Uitspraak 202004563/1/V1


Volledige tekst

202004563/1/V1.
Datum uitspraak: 27 januari 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het verzoek van:

[de vreemdeling],

verzoeker,

om proceskostenveroordeling in geval van intrekking van het hoger beroep (artikel 8:75a van de Awb).

Procesverloop

De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. Krikke, advocaat te Bussum, heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 13 augustus 2020 in zaak nr. NL20.8062.

De staatssecretaris heeft een nader stuk ingediend.

De vreemdeling heeft het hoger beroep ingetrokken en de Afdeling verzocht de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid te veroordelen in de bij hem opgekomen proceskosten.

Overwegingen

1.    Bij brief van 14 september 2020 heeft de staatssecretaris aan de Afdeling laten weten dat hij het besluit van 2 april 2020 heeft ingetrokken en dat de asielaanvraag van de vreemdeling in de nationale asielprocedure zal worden behandeld, omdat de overdrachtstermijn als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening (PB 2013, L 180) op 21 augustus 2020 is verstreken. In reactie daarop heeft de vreemdeling laten weten dat hij het hoger beroep intrekt en heeft hij de Afdeling verzocht de staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten.

2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraken van 8 april 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1084) en 5 augustus 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1855) kan aanleiding bestaan de staatsecretaris met toepassing van artikel 8:75 van de Awb tot vergoeding van de proceskosten te veroordelen als hij aan de vreemdeling tegemoetgekomen is. Het alsnog in behandeling nemen van de asielaanvraag is geen tegemoetkoming, maar louter een gevolg van tijdsverloop.

3.    Het verzoek wordt afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2021

382-941.