Uitspraak 202305906/1/R1


Volledige tekst

202305906/1/R1.
Datum uitspraak: 6 maart 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het verzoek van:

[appellant], wonend te Hoorn,
verzoekster,

om herziening (artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) van de uitspraak van de Afdeling van 6 september 2023, ECLI:NL:RVS: 2023:3397.

Procesverloop

Bij uitspraak van 6 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3397, heeft de Afdeling het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 26 april 2022 in zaak nr. 21/3191 ongegrond verklaard.

[appellant] heeft de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien.

Jobeko Vastgoed B.V. heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 26 februari 2024, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigden], en het college van burgemeester en wethouders van Hoorn, vertegenwoordigd door M. Klarenbeek, zijn verschenen. Ook is ter zitting Jobeko Vastgoed, vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord.

Overwegingen

Wettelijk kader

1.       Artikel 8:119, eerste lid, van de Awb luidt:

"De bestuursrechter kan op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:

a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,

b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en

c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden."

Achtergrond

2.       [appellant] woont op het adres [locatie 1] in Hoorn. Jobeko Vastgoed is eigenaar van het naastgelegen pand [locatie 2]. In dat pand is een bakkerij gevestigd.

3.       Op 3 juli 2019 heeft het college aan Jobeko Vastgoed een omgevingsvergunning verleend voor de bakkerij. Tegen dat besluit heeft [appellant] bezwaar gemaakt. Het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Tegen die beslissing heeft [appellant] beroep ingesteld. De rechtbank heeft dat beroep ongegrond verklaard. Vervolgens heeft [appellant] hoger beroep ingesteld. De Afdeling heeft het hoger beroep bij de uitspraak van 6 september 2023 ongegrond verklaard en heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Dat betekent dat de verleende omgevingsvergunning in stand is gebleven. [appellant] heeft om herziening van die uitspraak gevraagd. Zij vindt dat de omgevingsvergunning niet in stand kan blijven.

Verzoek om herziening

4.       [appellant] betoogt dat de uitspraak van de Afdeling van 6 september 2023 moet worden herzien. Naar aanleiding daarvan overweegt de Afdeling als volgt.

4.1.    Gedurende ongeveer vier jaar heeft [appellant] gebruik gemaakt van de mogelijkheden die de Awb haar bood om de omgevingsvergunning voor de bakkerij te bestrijden. Zij heeft bezwaar gemaakt tegen de vergunning, beroep ingesteld bij de rechtbank en hoger beroep ingesteld bij de Afdeling. Daarmee zijn alle stappen gebruikt die de wetgever haar biedt. Ook is [appellant] in de gelegenheid geweest om haar standpunt aan de hand van feiten en omstandigheden naar voren te brengen. Van die gelegenheid heeft [appellant] ook daadwerkelijk en ruimschoots gebruik gemaakt. Zij heeft een veelheid aan argumenten aangedragen en veel stukken ingediend die haar visie op het geschil mede hebben onderbouwd. Daar tegenover stonden de eveneens onderbouwde standpunten van het college en van Jobeko Vastgoed. Met de uitspraak van de Afdeling van 6 september 2023 kwam aan dat geheel van procedures een einde en is de vergunning van 3 juli 2019 onherroepelijk geworden.

Dat alles staat los van de vraag of de bakkerij wordt geëxploiteerd conform de voor de bakkerij geldende regels. Ook tegen besluiten van het college die daarop betrekking hebben, kan weer met toepassing van de Awb bezwaar worden gemaakt en zo nodig (hoger) beroep worden ingesteld.

In de zaak over de omgevingsvergunning voor de bakkerij staan geen gewone voorzieningen meer open. Wel kent de Awb een buitengewoon rechtsmiddel, namelijk herziening. Wil zo een verzoek voor inwilliging in aanmerking komen, dan stelt de wetgever daaraan in artikel 8:119 van de Awb drie strenge criteria. Die criteria zijn aan het begin van deze uitspraak genoemd onder 1. Aan al die criteria moet zijn voldaan, wil het verzoek voor inwilliging in aanmerking komen.

4.2.    Uit het verzoek om herziening en de aanvullingen daarop blijkt heel duidelijk dat [appellant] het nog altijd niet eens is met het verlenen van de omgevingsvergunning. Ook blijkt daaruit dat zij het niet eens is met de beslissing van het college op haar bezwaar, met de uitspraak van de rechtbank over haar beroepsgronden en met de uitspraak van de Afdeling over haar gronden van hoger beroep. Dat komt vaker voor. Maar dat alles vormt op zichzelf geen reden om haar verzoek om herziening in te willigen. Er moet namelijk zijn voldaan aan de criteria die hiervoor onder 1 zijn genoemd.

4.3.    De Afdeling heeft het verzoek van [appellant] en de aanvullingen daarop goed gelezen. Ook heeft de Afdeling het dossier doorgenomen van de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van 6 september 2023. De Afdeling komt tot de conclusie dat [appellant] ter onderbouwing van het verzoek om herziening geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb. Dat betekent dat haar verzoek om herziening moet worden afgewezen.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

5.       Het verzoek dient te worden afgewezen.

6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.C.M. Wijgerde, griffier.

w.g. Minderhoud
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Wijgerde
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2024

672