Uitspraak 202200795/1/A3


Volledige tekst

202200795/1/A3.
Datum uitspraak: 31 januari 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 23 december 2021 in zaak nr. 20/6518 in het geding tussen:

[appellant]

en

de staatssecretaris van Financiën.

Procesverloop

Bij besluit van 15 juni 2020 heeft de staatssecretaris een verzoek van [appellant] op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) gedeeltelijk toegewezen.

Bij besluit van 30 oktober 2020 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 23 december 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard, de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van [appellant] en bepaald dat de staatssecretaris het aan [appellant] betaalde griffierecht moet vergoeden.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.ge

De staatssecretaris heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 december 2023, waar [appellant] en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. P. Bos en mr. C.C.L. Rutten-Stichter, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] heeft het college op 9 december 2019 op grond van de Wob verzocht om informatie over het beleid over het omgaan met tips door de Belastingdienst. Het gaat hem met name om de vraag onder welke voorwaarden een tip (bijvoorbeeld inzake zwart geld) gedeeld wordt of kan worden met de desbetreffende belastingplichtige (degene over wie de tip gaat).

2.       De staatssecretaris heeft het verzoek bij besluit van 15 juni 2020 deels toegewezen en een memo overgelegd waarin de namen van de opstellers zijn weggelakt. Ook heeft de staatssecretaris verwezen naar het reeds openbaar gemaakte Handboek Controle Belastingdienst. Hij heeft het onder de reikwijdte van het verzoek vallende verslag van het Landelijk Vaktechnisch Overleg Formeel Recht van 30 januari 2015 op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob niet verstrekt.

3.       Op de zitting bij de rechtbank heeft de staatssecretaris een gedeelte van het verslag van het Landelijk Vaktechnisch Overleg Formeel Recht van 30 januari 2015 alsnog openbaar gemaakt. [appellant] heeft vervolgens zijn beroepsgrond dat de staatssecretaris dit verslag ten onrechte niet heeft verstrekt, ingetrokken. [appellant] heeft op de zitting bij de rechtbank vastgehouden aan de beroepsgrond dat de zoekslag door de staatssecretaris onvolledig is uitgevoerd.

Aangevallen uitspraak

De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris voldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe hij heeft gezocht. De rechtbank acht de mededeling dat er niet meer documenten zijn dan ook niet ongeloofwaardig. [appellant] heeft vervolgens niet aannemelijk gemaakt dat er meer documenten zouden moeten zijn. Hiervoor is de verwijzing naar de door [appellant] toegestuurde e-mailwisseling onvoldoende. Niet is gezegd dat als gevolg van die e-mailwisseling, waarin het onderwerp kort aan de orde is geweest, daadwerkelijk intern overleg heeft plaatsgevonden, laat staan dat hierover een of meerdere documenten zijn opgesteld.

Wettelijk kader

4.       Op 1 mei 2022 is de Wet open overheid in werking getreden. Het besluit op bezwaar dat in deze zaak ter beoordeling staat, is genomen op 30 oktober 2020, dus voor 1 mei 2022. Dat betekent dat in dit geding de Wob nog van toepassing is. (Zie de uitspraak van de Afdeling van 15 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1699, onder 1.2).

Hoger beroep

5.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de staatssecretaris voldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe hij heeft gezocht. Uit de uitspraak van de rechtbank en het besluit van 30 oktober 2020 blijkt niet op welke wijze en op welke zoektermen is gezocht. Ook blijkt niet of er systemen en documenten, zoals mailboxen, zijn die niet meer toegankelijk zijn en wat er is gedaan om toch toegang tot deze systemen en documenten te verkrijgen.

[appellant] betoogt daarnaast dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij met de verwijzing naar de e-mailwisseling met de voormalige directeur-generaal Belastingdienst van het Ministerie van Financiën, de heer Uijlenbroek, niet aannemelijk heeft gemaakt dat er meer stukken zouden moeten zijn.

5.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 19 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3027), moet een bestuursorgaan voldoende inzichtelijk maken hoe het de zoekslag heeft verricht. Die zoekslag moet zorgvuldig zijn. Het voldoende inzichtelijk maken van de zoekslag kan het bestuursorgaan bewerkstelligen door bijvoorbeeld specifiek te vermelden welke systemen zijn geraadpleegd, welke zoektermen zijn gehanteerd voor het zoeken naar documenten in die systemen, welke specifieke vragen de volgens het bestuursorgaan relevante personen hebben meegekregen en welke schifting in de door die personen aangedragen documenten vervolgens is gemaakt.

5.2.    De Afdeling is van oordeel dat de door de staatssecretaris verrichte zoekslag onvoldoende inzichtelijk is gemaakt. Uit het besluit van 30 oktober 2020 en de uitspraak van de rechtbank wordt hoogstens duidelijk bij wie het Wob-verzoek is uitgezet, maar niet hoe er vervolgens door de desbetreffende personen is gezocht. Zo heeft de staatssecretaris nagelaten te vermelden welke systemen zijn geraadpleegd, welke zoektermen zijn gehanteerd voor het zoeken naar documenten in die systemen en welke specifieke vragen de volgens de staatssecretaris relevante personen hebben meegekregen. Hierdoor is het onduidelijk is of er meer stukken zijn. Gelet hierop slaagt het hoger beroep.

De Afdeling overweegt ten slotte dat de rechtbank wel terecht heeft geoordeeld dat [appellant] met de verwijzing naar de e-mailwisseling met de heer Uijlenbroek niet aannemelijk heeft gemaakt dat er meer stukken moeten zijn.

5.3.    Het betoog slaagt.

Conclusie

6.       Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd, voor zover de rechtbank het beroep ongegrond heeft verklaard. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, gelet op wat onder 5.2 is overwogen, het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaren en het besluit van 30 oktober 2020 vernietigen. Dit betekent dat de staatssecretaris een nieuw besluit moet nemen op het door [appellant] gemaakte bezwaar, met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen. Daarvoor zal de Afdeling een termijn stellen.

7.       De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 23 december 2021, in zaak nr. 20/6518, voor zover de rechtbank het beroep ongegrond heeft verklaard;

III.      verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV.     vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Financiën van 30 oktober 2020, kenmerk 1811.23.332¬;

V.      draagt de staatssecretaris van Financiën op om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak met in achtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen;

VI.     veroordeelt de staatssecretaris van Financiën tot vergoeding van de bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgenomen proceskosten tot een bedrag van € 361,13;

VII.     gelast dat de staatssecretaris aan [appellant] het voor de behandeling van zijn hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 274,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. W. den Ouden, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.

w.g. Den Ouden
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Dijkshoorn
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2024

735-1031