Uitspraak 202202827/1/A3


Volledige tekst

202202827/1/A3.
Datum uitspraak: 1 november 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Eindhoven,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost­-Brabant van 21 maart 2022 in zaak nr. 21/1894 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven.

Procesverloop

Bij besluit van 13 februari 2020 heeft het college het verzoek van [appellant] om wijziging van zijn persoonsgegevens in de basisregistratie personen (hierna: brp) afgewezen.

Bij besluit van 6 juli 2021 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 21 maart 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 augustus 2023, waar [appellant], bijgestaan door mr. A. Diels, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door M. van Meijl en N.M.H.A. van Hirtum, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] staat sinds 26 september 1997 in de brp ingeschreven met de naam [appellant], geboren op [geboortedatum] 1982 in Wencheng, China. Hij heeft op 9 september 2019 op grond van artikel 2.58 van de Wet brp verzocht om wijziging van zijn persoonsgegevens naar [naam], geboren op [geboortedatum] 1980 in Wenzhou, China. Hij heeft daarbij de volgende documenten overgelegd:

a. een Chinees paspoort, afgegeven door het Chinees consulaat in Florence op 25 januari 2019;

b. een verblijfsdocument, afgegeven op 1 juni 2017;

c. een beschikking van 14 september 2007 van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND) waarin een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd wordt verleend;

d. een dubbel gelegaliseerde notariële verklaring met geboortegegevens met nummer 1809, vertaald op 11 september 2018;

e. een kopie van een verklaring over de uitschrijving uit de huishoudregistratie (hierna: hukou), afgegeven door het Public Security Bureau (hierna: PSB) van Wenzhou op 18 oktober 2018, en een dubbel gelegaliseerde notariële verklaring van 24 oktober 2018 met nummer 2126 inhoudende dat de PSB-verklaring overeenkomt met het origineel en authentiek is;

f. een certificaat van onderwijs leerplichtigen van 30 juni 1995 op naam [naam], geboren [geboortedatum] 1980, beëdigd vertaald;

g. een DNA-onderzoeksrapport, opgemaakt op 12 augustus 2019 door Verilabs;

h. een rapport van het eerste gehoor van de IND van 23 juni 1997.

i. een brief van de IND van 15 januari 2020 waarin staat dat [appellant] zijn verblijfsvergunning op frauduleuze wijze heeft verkregen;

j. een verklaring van het buurtcomité Villagers Committee, Xiacheng Village, Li’ao Neighborhood, met een bevestiging van het PSB van 9 januari 2020, waaruit volgt dat de ouders [ouder A] en [ouder B] twee kinderen hebben, een zoon [naam] en een [dochter].

k. een door het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau uitgevoerd gezichtsvergelijkend onderzoek van 21 april 2021;

l. een dubbel gelegaliseerde notariële verklaring over de geboorte met nummer 10332 van 9 juli 2020, gebaseerd op het paspoortnummer ED8840690.

In beroep heeft [appellant] een schriftelijke verklaring overgelegd van het dorpscomité Liao jiedao in Xiacheng cun, afgegeven op 16 juli 2021 en voorzien van een beëdigde vertaling. Daarin wordt een toelichting gegeven over hoe de [achternaam] is verkregen.

1.1.    Het college heeft Bureau Documenten van de IND onderzoek laten doen naar de onder d, e, f en l genoemde documenten. Het paspoort is door de Sector Publiekscontacten van de gemeente onderzocht. Het paspoort is echt bevonden en niet op inhoud beoordeeld. De notariële verklaring met nummer 1809 is door Bureau Documenten echt bevonden, maar is mogelijk gebaseerd op een ID-kaart en is niet voorzien van een pasfoto. De notariële verklaring met nummer 2126 en het onderwijscertificaat zijn kopieën en konden niet op echtheid worden gecontroleerd. De notariële verklaring met nummer 10332 is gebaseerd op het paspoort en is niet voorzien van een pasfoto, zodat deze niet te beoordelen is. Het college heeft zich in de besluiten van 13 februari 2020 en 6 juli 2021 op het standpunt gesteld dat uit de overgelegde stukken niet onomstotelijk vast is komen te staan dat de in de brp geregistreerde persoonsgegevens onjuist zijn.

De uitspraak van de rechtbank

2.       De rechtbank heeft geoordeeld dat onduidelijk is op basis van welke documenten het Chinees consulaat op 25 januari 2019 het paspoort heeft afgegeven. De door [appellant] aangeleverde documenten bevatten geen biometrische gegevens en de in het paspoort genoemde [achternaam] komt niet overeen met de notariële verklaringen en PSB-verklaring. De schriftelijke verklaring van het dorpscomité kan [appellant] volgens de rechtbank niet baten, omdat dat geen formeel overheidsorgaan is. Over de notariële verklaringen en PSB-verklaring met nummers 1809, 2126 en 10332 heeft de rechtbank geoordeeld dat dit geen brondocumenten zijn, omdat Bureau Documenten geen uitsluitsel heeft geboden over de juistheid van de afgifte, opmaak of inhoud van de documenten. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de notariële verklaringen met nummers 1809 en 10332 niet zijn voorzien van een pasfoto en niet duidelijk is op welke brondocumenten ze zijn gebaseerd. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat de op de notariële verklaring met nummer 10332 genoemde oudergegevens zijn gebaseerd op een paspoort waarop die gegevens niet zijn genoemd. Bovendien kan volgens de rechtbank de notariële verklaring met 1809 niet zijn gebaseerd op de later afgegeven PSB-verklaring met nummer 2126. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het verwantschapsonderzoek slechts als aanvullend bewijs kan dienen indien er aanknopingspunten zijn dat [appellant] de persoon is die hij zegt te zijn.

Hoger beroep

3.       [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat geen brondocument voor het paspoort hoeft te worden overgelegd. Daarnaast zijn documenten met biometrische gegevens geen vereiste voor afgifte van een paspoort en moet er van worden uitgegaan dat de identiteit van [appellant] is onderzocht. Ook heeft hij de documenten aangeleverd die bij de afgifte zijn betrokken en heeft hij met de schriftelijke verklaring van het dorpscomité verduidelijkt waarom de geslachtsnaam op het paspoort afwijkt van de geslachtsnamen van de ouders. Omdat er een vrije bewijsleer geldt maakt het niet uit dat het dorpscomité geen formeel overheidsorgaan is. Er is volgens [appellant] geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de verklaring. Indien het college dat wel deed, had het college een verificatieonderzoek moeten beginnen. Verder betoogt [appellant] dat de notariële verklaringen en PSB-verklaring brondocumenten zijn. Het is niet relevant dat de notariële verklaringen over de geboorte niet zijn voorzien van een pasfoto, omdat dat vaker voorkomt. Daarnaast zijn de documenten overeenkomstig de in China wettelijk voorgeschreven wijze opgesteld en staat in de ‘Circulaire legalisatie en verificatie buitenlandse bewijsstukken’ niet dat de documenten in een specifieke volgorde moeten worden afgegeven. [appellant] voert ten slotte aan dat het verwantschapsonderzoek wel degelijk betrokken had moeten worden, omdat er met het aangeleverde paspoort een concreet aanknopingspunt is dat hij is wie hij zegt te zijn.

Beoordeling

Toetsingskader

4.       Zoals de Afdeling heeft overwogen, in de uitspraak van 4 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1198, moet voorop worden gesteld dat de gegevens in de brp betrouwbaar en duidelijk moeten zijn. De gebruikers van de gegevens moeten erop kunnen vertrouwen dat de gegevens in beginsel juist zijn. Voor de gegevens over de burgerlijke staat die niet aan de Nederlandse burgerlijke stand kunnen worden ontleend, heeft de wetgever in artikel 2.8 van de Wet brp een rangorde aangegeven in de geschriften waaraan deze gegevens mogen worden ontleend. Aan een "lager" document mogen gegevens worden ontleend wanneer op het tijdstip van inschrijving in redelijkheid geen "hoger" document kan worden overgelegd. Dit doet niet af aan de plicht van de burger om eventueel ook na de inschrijving alsnog zo sterk mogelijke documenten te leveren (Kamerstukken II 2011-2012, 33 219, nr. 3, blz. 126). Het bewijs dat eenmaal in de brp opgenomen gegevens onjuist zijn, kan alleen worden geleverd door overlegging van de juiste brondocumenten. Beoordeeld moet worden of buiten redelijke twijfel uit de overgelegde brondocumenten, zo nodig bezien in samenhang met de daaraan ten grondslag liggende nadere bewijsmiddelen, volgt dat de daarin vermelde persoonsgegevens juist zijn. De in artikel 2.8, tweede lid, onder a tot en met e, van de Wet brp omschreven documenten zijn brondocumenten op grond waarvan bepaalde gegevens over de burgerlijke staat mogen worden opgenomen in de brp. Om als zo’n brondocument te kunnen worden aangemerkt, moet het betreffende document voldoen aan de eisen die zijn opgenomen in dat tweede lid. Dat een document een brondocument is, betekent niet dat de daarin vermelde feiten zonder meer moeten worden verwerkt in de brp. Bij het beoordelen of deze feiten moeten worden verwerkt, moet ook rekening worden gehouden met de relevante bepalingen uit Hoofdstuk 2, Afdeling 1, paragraaf 3 van de Wet brp. Zo is van belang dat uit artikel 2.10, tweede lid, van de Wet brp volgt dat aan de hier bedoelde brondocumenten geen gegevens mogen worden ontleend, voor zover de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de daarin vermelde feiten. Het gaat hierbij om de openbare orde in materiële en in processuele zin (Kamerstukken II 2011-2012, 33 219, nr. 3, 128). Van strijd met de openbare orde in processuele zin kan sprake zijn als voorafgaand aan de afgifte van het brondocument kennelijk geen behoorlijk onderzoek heeft plaatsgevonden (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 22 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2285). Dit geldt ook als het door de aanvrager overgelegde geschrift een paspoort is.

4.1.    Dit betekent dat in zaken over een verzoek om wijziging van persoonsgegevens in de brp eerst de vraag beantwoord moet worden of de verzoeker brondocumenten heeft weten over te leggen die voldoen aan de eisen uit artikel 2.8, tweede lid, van de Wet brp. Pas wanneer die vraag bevestigend beantwoord kan worden, wordt toegekomen aan de vraag of het verband tussen de verzoeker en de persoon op de documenten kan worden gelegd. Bij positieve beantwoording van deze vragen zal vervolgens worden beoordeeld of aan de toetsingsmaatstaf zoals hiervoor omschreven is voldaan. Is dat het geval, dan wordt het betreffende gegeven, of worden de betreffende gegevens, in de brp gewijzigd

Paspoort

5.       De eerste vraag die moet worden beantwoord is of het paspoort een brondocument is als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder d van de Wet brp. De volgende vraag is welke bewijskracht toekomt aan het paspoort.

5.1.    In het overgelegde paspoort worden de naam, de geboorteplaats en de geboortedatum vermeld waarover het verzoek tot opneming gaat. Het college twijfelt niet aan de echtheid van het paspoort. Het paspoort moet in dit geval daarom worden aangemerkt als een brondocument als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder d, van de Wet brp.

5.2.    Dat een geschrift een brondocument is als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder d, van de Wet brp betekent niet dat de daarin vermelde feiten zonder meer moeten worden verwerkt in de brp. Zoals de Afdeling in overweging 8.6 van de hiervoor genoemde uitspraak van 4 mei 2022 heeft overwogen, volgt uit artikel 2.10, tweede lid, van de Wet brp dat aan de hier bedoelde brondocumenten geen gegevens mogen worden ontleend, voor zover de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de daarin vermelde feiten. Het gaat hierbij om de openbare orde in materiële en processuele zin. Van strijd met de openbare orde in processuele zin kan sprake zijn als voorafgaand aan de afgifte van het brondocument kennelijk geen behoorlijk onderzoek heeft plaatsgevonden. Dat geldt ook als het overgelegde brondocument een paspoort is. Wel geldt dat in beginsel van de juistheid van de gegevens in een door de bevoegde autoriteit afgegeven paspoort moet worden uitgegaan.

5.3.    Het college heeft in de besluiten van 13 februari 2020 en 6 juli 2021 echter gemotiveerd betwist dat in dit geval moet worden uitgegaan van het uitgangspunt dat de gegevens in het paspoort juist zijn. Zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld heeft het college uitgebreid uiteengezet dat er in dit geval concrete aanwijzingen zijn om eraan te twijfelen dat behoorlijk onderzoek heeft plaatsgevonden. Op het paspoort zelf staat niet op basis waarvan het is afgegeven. Het college heeft meerdere malen navraag gedaan bij het Chinees consulaat over de wijze van afgifte van het paspoort. Het consulaat heeft daarop geantwoord dat het consulaat het paspoort niet heeft afgegeven en de persoon [appellant] [achternaam] bij hen niet bekend is. Het college verwijst in de besluiten van 13 februari 2020 en 6 juli 2021 naar de aanvraagprocedure uit het Algemeen Ambtsbericht China 2020 die voor ambassades sinds 1 januari 2019 geldt. Het paspoort is afgegeven op 25 januari 2019 en dus is het Ambtsbericht 2020 van toepassing. [appellant] stelt dat het paspoort is afgegeven op basis van dezelfde documenten die hij bij zijn wijzigingsverzoek heeft ingediend, maar dit strookt niet met de aanvraagprocedure zoals omschreven in het Ambtsbericht 2020. Uit het Ambtsbericht 2020 blijkt dat bij de aanvraag van een eerste paspoort onder andere een recente pasfoto en verblijfsvergunning moeten worden overgelegd. Een pasfoto ontbreekt op de aangeleverde notariële verklaringen en PSB-verklaring. Daarnaast staat de verblijfsvergunning op de naam [appellant] en dus niet op de [naam]. Het is om deze redenen onduidelijk hoe de Chinese autoriteiten bij afgifte van het paspoort hebben vastgesteld dat [appellant] de persoon [naam] is. Met de schriftelijke verklaring van het dorpscomité verduidelijkt [appellant] alleen waarom de geslachtsnaam op het paspoort afwijkt van de geslachtsnamen van de ouders. Daarmee is echter niet aangetoond dat [appellant] de persoon [naam] is. Het verwantschapsonderzoek en het gezichtsvergelijkend onderzoek brengen in het bovenstaande geen verandering. Het verwantschapsonderzoek toont aan dat de persoon [ouder B] de moeder is van [appellant]. Hieruit volgt niet dat [appellant] de persoon [naam] is. Dit zou anders kunnen zijn als een hukou zou zijn aangeleverd waaruit blijkt dat [ouder B] één zoon heeft met de [naam]. Het gezichtsvergelijkend onderzoek toont aan dat de persoon op de foto’s op het verblijfsdocument, het paspoort, en het certificaat van onderwijs leerplichtigen, dezelfde persoon is. Hieruit volgt echter niet dat de afgebeelde persoon [naam] is. Op het certificaat van onderwijs leerplichtigen en het paspoort wordt de daarop afgebeelde persoon als [naam] geïdentificeerd. Het certificaat kon echter door Bureau Documenten niet op echtheid worden beoordeeld. Het staat daarom niet vast dat de op het certificaat afgebeelde persoon [naam] is. Zoals hiervoor overwogen staat ook de juistheid van de gegevens in het paspoort niet vast, zodat ook op grond van het paspoort niet zeker is dat de afgebeelde persoon [naam] is. Ook het gezichtsvergelijkend onderzoek kan niet bijdragen aan de stelling dat [appellant] de op het paspoort genoemde persoon [naam] is.

5.4.    Om bovenstaande redenen heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat voorafgaand aan de afgifte van het paspoort behoorlijk onderzoek is verricht naar de juistheid van de op het paspoort vermelde persoonsgegevens, terwijl die bewijslast in het licht van de hierboven geschetste deugdelijk onderbouwde betwisting door het college op hem rustte. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de op het paspoort vermelde gegevens niet in de brp verwerkt kunnen worden.

Notariële verklaringen en PSB-verklaring

6.       Een buiten Nederland opgemaakte akte is een brondocument als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder c, van de Wet brp als deze overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie is opgemaakt en ten doel heeft tot bewijs te dienen van het feit waarover het verzoek tot opneming gaat. Als het college gemotiveerd betwist dat een door de aanvrager overgelegd geschrift overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie is opgemaakt, of gemotiveerd stelt dat het niet kan vaststellen of een overgelegd geschrift aan deze vereisten voldoet, moet in beginsel de aanvrager aannemelijk maken dat dit geschrift wel aan deze vereisten voldoet (zie de uitspraak van 4 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1198, onder 8.3).

6.1.    Het college heeft in de besluiten van 13 februari 2020 en 6 juli 2021 gemotiveerd betwist dat de notariële verklaringen en PSB-verklaring overeenkomstig de plaatselijke voorschriften zijn opgemaakt. Over de notariële verklaring over de geboorte met nummer 1809 heeft college opgemerkt dat deze weliswaar echt is bevonden door Bureau Documenten, maar dat het onderliggende document niet is verstrekt. Uit de verklaring kan niet worden afgeleid op basis van welk document of onderzoek het is opgesteld. Er staat op de verklaring naast een identiteitsnummer slechts ‘Issue under notarization: birth’ vermeld. De PSB-verklaring en bijbehorende notariële verklaring, beide met nummer 2126, zijn op een latere datum afgegeven, zodat de notariële verklaring met nummer 1809 ook niet op die documenten kan zijn gebaseerd. [appellant] heeft op de zitting van de Afdeling verklaard dat hij bij de notaris ten behoeve van de notariële verklaring met nummer 1809 een document met een foto van hem als kind van 14 of 15 jaar oud heeft aangeleverd. Dit document heeft [appellant] niet verstrekt.

Over de notariële verklaring met nummer 10332 heeft Bureau Documenten geconcludeerd dat deze gebaseerd is op het paspoort, niet voorzien is van een pasfoto, en de verklaring niet te beoordelen is. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen staan op een paspoort geen oudergegevens vermeld, zodat onduidelijk is op basis van welk document of onderzoek de notaris de op de verklaring vermelde oudergegevens heeft gebaseerd. Bovendien is onder 5.3 overwogen dat de juistheid van de op het paspoort vermelde gegevens niet vast staat. Op de verklaring staat verder alleen ‘Issue under notarization: birth’ vermeld. Er is daarom geen inzicht in het onderzoek of document dat ten grondslag aan de verklaring heeft gelegen. Verder zijn de eisen voor legalisatie uit de Circulaire waar [appellant] naar verwijst hier niet van belang, omdat legalisatie van een document slechts laat zien dat het door een bevoegde instantie is opgemaakt en de desbetreffende nationale autoriteiten voor de geldigheid daarvan instaan, maar niet of dat overeenkomstig plaatselijke voorschriften is gebeurd en of het document op betrouwbare gegevens is gebaseerd en een behoorlijk onderzoek heeft plaatsgevonden (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 31 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2537, onder 9.2). Ook de stelling van [appellant] dat de Chinese wet niet vereist dat een geboorteakte vermeldt op basis van welke documenten deze is opgesteld, kan hem niet baten. Zonder inzicht in het onderzoek of document waarop de notariële verklaringen zijn gebaseerd, kon het college niet vaststellen of de verklaringen zijn opgemaakt overeenkomstig de plaatselijke voorschriften en of de vermelde gegevens betrouwbaar zijn. Om de bovenstaande redenen heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college deugdelijk heeft betwist dat de notariële verklaringen brondocumenten zijn en [appellant] heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt.

6.2.    De PSB-verklaring en bijbehorende notariële verklaring vermelden niet op basis van welke documenten of onderzoek zij zijn afgegeven. Er wordt slechts een niet overgelegde identiteitskaart en identiteitsnummer genoemd. De verklaringen konden bovendien door Bureau Documenten niet op echtheid worden gecontroleerd, omdat het fotokopieën zijn. Als regel kan van de aanvrager worden verlangd dat hij de documenten in het origineel overlegt (zie de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1198, onder 8.7). De originele documenten zijn door [appellant] niet overgelegd en hij heeft niet toegelicht waarom hij dit niet heeft gedaan. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de PSB-verklaring niet als brondocument zoals bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, van de Wet brp aangemerkt kan worden. Dit zijn dan ook geen documenten op grond waarvan kan worden vastgesteld dat de door [appellant] gestelde identiteit juist is.

7.       De Afdeling komt niet toe aan de beoordeling van wat [appellant] in het kader van de notariële verklaringen en PSB-verklaring naar voren heeft gebracht over het DNA-onderzoek. De uitkomst van zo’n onderzoek heeft namelijk een ten opzichte van de gegevens uit brondocumenten aanvullend karakter en kan deze daarom niet geheel vervangen (vergelijk de uitspraak van 4 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1198, onder 16).

8.       De betogen slagen niet.

Slotsom

9.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

10.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzitter, en mr. J. Schipper-Spanninga en mr. N.H. van den Biggelaar, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, griffier.

w.g. Wissels
voorzitter

w.g. Langeveld-Mak
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 1 november 2023

317-1013