met de klanten.

Het betoog slaagt niet.

10.3.  Voor zover [appellant sub 1] en [appellant sub 2] stellen dat in het nieuwe akoestisch onderzoek van 18 november 2022 het aantal verkeersbewegingen is verhoogd ten opzichte van het aantal waarvan eerder werd uitgegaan, overweegt de Afdeling als volgt. Ook als het aantal verkeersbewegingen waarvan het akoestisch onderzoek uitgaat niet had moeten worden verhoogd, maakt dat niet dat het plan hierdoor in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Een hoger aantal verkeersbewegingen levert immers een hogere geluidsbelasting op en uit het onderzoek heeft de raad de conclusie getrokken dat deze desondanks aanvaardbaar blijft. De geluidhinder als gevolg van het plan is dus niet onderschat.

Voor zover het plan niet zou voldoen aan de afstanden die in de VNG-Brochure staan genoemd, maakt dat niet dat het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De raad kan ervoor kiezen om niet de vaste afstanden uit de brochure te hanteren, maar zich te baseren op specifiek geluidonderzoek. Dat heeft de raad gedaan.

Het betoog slaagt niet.

Behoud en beheer van de ecologische verbindingszone

11.     Ten aanzien van de strijdigheid met artikel 3.25 van de IOV (overweging 4.3 van de tussenuitspraak) heeft de raad als volgt gehandeld. Voor zover de parkeervoorziening P2 binnen de zone van 25 meter die gereserveerd moet blijven voor de EVZ lag, is de bestaande halfverharding inmiddels gesaneerd en de toegangsweg tot dit parkeerterrein verwijderd. Het bestemmingsvlak dat deze parkeervoorziening regelt is buiten deze zone gehouden. Ook het uitloopveld is buiten deze zone gehouden.

11.1.  De Afdeling constateert dat door deze ingrepen, in combinatie met het inrichtingsplan voor deze EVZ de strijdigheid met artikel 3.25 van de IOV is opgeheven. Dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] stellen dat een deel van het uitloopveld nog steeds binnen de zone is gelegen die is aangegeven in de IOV doet hier niet aan af, omdat doorslaggevend is dat voldaan wordt aan de eis dat dit bestemmingsplan strekt tot verwezenlijking, het behoud en het beheer van een ecologische verbindingszone met een breedte van ten minste 25 meter, genoemd in artikel 3.25, eerste lid, van de IOV.

Fouten en omissies in de planregels

12.     De raad heeft de planregels aangepast om de gebreken die in de tussenuitspraak onder 6.3 zijn genoemd te herstellen. Desondanks constateert de Afdeling dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] nog op enige fouten en omissies hebben gewezen.

In artikel 4.3, het afwijken van bouwregels, is tekst weggevallen. Deze tekst moet verwijzingen bevatten naar onderdelen van artikel 4.2.2 van de planregels, maar die verwijzingen staan niet in deze regel.

In artikel 4.4.2, onder b, van de planregels wordt verwezen naar het akoestische rapport van 18 juni 2019 in plaats van het herziene rapport van 18 november 2022 dat is opgesteld ten behoeve van het gewijzigde plan na de tussenuitspraak.

In artikel 4.4.3, aanhef en onder c, van de planregels wordt verwezen naar pagina zeven en acht van het akoestisch rapport van 18 november 2022, terwijl dit pagina acht en negen had moeten zijn.

Hiermee is het plan niet vastgesteld in overeenstemming met wat de raad beoogde. Dit plan is daarom in zoverre in strijd met de zorgvuldigheid vastgesteld. Deze artikelen worden daarom wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb vernietigd.

De Afdeling merkt overigens op dat in het elektronisch vastgestelde bestemmingsplan op de landelijke voorziening inmiddels deze artikelen zijn aangepast. Maar niet kan worden vastgesteld dat aan deze aanpassing een besluit van de raad ten grondslag ligt.

Overige beroepsgronden

13.     De overige beroepsgronden, waaronder beroepsgronden over de formaliteiten zoals het al dan niet ontbreken van een lijst van wijzigingen in het besluit, geven geen aanleiding voor de conclusie dat het plan verder nog gebreken bevat.

Finale geschilbeslechting

14.     Nu niet aannemelijk is dat derden in hun belangen zouden kunnen worden geschaad, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door op de hierna aangegeven wijze de planregels aan te passen en te bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het (herstel)besluit tot vaststelling van het plan.

15.     Artikel 4.4.2, onder b, van de planregels komt als volgt te luiden: "De geluidsisolerende maatregelen zijn toegepast zoals opgenomen in het aanvullend akoestisch rapport van 18 november 2022 (rapportnummer 219-RLo1-il-v3) onder paragraaf 4.2.1, 4.2.2, 4.2.3 en 4.2.4.".

Artikel 4.3, komt als volgt te luiden: "Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

a. lid 4.2.2, sub d en lid 4.2.3, sub e voor het bouwen van gebouwen op een afstand minder dan 15 m tot de as van de weg mits hierdoor het stedenbouwkundig beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;

b. lid 4.2.2, sub e en lid 4.2.3, sub f voor het bouwen op een kortere afstand tot de zijdelingse perceelsgrens mits de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;

c. lid 4.2.4, sub f voor het bouwen van een bijgebouw op een afstand van meer dan 15 m van de bedrijfswoning indien dit noodzakelijk is in verband met een doelmatige inrichting van het perceel."

Artikel 4.4.3, onder c, van de planregels komt te luiden: "Gedurende de dagperiode dieren buiten te laten op het uitloopveld. Hierbij wordt steeds de werkwijze toegepast zoals  omschreven op pagina 8 en 9 van het aanvullend akoestisch rapport van 18 november 2022 (rapportnummer 219-RLo1-il-v3 ) (Hoofdstuk 3. Bedrijfsvoering onder "Uitgangspunten pension") zoals dit integraal onderdeel uitmaakt van het bestemmingsplan gehanteerd." .

Artikel 4.4.4, onder b, komt te luiden: "'specifieke vorm van bedrijf - parkeerplaats' uitsluitend het gebruik als parkeervoorziening bij het bedrijf is toegestaan, met dien verstande dat bezoekers die het bedrijf met honden betreden geen gebruik mogen maken van deze parkeervoorziening en dat ter plaatse van deze parkeervoorziening door maximaal drie voertuigen tegelijkertijd mag worden geparkeerd. Andere vormen van bedrijfsvoering zijn ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - parkeerplaats' niet toegestaan.".

16.     De Afdeling ziet aanleiding de raad op te dragen hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken op de landelijke voorziening.

Zoals hierboven staat onder 12, zijn enkele wijzigingen al opgenomen in het elektronisch vastgestelde bestemmingsplan op de landelijke voorziening. Niettemin constateert de Afdeling dat deze wijzigingen pas in werking treden vanaf de datum van deze uitspraak.

17.     De raad moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] tegen het besluit van de raad van 18 februari 2020 tot vaststelling van het bestemmingsplan "[locatie 1]" gegrond;

II.       vernietigt het besluit van de raad van 18 februari 2020 tot vaststelling van het bestemmingsplan "[locatie 1]";

III.      verklaart de beroepen van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 2] tegen het besluit van de raad van 20 december 2022 tot vaststelling van het bestemmingsplan "[locatie 1]" gegrond;

IV.     vernietigt het besluit van de raad van  20 december 2022 tot vaststelling van het bestemmingsplan "[locatie 1]" voor zover dit betreft:

a. artikel 4.3 van de planregels;

b. artikel 4.4.2, onder b, van de planregels;

c. artikel 4.4.3, onder c, van de planregels;

d. artikel 4.4.4, onder b, van de planregels;

V.      bepaalt dat

a. artikel 4.4.2, onder b, van de planregels komt te luiden: "De geluidsisolerende maatregelen zijn toegepast zoals opgenomen in het aanvullend akoestisch rapport van 18 november 2022 (rapportnummer 219-RLo1-il-v3) onder paragraaf 4.2.1, 4.2.2, 4.2.3 en 4.2.4.";

b. artikel 4.3 van de planregels komt te luiden: "Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

a. lid 4.2.2, sub d en lid 4.2.3, sub e voor het bouwen van gebouwen op een afstand minder dan 15 m tot de as van de weg mits hierdoor het stedenbouwkundig beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;

b. lid 4.2.2, sub e en lid 4.2.3, sub f voor het bouwen op een kortere afstand tot de zijdelingse perceelsgrens mits de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;

c. lid 4.2.4, sub f voor het bouwen van een bijgebouw op een afstand van meer dan 15 m van de bedrijfswoning indien dit noodzakelijk is in verband met een doelmatige inrichting van het perceel.";

c. artikel 4.4.3, onder c, van de planregels komt te luiden: "Gedurende de dagperiode dieren buiten te laten op het uitloopveld. Hierbij wordt steeds de werkwijze zoals deze is omschreven op pagina 8 en 9 van het aanvullend akoestisch rapport van 18 november 2022 (rapportnummer 219-RLo1-il-v3 ) (Hoofdstuk 3. Bedrijfsvoering onder "Uitgangspunten pension") zoals dit integraal onderdeel uitmaakt van het bestemmingsplan gehanteerd.";

d. artikel 4.4.4, onder b, van de planregels komt te luiden: "'specifieke vorm van bedrijf - parkeerplaats' uitsluitend het gebruik als parkeervoorziening bij het bedrijf is toegestaan, met dien verstande dat bezoekers die het bedrijf met honden betreden geen gebruik mogen maken van deze parkeervoorziening en dat ter plaatse van deze parkeervoorziening door maximaal drie voertuigen tegelijkertijd mag worden geparkeerd. Andere vormen van bedrijfsvoering zijn ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - parkeerplaats' niet toegestaan.";

VI.     bepaalt dat deze uitspraak wat onderdeel V. betreft in de plaats treedt van het besluit van 20 december 2022 voor zover vernietigd;

VII.     draagt de raad van de gemeente Goirle op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de hiervoor vermelde onderdelen IV. en V. worden verwerkt op de landelijke voorziening;

VIII.    veroordeelt de raad van de gemeente Goirle tot vergoeding van bij [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van €2.625,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

IX.     veroordeelt de raad van de gemeente Goirle tot vergoeding van bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van €1.750,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

X.      gelast dat de raad van de gemeente Goirle aan [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van €178,00  vergoedt en aan [appellant sub 2] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van €178,00  vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, voorzitter, en mr. E.A. Minderhoud en mr. C.C.W. Lange , leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Scheele, griffier.

w.g. Venema
voorzitter

w.g. Scheele
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2024

723

Bijlage

Planregels, zoals vastgesteld door de raad in het herstelbesluit van 20 december 2022.

Artikel 4.1 Bestemmingsomschrijving

a

De voor 'Bedrijf - Dierenpension' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

(…)

f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - parkeerplaats' uitsluitend een parkeervoorziening ten behoeve van het bedrijf;

Artikel 4.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

a.       en lid voor het bouwen van gebouwen op een afstand minder dan 15 m tot de as van de weg mits hierdoor het stedenbouwkundig beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;

b.       en voor het bouwen op een kortere afstand tot de zijdelingse perceelsgrens mits de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;

c.       voor het bouwen van een bijgebouw op een afstand van meer dan 15 m van de bedrijfswoning indien dit noodzakelijk is in verband met een doelmatige inrichting van het perceel.

4.4.2 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing, geluidarm voorzien bestaande gebouw ter huisvesting en aanleg van geluidschermen

Het gebruik van het perceel als een dierenpension als bedoeld in

artikel 4 lid 1 is uitsluitend toegestaan als:

(…)

b. De geluidsisolerende maatregelen zijn toegepast zoals opgenomen in de geluidsrapportage van 18 juni 2019 (rapportnummer 219-RLo1-il-v1) onder paragraaf 4.2.1, 4.2.2, 4.2.3 en 4.2.4.

Artikel 4.4.3 Maximaal aantal te houden honden, bedrijfstijden, uitlaattijden

Binnen de bestemming 'Bedrijf - Dierenpension' is het toegestaan om:

(…)

c. Gedurende de dagperiode dieren buiten te laten op het uitloopveld. Hierbij wordt steeds de werkwijze zoals deze is omschreven op pagina 7 en 8 van het akoestisch rapport (Hoofdstuk 3. Bedrijfsvoering onder "Uitgangspunten pension") zoals dit intregraal onderdeel uitmaakt van het bestemmingsplan gehanteerd.

Artikel 4.4.4 Gebruik ontsluitingstoegang en parkeervoorziening

Binnen de bestemming 'Bedrijf - Dierenpension' geldt dat ter plaatse van de aanduidingen:

(…)

b. 'specifieke vorm van bedrijf - parkeerplaats' uitsluitend het gebruik als parkeervoorziening bij het bedrijf is toegestaan, met dien verstande dat bezoekers die het bedrijf met honden betreden geen gebruik mogen maken van deze parkeervoorziening. Andere vormen van bedrijfsvoering zijn ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - parkeerplaats' niet toegestaan.