Uitspraak 202203306/1/R1


Volledige tekst

202203306/1/R1.
Datum uitspraak: 6 september 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te Hoorn,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­-Holland van 26 april 2022 in zaak nr. 21/3191 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Hoorn.

Procesverloop

Bij besluit van 3 juli 2019 heeft het college aan Jobeko Vastgoed B.V. een omgevingsvergunning verleend voor planologisch strijdig gebruik in de vorm van daghoreca voor meer dan 10% van de verkoopvloeroppervlakte en in de vorm van een bakkerij voor het pand op het adres [locatie 1] in Hoorn.

Bij besluit van 17 juni 2021 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit met aangepaste motivering in stand gelaten.

Bij uitspraak van 26 april 2022 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellante] heeft nadere stukken ingediend. Ook Jobeko Vastgoed heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 juni 2023, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door M. Klarenbeek, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Jobeko Vastgoed, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en mr. W. de Vis, advocaat te Alkmaar, als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       In het pand op het adres [locatie 1] in Hoorn is een Turkse bakkerij gevestigd. Deze werd geëxploiteerd door [naam A], maar wordt inmiddels geëxploiteerd door [naam B]. Jobeko Vastgoed is eigenaar van het pand. Volgens [appellante] ondervindt zij overlast van de bakkerij. Zij woont in de naastgelegen woning op het adres [locatie 2] te Hoorn.

Gronden van het hoger beroep

Ingetrokken beroepsgronden

2.       Op de zitting heeft [appellante] haar beroepsgronden over de gang van zaken bij de rechtbank en over de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur ingetrokken.

Beroepsgronden die niet worden besproken

3.       [appellante] heeft gewezen op de rommelige gang van zaken bij het gemeentebestuur, gebreken in de aanvraag en de container die de vluchtweg van de bakkerij blokkeert.

3.1.    [appellante] voert aan dat de aanvraag verschillende gebreken bevat en dat een container de vluchtweg van de bakkerij blokkeert. In beroep bij de rechtbank heeft zij over de aanvraag enkel aangevoerd dat de aanduiding van de locaties van de bakkerij en de horeca ten onrechte omgedraaid waren. Zij heeft bij de rechtbank niet gewezen op andere gebreken in de aanvraag of een blokkade van de vluchtweg. In het omgevingsrecht kunnen beroepsgronden niet voor het eerst in hoger beroep worden aangevoerd. Een uitzondering wordt gemaakt als uitgesloten is dat andere belanghebbenden daardoor worden benadeeld. Die uitzondering doet zich bij deze beroepsgrond niet voor. Tegen het oordeel van de rechtbank over de aanduidingen van de bakkerij en de horeca heeft [appellante] niets ingebracht in hoger beroep. De Afdeling zal deze beroepsgronden dus niet inhoudelijk bespreken.

Aanvaardbaar woon- en leefklimaat niet te garanderen?

4.       Op de zitting heeft [appellante] de kern van haar betoog toegelicht. Het college had de omgevingsvergunning niet mogen verlenen omdat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor [appellante] niet kan worden gegarandeerd. Zij ervaart onder meer geur- en geluidsoverlast, zowel overdag als ’s nachts. Zij heeft geklaagd bij de Omgevingsdienst Noord-Holland Noord (hierna: de Omgevingsdienst), maar die reageert niet of onvoldoende op de klachten. De Omgevingsdienst controleert bijvoorbeeld niet of niet grondig genoeg en daarom kan niet gegarandeerd worden dat de vergunninghouder zich aan de voorschriften van het Activiteitenbesluit milieubeheer houdt.

4.1.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college ervan heeft mogen uitgaan dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor [appellante] kan worden gegarandeerd. Daarbij is van belang dat de bakkerij in de binnenstad is gevestigd waar onder andere horeca aanwezig is, zodat daar enige overlast te verwachten is De rechtbank heeft dan ook in het betoog van [appellante] terecht geen aanleiding gezien voor de conclusie dat het college de omgevingsvergunning niet mocht verlenen. Ook wat [appellante] heeft aangevoerd over de gang van zaken bij het gemeentebestuur leidt niet tot die conclusie.

De Afdeling begrijpt dat [appellante] geur- en geluidsoverlast heeft ervaren van de bakkerij. Uit het dossier blijkt dat de Omgevingsdienst de afgelopen jaren, zowel voor als na de vergunningverlening, het pand meerdere keren heeft bezocht, controles bij de bakkerij heeft uitgevoerd en overtredingen op het gebied van geur of geluid heeft geconstateerd. Maar dat is een kwestie van handhaving. Daar gaat deze procedure niet over. Het gaat in deze procedure om de omgevingsvergunning en bij de verlening van een omgevingsvergunning is alleen van belang of de bakkerij aan de voorschriften in het Activiteitenbesluit milieubeheer kan voldoen. Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de bakkerij niet aan die voorschriften kan voldoen. Daarbij betrekt de Afdeling dat de Omgevingsdienst de bakkerij in 2019 heeft verzocht zich aan de geluidsvoorschriften te houden met de vermelding dat anders een last onder dwangsom wordt opgelegd. In de uitspraak van 15 juli 2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:5786, heeft de rechtbank Noord-Holland over een besluit van het college van 8 februari 2020 geoordeeld dat het college zich daarin terecht op het standpunt stelde dat de bakkerij voldoet aan de geluidsvoorschriften uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. [appellante] is tegen die uitspraak niet in hoger beroep gegaan. Verder heeft de Omgevingsdienst in 2020 de bakkerij verzocht maatregelen tegen geuroverlast te nemen. Op de zitting is gebleken dat de bakkerij vervolgens maatregelen heeft genomen tegen geuroverlast.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

5.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.L. van Driel Kluit, griffier.

w.g. Verburg
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Van Driel Kluit
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 6 september 2023

703-1008