Uitspraak 202304954/1/V2


Volledige tekst

202304954/1/V2.
Datum uitspraak: 11 maart 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het verzoek van:

[de vreemdeling],
verzoeker,

om proceskostenveroordeling in geval van intrekking van het hoger beroep (artikel 8:75a van de Awb).

Procesverloop

De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F.J.M. Schonkeren, advocaat te Tilburg, heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 2 augustus 2023 in zaak nr. NL23.19699.

De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft een nader stuk ingediend.

De vreemdeling heeft het hoger beroep ingetrokken en de Afdeling verzocht de staatssecretaris te veroordelen in de bij hem opgekomen proceskosten.

Overwegingen

1.       Bij brief van 16 januari 2024 heeft de staatssecretaris aan de Afdeling laten weten dat hij het besluit van 6 juli 2023, tot het niet in behandeling nemen van een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, heeft ingetrokken. Hij gaat de asielaanvraag van de vreemdeling in de nationale procedure behandelen, omdat de overdrachtstermijn bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening is verstreken. In reactie daarop heeft de vreemdeling laten weten dat hij het hoger beroep intrekt en heeft hij de Afdeling verzocht de staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten.

2.       De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat hij geen proceskosten hoeft te vergoeden, omdat het besluit is ingetrokken wegens het verstrijken van de overdrachtstermijn. Het alsnog in behandeling nemen van de asielaanvraag is volgens de staatssecretaris dan ook geen tegemoetkoming, maar alleen een gevolg van tijdsverloop. De vreemdeling stelt daartegenover dat de overdrachtstermijn al was verlopen voordat het besluit van 6 juli 2023 werd genomen. Daarom zou een proceskostenveroordeling wel aangewezen zijn.

3.       Uit de uitspraak van de Afdeling van 27 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:182, onder 2, volgt dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden wanneer hij als gevolg van tijdsverloop de asielaanvraag alsnog in behandeling neemt. Er is dan immers geen sprake van tegemoetkomen. In deze zaak hebben de Spaanse autoriteiten echter op 19 augustus 2022 ingestemd met het verzoek om de vreemdeling over te nemen. Dit betekent dat de overdrachtstermijn bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening is verstreken op 19 februari 2023, te weten zes maanden na de aanvaarding van het verzoek om de vreemdeling over te nemen. Zoals de vreemdeling ook in hoger beroep heeft betoogd, was ten tijde van het besluit van 6 juli 2023 de overdrachtstermijn dus al verstreken. Dat de voorzieningenrechter van de Afdeling op 15 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:669, bij wijze van ordemaatregel de voorlopige voorziening heeft getroffen dat de overdracht van de vreemdeling op 16 februari 2023 achterwege blijft, is geen reden om hier anders over te oordelen. De door de voorzieningenrechter van de Afdeling toegewezen voorlopige voorziening heeft immers niet geleid tot opschorting van de overdrachtstermijn gelet op de uitspraak van de Afdeling van 22 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4197. Het alsnog in behandeling nemen van de asielaanvraag van de vreemdeling heeft, doordat de overdrachtstermijn al was verstreken ten tijde van het besluit van 6 juli 2023, niet plaatsgevonden wegens tijdsverloop of een andere veranderde omstandigheid. De staatssecretaris is in dit geval tegemoetgekomen aan wat de vreemdeling in hoger beroep heeft betoogd, zodat aanleiding bestaat de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling te veroordelen.

4.       Het verzoek wordt toegewezen. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.625,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Lodeweges, griffier.

w.g. Sevenster
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Lodeweges
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2024

625