Uitspraak 202102354/1/A3


Volledige tekst

202102354/1/A3.
Datum uitspraak: 19 oktober 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Bodegraven, gemeente Bodegraven-Reeuwijk,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 5 maart 2021 in zaak nr. 19/7512 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Bodegraven-Reeuwijk.

Procesverloop

Bij besluit van 2 april 2019 heeft het college op verzoek van [appellant] diverse documenten al dan niet gedeeltelijk openbaar gemaakt.

Bij besluit van 5 november 2019 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 5 maart 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

[appellant] heeft de Afdeling toestemming, als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), verleend.

De Afdeling heeft de zaak op de zitting van 10 juni 2022 behandeld, waar [appellant], vertegenwoordigd door F. van der Tempel, rechtsbijstandsverlener te Zwammerdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.H. Norde, advocaat te Leiden, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] heeft het college op 7 januari 2019 verzocht om de volgende informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) openbaar te maken:

•        agenda's en verslagen van vergaderingen stuurgroep Centrumvisie;

•        agenda's en verslagen vergaderingen Klankbordgroep Centrumvisie;

•        correspondentie met Haskoning;

•        facturen van Haskoning;

•        informatie wat in vergaderingen van het college gezegd is over de Centrumvisie en parkeren, bijvoorbeeld wat hierover staat in agenda's en verslagen van vergaderingen van het college;

•        informatie wat in vergaderingen van de directie van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk gezegd is over de Centrumvisie en parkeren, bijvoorbeeld wat hierover staat in verslagen en agenda's van de directie;

•        informatie over het burgerinitiatief Hart van Bodegraven;

•        in 2018 gestorte bedragen in het Parkeerfonds, bijvoorbeeld verstuurde rekeningen voor storting in Parkeerfonds die door ondernemers die pand verbouwd en uitgebreid hebben betaald zijn;

•        correspondentie met het kadaster over de Centrumvisie en parkeren, ook facturen van het kadaster die betrekking hebben op verrichte werkzaamheden Centrumvisie en parkeren;

•        correspondentie met en van ambtenaren, ook als het gaat om correspondentie met raadsleden en de Bodegraafse Ondernemers Vereniging (hierna: BOV);

•        de factuur van de betaling van aangebrachte paaltjes in het gebied rond de hervormde kerk;

•        agenda's en verslagen van de Taskforce Centrumvisie.

Op verzoek van het college heeft [appellant] zijn verzoek gepreciseerd. Naar aanleiding van een gesprek op 3 juli 2019 over de inhoud en reikwijdte van zijn verzoek heeft er nog een briefwisseling tussen [appellant] en het college plaatsgevonden waarin het verzoek van [appellant] verder is gepreciseerd.

1.1.    Het college heeft diverse documenten aangetroffen die onder de reikwijdte van het verzoek vallen en deze documenten, met inachtneming van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g, van de Wob, al dan niet gedeeltelijk openbaar gemaakt. Het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar heeft het college gedeeltelijk ongegrond verklaard. Het college heeft het besluit van 2 april 2019 onder aanvulling van de motivering echter gehandhaafd en het verzoek om een proceskostenveroordeling afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat dat besluit op goede gronden berust en daarom in stand kan blijven.

Hoger beroep

2.       [appellant] heeft de gronden van zijn hoger beroep zeer uitvoerig uiteengezet. Maar uit de artikelen 8:69 en 8:77 van de Awb vloeit niet voort dat de Afdeling in haar uitspraak op alle aangevoerde argumenten afzonderlijk moet ingaan. Hoewel de Afdeling alle argumenten heeft bezien, zal zij zich hierna beperken tot de kern van de door [appellant] naar voren gebrachte gronden. In de kern betoogt [appellant] allereerst dat de rechtbank ten onrechte geen schriftelijke vragenronde heeft gehouden. Daarnaast heeft de rechtbank niet onderkend dat het college van een verkeerde inhoud en reikwijdte van het verzoek is uitgegaan. De rechtbank heeft ook ten onrechte geoordeeld dat het onderzoek naar de gevraagde informatie volledig is geweest. Volgens [appellant] moet er meer informatie onder het college berusten. De rechtbank had ten slotte volgens [appellant] moeten oordelen dat het college de weigeringsgrond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob te ruim heeft toegepast, waardoor het college te weinig informatie openbaar heeft gemaakt.

Beoordeling van het hoger beroep

Had de rechtbank een schriftelijke vragenronde moeten houden?

3.       Artikel 8:57, eerste lid, van de Awb bepaalt dat de bestuursrechter kan bepalen dat een onderzoek op een zitting achterwege blijft als geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht om op een zitting te worden gehoord, binnen een door hem gestelde redelijke termijn heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht.

3.1.    De rechtbank heeft [appellant] en het college per brief van 18 juni 2020 laten weten dat vanwege de maatregelen tegen het corona-virus de behandeling van de zaak niet op de gebruikelijke wijze kan doorgaan en dat het onderzoek ter zitting via een videoverbinding zal plaatsvinden. [appellant] heeft de rechtbank bij brief van 24 juni 2020 te kennen gegeven dat hij tegen het behandelen van zijn beroep via een videoverbinding is, maar dat hij wel toestemming geeft voor het schriftelijk behandelen van het door hem ingestelde beroep. Het college heeft in zijn brief van 3 juli 2020 te kennen gegeven akkoord te zijn met het schriftelijk afdoen van de zaak. De rechtbank heeft partijen vervolgens bij brief van 31 juli 2020 medegedeeld dat het beroep schriftelijk zal worden afgedaan. Bij brief van 10 februari 2021 heeft de rechtbank bericht dat partijen haar toestemming hebben verleend om de zitting achterwege te laten en eventueel schriftelijk vragen te stellen. Daarbij heeft zij medegedeeld dat zij zich na kennisname van de standpunten voldoende ingelicht acht en het onderzoek daarom heeft gesloten.

3.2.    Op de in 3.1 genoemde brief van de rechtbank van 10 februari 2021 heeft [appellant] niet gereageerd. Daarom moet worden aangenomen dat de rechtbank er terecht van is uitgegaan dat hij toestemming heeft verleend de zaak zonder zitting af te doen. Daarbij is het aan het oordeel van de rechtbank of zij zich voldoende voorgelicht acht. Is dat het geval dan mag de rechtbank het onderzoek sluiten. Daarvoor is niet bepalend of partijen menen dat er een schriftelijke vragenronde moet worden gehouden. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank ten onrechte geen schriftelijke vragenronde heeft gehouden slaagt daarom niet. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 26 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1223, onder 3.2.

Inhoud en reikwijdte van het verzoek

4.       Het betoog dat de rechtbank van een andere inhoud en verkeerde reikwijdte van het verzoek is uitgegaan, heeft [appellant] tijdens de zitting bij de Afdeling ingetrokken.

Werkwijze

5.       [appellant] betoogt dat het college onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe de zoekslag naar de gevraagde informatie is gemaakt. Het college heeft bijvoorbeeld geen overzicht gegeven van de ambtenaren bij wie navraag is gedaan en het college heeft ook niet te kennen gegeven met welke zoektermen is gezocht. Hij verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling van 22 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1675. Het college heeft het verzoek ook niet in zijn geheel aan alle ambtenaren voorgelegd, zodat niet alle informatie boven tafel is gekomen, aldus [appellant].

5.1.    De Afdeling heeft in de uitspraak van 22 mei 2019 overwogen dat een bestuursorgaan voldoende inzichtelijk moet maken hoe het de zoekslag heeft verricht. Die zoekslag moet zorgvuldig zijn. Het voldoende inzichtelijk maken van de zoekslag kan het bestuursorgaan bewerkstelligen door bijvoorbeeld specifiek te vermelden welke systemen zijn geraadpleegd, welke zoektermen zijn gehanteerd voor het zoeken naar documenten in die systemen, welke specifieke vragen de volgens het bestuursorgaan relevante personen hebben meegekregen en welke schifting in de door die personen aangedragen documenten vervolgens is gemaakt.

5.2.    Het college heeft in zijn schriftelijke uiteenzetting toegelicht dat het bij de betrokken medewerkers zowel hun e-mailbox heeft onderzocht als het registratiesysteem JOIN. Daarbij hebben de betrokken medewerkers de duidelijke opdracht meegekregen om te zoeken naar informatie neergelegd in documenten over de in het verzoek genoemde punten. Zij hebben gezocht met relevante zoektermen, zoals ‘Centrumvisie’. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college daarmee voldoende inzichtelijk gemaakt hoe de zoekslag is uitgevoerd.

Het betoog slaagt niet.

Zijn er meer stukken?

6.       Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:310, onder 4.1, is het, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust.

6.1.    De Afdeling zal hierna per door [appellant] aangevoerde grond de vraag beantwoorden of hij aannemelijk heeft gemaakt dat een bepaald document toch onder het college berust.

        Stukken die onder de formateur berusten

6.2.    [appellant] stelt dat het college onderzoek had moeten doen in de e-mailboxen van de ambtenaren die de formateur hebben bijgestaan, omdat de formateur beschikking had over voor de formatie belangrijke documenten. Het college heeft te kennen gegeven dat er in 2018 geen e-mailwisselingen hebben plaatsgevonden tussen ambtenaren en de formateur over de Centrumvisie en/of het onderwerp parkeren. Die toelichting komt de Afdeling niet ongeloofwaardig voor. [appellant] heeft met de enkele stelling dat dat wel zo is niet aannemelijk gemaakt dat de formateur en de ambtenaren die hem ondersteunden wel over dergelijke informatie beschikten.

        Stukken van collegevergaderingen

6.3.    [appellant] stelt dat het college over agenda’s, verslagen (en concepten daarvan) en vergaderstukken van de collegevergaderingen moet beschikken, evenals over stukken over het burgerinitiatief Hart van Bodegraven waarover het college in 2018 heeft gesproken. Op grond van het Reglement van Orde moet het college namelijk werken met agenda’s en verslagen. Uit de Besluitenlijst van 3 april 2018 blijkt volgens [appellant] dat er wel agenda’s en verslagen in concept worden aangeboden aan de collegeleden, aangezien de Besluitenlijst van 27 maart 2018, zoals vermeld onder II op de Besluitenlijst van 3 april 2018, alleen vastgesteld kon worden als deze in concept eerst was rondgestuurd. Verder heeft hij gewezen op een e-mailbericht van [ambtenaar] van 31 januari 2018 van 16.12 uur, waarin staat: "[naam]: het bestuurssecretariaat zorgt dat alle collegeleden deze opzet ook krijgen." [naam] was een wethouder. Volgens [appellant] blijkt daaruit dat medewerkers van het bestuurssecretariaat stukken aan collegeleden verstuurden ter voorbereiding op vergaderingen en moet er meer informatie onder hen berusten. Ten slotte stelt hij dat punt 5 van het Wob-verzoek ook betrekking heeft op informatie die in documenten staat waarin door een wethouder of de gemeentesecretaris teruggeblikt wordt op een collegevergadering of documenten van bestuursondersteuners die aan raadsleden meedelen wat in collegevergaderingen besproken is.

6.4.    Het college heeft toegelicht dat de gemeente niet werkt met agenda’s en verslagen, maar met zogenoemde (te nemen) besluitenlijsten met bestuurlijke afspraken. Daarop staan alle tijdens een vergadering te bespreken punten en adviezen. Na afloop van de vergadering wordt daarop aangegeven of het college met het voorgestelde punt al dan niet akkoord is gegaan, eventueel in aangepaste vorm. Het college heeft verder toegelicht dat in het Reglement van Orde weliswaar een andere werkwijze wordt beschreven, maar dat inmiddels meer digitaal wordt gewerkt en die beschreven werkwijze niet meer wordt gevolgd.

6.5.    De door het college gegeven toelichting komt de Afdeling niet ongeloofwaardig voor. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 14 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:774, onder 22.2. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat er meer documenten zijn. Voor zover [appellant] stelt dat ambtenaren ook met collegeleden correspondeerden, zodat ook de e-mailboxen van de collegeleden onderzocht hadden moeten worden, wijst de Afdeling op het feit dat [appellant] onder punt 10 van zijn verzoek niet heeft verzocht om openbaarmaking van de correspondentie van wethouders. Met de enkele verwijzing naar het e-mailbericht van 31 januari 2018, heeft [appellant] verder niet aannemelijk gemaakt dat er meer stukken onder het bestuurssecretariaat berusten die gaan over de onderwerpen waarvan hij om openbaarmaking heeft verzocht.

        Stukken die onder de centrummanager berusten

6.6.    Volgens [appellant] heeft het college ten onrechte geen onderzoek gedaan naar stukken die berusten onder de centrummanager, bijvoorbeeld in zijn e-mailbox. [appellant] stelt dat de centrummanager aan twee onderdelen van de Centrumvisie werkte: het omvormen van winkelvloeroppervlakte in wonen en het realiseren van extra woningbouw aan met name de randen van het winkelgebied. Ook zijn privécomputer had volgens [appellant] onderzocht moeten worden.

6.7.    Het college heeft tijdens de zitting bij de Afdeling toegelicht dat de centrummanager tegelijkertijd zowel voor de BOV als voor de gemeente werkte. Hij kreeg binnen zijn functie als gemeenteambtenaar ruimte om zijn taken bij de BOV af te ronden en de gemeente heeft er bewust voor gekozen om hem als ambtenaar niet taken te laten verrichten die hij ook bij de BOV verrichtte. Binnen de gemeente was hij belast met andere taken. Zijn e-mailbox bij de gemeente is betrokken in het onderzoek naar documenten naar aanleiding van het verzoek van [appellant], maar dat heeft niets opgeleverd. Er zijn geen aanwijzingen dat de centrummanager zijn e-mailadres van de BOV heeft gebruikt voor het versturen van e-mails over bestuurlijke aangelegenheden vanuit zijn functie als gemeenteambtenaar. Zie ook de uitspraak van Afdeling van 14 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:774, onder 13.1.

6.8.    De Afdeling vindt de toelichting van het college niet ongeloofwaardig en [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat er toch documenten onder de centrummanager berusten die onder zijn verzoek vallen.

        WhatsAppcorrespondentie

6.9.    Zoals de Afdeling in de uitspraak van 20 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:899, heeft overwogen, vallen WhatsApp-berichten over bestuurlijke aangelegenheden op privételefoons van ambtenaren onder de werking van de Wob.

6.10.  Volgens [appellant] is onduidelijk op welke manier het college naar relevante WhatsAppcorrespondentie heeft gezocht en is het ongeloofwaardig dat er helemaal geen correspondentie meer zou zijn uit 2018. Het college onderbouwt op geen enkele manier dat vanwege een tekort aan ruimte in de Cloud WhatsAppberichten verloren zijn gegaan. Ook is geen onderzoek gedaan naar opgeslagen WhatsAppberichten in Microsoft 365 en JOIN en naar de mogelijkheid om met externe ICT-specialisten verwijderde berichten op privé en zakelijke telefoons te herstellen, aldus [appellant]. Dat van WhatsApp gebruik wordt gemaakt, blijkt volgens hem uit het e-mailbericht van Dirk Lauwers van 31 januari 2018 van 16.12 uur.

6.11.  Het college heeft in het besluit op bezwaar toegelicht dat het onderzoek heeft gedaan naar WhatsAppcorrespondentie, maar dat het geen berichten heeft gevonden die onder de reikwijdte van het verzoek vallen. Tijdens de zitting bij de bezwaarschriftencommissie heeft het college toegelicht dat WhatsApp wel wordt gebruikt, maar niet voor het bespreken van dossiers. Die toelichting komt de Afdeling niet ongeloofwaardig voor. Met wat [appellant] heeft aangevoerd, heeft hij geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht waaruit blijkt dat er WhatsAppberichten zouden moeten zijn die onder de reikwijdte van het verzoek vallen. Hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat er berichten zijn verwijderd en ook het e-mailbericht van 31 januari 2018 biedt geen aanknopingspunten dat er Whatsappberichten zouden zijn. In die e-mail wordt namelijk niet verwezen naar WhatsApp of WhatsAppberichten.

        Documenten op privécomputers

6.12.  [appellant] stelt dat het onderzoek naar documenten zich niet had mogen beperken tot Microsoft 365 en JOIN. Ook de privécomputers van de ambtenaren hadden onderzocht moeten worden, evenals laptops in eigendom van de gemeente die ambtenaren gebruikten. Zoals het college heeft toegelicht, loggen ambtenaren in op een externe server en werken zij feitelijk niet op hun privécomputer. Die toelichting komt de Afdeling niet ongeloofwaardig voor.

        Gewiste documenten

6.13.  [appellant] stelt dat het college externe ICT-specialisten had moeten inhuren om verwijderde documenten op privécomputers of laptops in eigendom van de gemeente te herstellen. Volgens [appellant] is het niet geloofwaardig dat het college gewiste documenten in Microsoft 365 slechts binnen dertig dagen kan herstellen. Het college had ook bij derden moeten navragen naar archiefwaardige documenten die opgeslagen waren in JOIN en daarin zijn gewist, aldus [appellant]. [appellant] heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat er specifieke documenten zijn die door het college verwijderd zouden zijn. De enkele stelling dat het college documenten te snel verwijderd heeft en dat het daar onderzoek naar had moeten doen, is onvoldoende om het college op te dragen onderzoek te doen naar gewiste documenten.

        Meer ambtenaren betrokken

6.14.  Volgens [appellant] blijkt uit de adressenlijst bij een openbaargemaakt e-mailbericht van [ambtenaar] van 31 januari 2018 dat veel ambtenaren betrokken zijn bij het onderwerp parkeren. Daarnaast blijkt uit de wel openbaargemaakte stukken dat er twee dagen zijn geweest waarop ambtenaren hebben beraadslaagd over het onderwerp parkeren in het centrum van Bodegraven. Van de meeste van deze ambtenaren is geen informatie openbaar gemaakt, aldus [appellant]. Het college heeft toegelicht dat het de e-mailboxen heeft onderzocht van de ambtenaren die betrokken zijn bij het onderwerp parkeren. Bij het nagaan welke ambtenaren bij dat onderwerp betrokken zijn geweest, heeft het college navraag gedaan bij de projectleider Centrumvisie, omdat hij wist welke ambtenaren dit betrof. [appellant] heeft geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht waaruit blijkt dat dat onderzoek van het college onvolledig is of dat er onder andere ambtenaren nog informatie berust die onder de reikwijdte van zijn verzoek valt.

6.15.  Gelet op wat hiervoor onder 6.2 tot en met 6.14 is overwogen, heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat er, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek van het college, meer documenten onder het college berusten.

Het betoog slaagt niet.

Onevenredige benadeling

7.       Artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob bepaalt dat het college informatie niet openbaar maakt als het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van het voorkomen van onevenredige benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.

7.1.    Het college heeft op grond van dat artikel de bedragen in de factuur van Royal Haskoning van 12 januari 2018 en de offerte van Arcadis van 18 december 2018 niet openbaargemaakt, omdat openbaarmaking er volgens het college toe leidt dat afgeleid kan worden welke financiële afspraken er gemaakt zijn tussen het college en Royal Haskoning en Arcadis, wat tot onevenredige benadeling van die partijen leidt. De rechtbank heeft overwogen dat het college het belang om onevenredige benadeling te voorkomen zwaarder heeft mogen laten wegen dan het belang dat is gemoeid met openbaarmaking. Openbaarmaking van de bedragen zou er volgens de rechtbank toe kunnen leiden dat voor concurrenten bekend wordt tegen welke financiële vergoeding Royal Haskoning en Arcadis bereid zijn te contracteren. Aangezien die informatie van andere bedrijven niet openbaar is, leidt dat tot onevenredige benadeling van Royal Haskoning en Arcadis, aldus de rechtbank.

7.2.    De Afdeling heeft met toepassing van artikel 8:29 van de Awb kennisgenomen van de door het college vertrouwelijk overgelegde stukken.

7.3.    [appellant] heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van onevenredige benadeling als het totaalbedrag op de factuur van Royal Haskoning van 12 januari 2018, met uitzondering van het aantal uren en de gehanteerde uurtarieven, openbaar wordt gemaakt. Uit het openbaar maken van totaalbedragen kan het aantal uren noch het gehanteerde uurtarief worden afgeleid. Andere vergelijkbare bedrijven krijgen door openbaarmaking van dergelijke bedragen geen inzicht in gehanteerde methodieken en bedrijfsstrategieën. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 5 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3994, onder 8.1. Het college heeft het totaalbedrag op de factuur van Royal Haskoning van 12 januari 2018, met uitzondering van het aantal uren en de gehanteerde uurtarieven, ten onrechte niet openbaar gemaakt. Het college heeft tijdens de zitting bij de Afdeling ook te kennen gegeven dat het daarin een fout heeft gemaakt en dat het het totaalbedrag openbaar had moeten maken. De rechtbank heeft dat niet onderkend.

7.4.    Het betoog slaagt in zoverre.

7.5.    Verder heeft het college in de mijlpalenberekening en de notitie ‘Belangrijkste punten taskforce centrum Bodegraven’ van 6 december 2018 informatie niet openbaar gemaakt omdat het om informatie gaat over de stand van zaken van diverse projecten en informatie over mogelijke alternatieven. Als die informatie openbaar gemaakt zou worden, dan zou dat tot onevenredige benadeling van de betrokken partijen leiden, aldus het college. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college zich redelijkerwijs op dit standpunt heeft kunnen stellen, omdat het om lopende projecten en nog te onderzoeken mogelijkheden gaat. Dat bewoners, waaronder [appellant], door openbaarmaking kunnen zien aan welke projecten in 2018 door de gemeente is gewerkt waardoor zij zich een beter beeld kunnen vormen van de gevolgen van de uitvoering van de Centrumvisie voor de leefbaarheid in het centrum, dat zij dan na kunnen gaan of het college de gemeenteraad wel goed informeert over de uitvoering van de Centrumvisie en dat er via de media al veel bekend was over deze projecten, neemt niet weg dat openbaarmaking tot onevenredig nadeel bij de betrokken partijen zou kunnen leiden. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college dat belang zwaarder heeft mogen laten wegen.

7.6.    Het betoog slaagt in zoverre niet.

Slotsom

8.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant] tegen het besluit van 5 november 2019 gegrond verklaren. Dat besluit dient te worden vernietigd, voor zover het college het totaalbedrag op de factuur van Royal Haskoning van 12 januari 2018 niet openbaar heeft gemaakt. Zelf voorziend zal de Afdeling bepalen dat het college het totaalbedrag op de factuur van Royal Haskoning van 12 januari 2018 openbaar moet maken.

9.       Het college moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 5 maart 2021 in zaak nr. 19/7512;

III.      verklaart het beroep gegrond;

IV.      vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bodegraven-Reeuwijk van 5 november 2019, kenmerk Z/19/079360/DOC-19120041, voor zover het college van burgemeester en wethouders van Bodegraven-Reeuwijk het totaalbedrag op de factuur van Royal Haskoning van 12 januari 2018 niet openbaar heeft gemaakt;

V.       bepaalt dat het college van burgemeester en wethouders van Bodegraven-Reeuwijk het totaalbedrag op de factuur van Royal Haskoning van 12 januari 2018 openbaar moet maken;

VI.      veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Bodegraven-Reeuwijk tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.082,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VII.     veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Bodegraven-Reeuwijk tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.277,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VIII.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Bodegraven-Reeuwijk aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 444,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzitter, en mr. C.M. Wissels en mr. C.C.W. Lange, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.

w.g. Daalder
voorzitter

w.g. Neuwahl
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2022

280-960