Uitspraak 202203254/1/A3


Volledige tekst

202203254/1/A3.
Datum uitspraak: 7 februari 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Almelo,
appellant,

en

het college van burgemeester en wethouders van Almelo,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 22 mei 2019 heeft het college een verzoek van [appellant] op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) toegewezen.

Bij besluit van 24 maart 2022 heeft het college het besluit van 22 mei 2019 gewijzigd.

Bij besluit van 29 april 2022 heeft het college het door [appellant] tegen het besluit van 22 mei 2019 ingestelde bezwaar gegrond verklaard en tegen het besluit van 24 maart 2022 ingestelde bezwaar ongegrond.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 december 2023, waar [appellant], vertegenwoordigd door J.P.E. Baakman, rechtsbijstandverlener te Haaksbergen, en het college, vertegenwoordigd door mr. I. Piksen en mr. E. Groothalle, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] heeft het college op grond van de Wob verzocht om een afschrift van de op 18 november 2008 door [notaris] getekende verklaring van verjaring van eigendom van de gemeente betreffende een perceel aan de Haven Noordzijde te Almelo, een afschrift van de daarbij horende brief van 29 september 2008 en afschriften van alle op de verklaring van eigendom en de brief van 29 september 2008 betrekking hebbende informatiedragers. Het college heeft het verzoek bij besluit van 22 mei 2019 ingewilligd en elf documenten openbaar gemaakt. [appellant] heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt, omdat het college volgens hem heeft nagelaten alle op de verklaring van eigendom en de brief van 29 september 2008 betrekking hebbende informatiedragers openbaar te maken.

1.1.    Het college heeft bij besluit van 5 november 2019 het door [appellant] tegen het besluit van 22 mei 2019 gemaakte bezwaar onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie ongegrond verklaard.

Volgens het college had [appellant] eerder dan in bezwaar duidelijk moeten maken dat zijn Wob-verzoek betrekking heeft op een langere periode dan het laatste half jaar van 2008. [appellant] bezit bovendien veel van de in bezwaar verzochte correspondentie al. Verder was het Wob-verzoek volgens het college duidelijk en was het niet nodig om aan [appellant] te vragen het verzoek nader te specificeren. De uitbreiding of wijziging van het verzoek in bezwaar maakt het besluit van 22 mei 2019 ten slotte niet onrechtmatig, aldus het college.

1.2.    De rechtbank heeft bij uitspraak van 20 oktober 2020, ECLI:NL:RBOVE:2020:3458, het door [appellant] tegen het besluit van 5 november 2019 ingestelde beroep ongegrond verklaard.

1.3.    Bij uitspraak van 17 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2561, heeft de Afdeling geoordeeld dat het college aanleiding had moeten zien zich in de bezwaarfase te laten adviseren door een commissie met een andere samenstelling, om elke schijn van partijdigheid te voorkomen. De Afdeling heeft hiertoe overwogen dat [appellant] over de voorzitter van de bezwaarschriftencommissie onbestreden heeft gesteld dat hij advocaat was bij het [advocatenkantoor] in het tijdvak dat de verjaringszaak, waar [appellant] en dat advocatenkantoor direct bij betrokken waren, speelde. Daarnaast heeft dit advocatenkantoor de gemeente vaak vertegenwoordigd in procedures en kon dit kantoor beschouwd worden als kantoor van de gemeenteadvocaat. [advocaat], toen kantoorgenoot van de voorzitter, is door de gemeente ingeschakeld voor de verjaringszaak. Enkele documenten die onder het Wob-verzoek vallen zien op correspondentie tussen deze advocaat en de gemeente en op correspondentie tussen het [advocatenkantoor en de gemeente.

De Afdeling heeft daarnaast geoordeeld dat het betoog van [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college volledig aan het Wob-verzoek is tegemoetgekomen ook slaagt. [appellant] heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat niet is voldaan aan het derde deel van zijn Wob-verzoek waarbij wordt verzocht om afschriften van alle op de verklaring van eigendom en de brief van 29 september 2008 betrekking hebbende informatiedragers. De Afdeling heeft naar aanleiding van het vorengaande het hoger beroep gegrond verklaard en het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Het college dient hiertoe advies in te winnen bij een bezwaarschriftencommissie met een andere samenstelling die [appellant] opnieuw moet horen. De Afdeling heeft daarnaast bepaald dat ten aanzien van het nieuwe besluit op bezwaar slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld.

1.4.    Het college heeft, naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 17 november 2021, een nieuwe zoekslag uitgevoerd en het besluit van 22 mei 2019 bij besluit van 24 maart 2022 gewijzigd. Hiertoe heeft het college het archief doorzocht en betrokken medewerkers gevraagd naar documenten die onder de reikwijdte van het Wob-verzoek kunnen vallen. Het college heeft nog 28 documenten openbaar gemaakt die onder het Wob-verzoek vallen. Ook heeft het college [appellant] de mogelijkheid gegeven om documenten in te zien die geen op de verklaring van eigendom van 18 november 2008 en de brief van 29 september 2008 betrekking hebbende informatiedragers zijn en daarmee dus niet onder het Wob-verzoek vallen, aldus het college.

1.5.    Het college heeft bij besluit van 29 april 2022, onder verwijzing naar het advies van de Commissie van Advies voor de Bezwaarschriften, het bezwaar tegen het besluit van 22 mei 2019 gegrond verklaard en het bezwaar tegen het besluit van 24 maart 2022 ongegrond. Volgens het college is met het besluit van 24 maart 2022 volledig en op adequate wijze aan het Wob-verzoek van [appellant] tegemoet gekomen door alle op de zaak betrekking hebbende stukken openbaar te maken en te verstrekken.

Wettelijk kader

2.       Op 1 mei 2022 is de Wet open overheid in werking getreden. Het besluit op bezwaar dat in deze zaak ter beoordeling staat, is genomen op 29 april 2022, dus voor 1 mei 2022. Dat betekent dat in dit geding de Wob nog van toepassing is. (Zie de uitspraak van de Afdeling van 15 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1699, onder 1.2).

Beroep

3.       [appellant] betoogt dat de bezwaarschriftencommissie ook in de veranderde samenstelling zich had moeten verschonen, omdat de leden niet genoeg kennis over de materie hebben en daardoor onvoldoende deskundig zijn.

3.1.    De bezwaarschriftencommissie is samengesteld in overeenstemming met artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd wordt geen grond gevonden voor het oordeel dat de leden van de bezwaarschriftencommissie onvoldoende kennis hebben en dat het college het advies om die reden niet aan zijn besluit op bezwaar ten grondslag heeft mogen leggen.

Het betoog slaagt niet.

4.       [appellant] betoogt dat het college bij de nieuwe zoekslag niet voldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe het de zoekslag heeft verricht. Zo is het volgens [appellant] onduidelijk of het college ook in de mailboxen en in de telefoons van oud-medewerkers heeft gekeken en of de nieuwe zoekslag zich heeft gericht op de bij het kadaster aanwezig zijnde authentieke kadastrale documenten. Bovendien heeft [appellant] diverse WOZ-aanslagen bestreden middels bezwaar en beroep en is niet gebleken dat bij de nieuwe zoekslag in die dossiers is gezocht.

4.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in de uitspraak van 19 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3027, moet een bestuursorgaan voldoende inzichtelijk maken hoe het de zoekslag heeft verricht. Die zoekslag moet zorgvuldig zijn. Het voldoende inzichtelijk maken van de zoekslag kan het bestuursorgaan bewerkstelligen door bijvoorbeeld te vermelden welke systemen zijn geraadpleegd, welke zoektermen zijn gehanteerd voor het zoeken naar documenten in die systemen, welke specifieke vragen de volgens het bestuursorgaan relevante personen hebben meegekregen en welke schifting in de door die personen aangedragen documenten vervolgens is gemaakt.

4.2.    De Afdeling is van oordeel dat het college voldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe het de zoekslag heeft verricht. Uit het verweerschrift volgt dat de medewerkers van het archief/de centrale registratie in de daarvoor bestemde (archief)systemen (JOIN) hebben gezocht op zoektermen als ‘[appellant]’, ‘Haven Noordzijde 21a’, ‘poort’ en ‘poortaffaire’. Vervolgens hebben deze medewerkers een overzicht gemaakt van alle stukken en dossiernummers waarin deze zoektermen voorkwamen en hebben juristen die de zaak in behandeling hebben genomen alle gevonden stukken en dossiers gescreend en beoordeeld. Ook zijn ambtenaren die nog werkzaam zijn onder het college gevraagd naar stukken en documenten die onder het Wob-verzoek zouden kunnen vallen.

Daarnaast heeft het college op de zitting bij de Afdeling toegelicht dat ook is gezocht in mailboxen van medewerkers. Ook is aan relevante medewerkers gevraagd om alle berichten die in telefoons staan en die op het Wob-verzoek betrekking hebben toe te sturen. Er is daarbij geen relevante informatie uit 2008 gevonden, wat volgens het college waarschijnlijk het gevolg is van het tijdsverloop en het feit dat alle medewerkers sinds vijf jaar nieuwe telefoons hebben. Dit acht de Afdeling niet onaannemelijk.

De Afdeling volgt daarnaast het standpunt van het college dat [appellant] ten onrechte stelt dat het onduidelijk is of de zoekslag zich heeft gericht op de bij het kadaster aanwezig zijnde authentieke kadastrale documenten. Het college heeft met juistheid te kennen gegeven dat de kadastrale akte perceel sectie K, nummer 1705, al bij het besluit van 22 mei 2019 als document 11 is overgelegd.

Ook heeft het college voldoende toegelicht dat de documenten in de procedure waarin [appellant] WOZ-aanslagen middels bezwaar en beroep heeft bestreden, geen op de verklaring van eigendom van 18 november 2008 en de brief van 29 september 2008 betrekking hebbende informatiedragers zijn en daarmee dus niet onder het Wob-verzoek vallen.

Het betoog slaagt niet.

5.       Voor zover [appellant] betoogt dat het college ten onrechte geen afschrift van de afzonderlijke verordeningen over de werkwijze van de bezwaarschriftencommissie en de afhandeling van bezwaren heeft overgelegd, merkt de Afdeling op dat deze verordeningen al openbaar zijn en de Wob daarop niet van toepassing is.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

6.       Het beroep is ongegrond.

7.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W. den Ouden, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.

w.g. Den Ouden
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Dijkshoorn
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2024

735-1031