Uitspraak 202201157/1/R1


Volledige tekst

202201157/1/R1.
Datum uitspraak: 4 oktober 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:

[appellanten] (hierna: [appellant]), wonend te Sint-Maartensdijk, gemeente Tholen,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Tholen,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 11 november 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied - Kastelijnsweg, Sint Maartensdijk" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[belanghebbende] en anderen hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op de zitting behandeld van 30 januari 2023, waar [appellant], bijgestaan door mr. M. Oude Breuil, advocaat te Nijmegen, en de raad, vertegenwoordigd door mr. N.J.P. Scheek, zijn verschenen. Verder zijn op de zitting [belanghebbende] en anderen, vergezeld van [gemachtigde], als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het bestemmingsplan heeft betrekking op de percelen aan de Kastelijnsweg [nummer A], [nummer B], [nummer C] en [nummer D] te Sint-Maartensdijk. Het plan heeft tot doel de herontwikkeling van de locatie aan de Kastelijnsweg [nummer B] mogelijk te maken en tegelijkertijd de bestemming van een aantal voormalige agrarische bedrijven om te zetten in de bestemming wonen, zodat de bestemming van deze percelen aan zal sluiten bij het daadwerkelijke gebruik. Het onderhavige bestemmingsplan is een partiële herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied Tholen" (hierna ook wel aangeduid als het basisplan). [belanghebbende] en anderen zijn de initiatiefnemers van het plan.

1.1.    [appellant] is de eigenaar van de gronden aan de Kastelijnsweg [nummer E] te Sint-Maartensdijk (kadastrale percelen 1513 en 1514). Hij kan zich niet met de ontwikkeling verenigen. Hij betoogt dat de in het bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen ervoor zorgen dat de bedrijfsvoering op zijn gronden zo wordt beperkt dat een reële verwezenlijking van de op zijn gronden rustende bestemming niet meer mogelijk is. Ook betoogt hij dat geen rekening wordt gehouden met de maximale planologische mogelijkheden van zijn gronden.

Hoe beoordeelt de Afdeling in algemene zin een beroep tegen een bestemmingsplan?

2.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

Relativiteit

3.       [appellant] betoogt dat de realisatie van een aannemersbedrijf en van een zorginstelling aan de Kastelijnsweg [nummer B] een verruiming van de planologische mogelijkheden met zich brengt en dat dit in strijd is met artikel 2.3, eerste lid, van de Omgevingsverordening Provincie Zeeland 2018 (hierna: de Omgevingsverordening). [appellant] betoogt verder dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat onvoldoende is gewaarborgd voor zowel de toegekende woonbestemmingen aan de Kastelijnsweg [nummer A], [nummer C] en [nummer D] als voor de toegekende maatschappelijke bestemming aan de Kastelijnsweg [nummer B]. Deze percelen liggen allemaal tegen een fruitboomgaard aan. De drift van de gewasbeschermingsmiddelen, zowel die mogen worden gebruikt in de fruitboomgaard die ligt tussen de percelen Kastelijnsweg [nummer C] en [nummer D] aan de oostzijde van de Kastelijnsweg als die op zijn grond mogen worden gebruikt, leidt ertoe dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat niet kan worden gegarandeerd. Daarnaast is ook een akoestisch aanvaardbaar woon- en leefklimaat onvoldoende gewaarborgd. De bewoners van de geplande zorginstelling aan de Kastelijnsweg [nummer B] worden volgens [appellant] in een slecht woon- en leefklimaat gebracht, waarbij blijkens de onderzoeken het aannemersbedrijf voor forse overschrijdingen van de geluidgrenswaarden zorgt.

3.1.    De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de hierboven vermelde beroepsgronden van [appellant] niet tot vernietiging van het besluit kunnen leiden vanwege het relativiteitsvereiste als bedoeld in artikel 8:69a van de Awb.

3.2.    De raad voert hierover aan dat de norm in artikel 2.3 van de Omgevingsverordening niet strekt tot bescherming van de ondernemersbelangen van [appellant]. Voor de gestelde driftblootstelling van de fruitboomgaard, geldt volgens de raad dat deze boomgaard niet in eigendom is van [appellant], zodat niet duidelijk is welk belang hij in zoverre heeft. [appellant]  woont niet in of in de nabijheid van de fruitboomgaard, terwijl de ingeroepen norm als doel heeft een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in relatie tot de mogelijke driftblootstelling afkomstig van de fruitboomgaard veilig te stellen. De raad verwijst hierbij naar paragraaf 3.2.2. van de toelichting op het bestemmingsplan, waarin op de aan te houden afstanden vanwege de driftblootstelling afkomstig van de fruitboomgaard wordt ingegaan. De raad heeft zich tot slot op het standpunt gesteld dat niet duidelijk is welk belang [appellant] heeft bij de beroepsgrond over geluid. [appellant] woont niet dichtbij het te realiseren aannemersbedrijf en de door hem ingeroepen geluidsnormen hebben als doel het veiligstellen van een akoestisch aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor toekomstige gebruikers van de zorginstelling. Het relativiteitsvereiste staat volgens de raad ook hier aan vernietiging van het besluit in de weg.

3.3.    Artikel 8:69a van de Awb luidt als volgt:

"De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."

Artikel 2.3 van de Omgevingsverordening luidt als volgt:

"1. In een bestemmingsplan worden bedrijven uitsluitend toegelaten op gronden die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening daartoe zijn bestemd alsmede op bedrijventerreinen."

2. Het eerste lid is niet van toepassing op:

[…]

g. agrarische bedrijven, de vestiging van nieuwe economische dragers, de mogelijkheden voor niet-agrarische activiteiten in het landelijk gebied en energieopwekking als bedoeld in bijlage A alsmede overige krachtens deze verordening toegelaten bedrijvigheid;

h. overige functioneel aan het buitengebied gebonden bedrijvigheid;

[…]"

3.4.    Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in (hoger) beroep komt.

3.5.    Tussen partijen is niet in geschil dat de percelen van [appellant] (de kadastrale percelen 1513 en 1514) niet in gebruik zijn voor fruitteelt. Ook is van belang dat op grond van het basisplan (artikel 3.4, onder f van de planregels) nieuwe fruitboomgaarden op minder dan 50 m van woningen van derden niet zijn toegestaan. Verder is niet in geschil dat de fruitboomgaard die door [appellant] in zijn beroepschrift wordt genoemd, niet van hem is en ook niet bij hem in gebruik is. Voor geluid geldt in de eerste plaats dat de door [appellant] ingeroepen geluidsnormen in verband met de geluidbelasting afkomstig van het aannemersbedrijf als doel hebben het veiligstellen van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de toekomstige gebruikers van de zorginstelling aan de Kastelijnsweg [nummer B]. [appellant] behoort niet tot die groep. Verder is van belang dat [appellant] niet dichtbij het te realiseren aannemersbedrijf woont. Het in artikel 8:69a van de Awb neergelegde relativiteitsvereiste staat daarom in de weg aan vernietiging van het bestreden besluit vanwege de beroepsgronden over driftblootstelling in verband met de fruitboomgaard voor de percelen Kastelijnsweg [nummer A], [nummer C] en [nummer D] met de bestemming "Wonen" en het perceel Kastelijnsweg [nummer B] met de bestemming "Maatschappelijk" en geluidsbescherming voor het perceel Kastelijnsweg [nummer B] met de bestemming "Maatschappelijk". De Afdeling zal deze beroepsgronden daarom verder niet inhoudelijk bespreken.

3.6.    Het in 3.5 gestelde geldt niet voor de beroepsgrond over artikel 2.3 van de Omgevingsverordening en voor de beroepsgrond dat de drift van de gewasbeschermingsmiddelen die op het agrarisch perceel van [appellant] (perceel 1514) mogen worden gebruikt, ertoe leidt dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de woningen aan de Kastelijnsweg [nummer A], [nummer C] en [nummer D] en de zorginstelling aan de Kastelijnsweg [nummer B] niet kan worden gegarandeerd. Voor artikel 2.3 van de Omgevingsverordening geldt dat dit artikel is geschreven met het oog op een goede ruimtelijke ordening. In de toelichting op artikel 2.3 van de Omgevingsverordening staat onder meer dat de noodzaak van dit artikel in verband met provinciaal belang gelegen is in zorgvuldig ruimtegebruik, bundeling en concentratie alsmede het voorkomen van een onnodige inbreuk op de kwaliteit / openheid van het buitengebied. [appellant] woont weliswaar niet op een van de percelen 1513 en 1514 in de buurt van de locatie waar de nieuwe ontwikkelingen zullen plaatsvinden, maar hij oefent daar wel ondernemersactiviteiten uit. Anders dan de raad stelt, kan niet met succes worden gesteld dat deze bepaling kennelijk niet strekt tot bescherming van de (ondernemers-)belangen van [appellant] die naast het plangebied agrarische activiteiten verricht. Voor gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op zijn perceel 1514 geldt dat [appellant] als gevolg van de bestemming "Wonen" op de percelen Kastelijnsweg [nummer A], [nummer C] en [nummer D] en van de bestemming "Maatschappelijk" op het perceel Kastelijnsweg [nummer B] hiervan gevolgen zou kunnen ondervinden voor zijn bedrijfsvoering.

3.7.    Het in artikel 8:69a van de Awb neergelegde relativiteitsvereiste staat daarom niet in de weg aan beoordeling van het bestreden besluit vanwege deze twee beroepsgronden. Deze beroepsgronden zullen daarom hierna inhoudelijk worden besproken onder 4 tot en met 4.6 en onder 8 tot en met 8.5.

Strijd met artikel 2.3, eerste lid, van de Omgevingsverordening

4.       [appellant] betoogt dat het type bedrijvigheid van het aannemersbedrijf dat met het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, niet past binnen de agrarische oriëntatie van het gebied. Het aannemersbedrijf moet volgens [appellant] juist worden gerealiseerd op een bedrijventerrein. [appellant] betoogt dat de bestemmingsplantoelichting vrijwel niets zegt over de toetsing van de nieuwe functies van een zorginstelling en aannemersbedrijf aan de eisen die uit de Omgevingsverordening volgen. Volgens [appellant] is sprake van een verruiming van de planologische mogelijkheden, omdat de percelen aan de Kastelijnsweg [nummer B] niet eerder zijn bestemd voor een zorginstelling of een aannemersbedrijf. Dit is volgens hem in strijd met artikel 2.3, eerste lid, van de Omgevingsverordening. De in het tweede lid opgesomde uitzonderingsmogelijkheden zijn volgens [appellant] in dit geval niet van toepassing.

4.1.    De raad heeft toegelicht dat de locatie al een bedrijfsbestemming heeft en dat de ontwikkeling die met het plan mogelijk wordt gemaakt, onder het eerste lid van artikel 2.3 van de Omgevingsverordening valt. Voor zover de ontwikkeling niet onder de algemene beschrijving in het eerste lid valt, kan volgens de raad toepassing worden gegeven aan de uitzondering in onderdeel h van het tweede lid. Daarin is bepaald dat het eerste lid niet van toepassing is op overige functioneel aan het buitengebied gebonden bedrijvigheid. Deze specifieke combinatie van aannemersbedrijf en zorginstelling is volgens de raad passend op deze locatie. Voor de zorgfunctie is het bedrijventerrein niet geschikt en voor de aannemersfunctie is een rustige woonomgeving niet geschikt. Op de hier aan de orde zijnde locatie in de kernrandzone van Sint-Maartensdijk kunnen beide functies worden gecombineerd. Alternatieven voor deze locatie zijn er volgens de raad op dit moment niet en zijn ook niet te verwachten. De raad heeft zich verder op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat de ontwikkeling niet passend is binnen de Omgevingsverordening. De provincie Zeeland heeft geen bezwaren van die strekking kenbaar gemaakt in vooroverleg of tijdens inzagemomenten. Het bestemmingsplan is zorgvuldig met de provincie voorbesproken en ter kennisgeving aangeboden. Volgens de raad grijpen provinciaal en gemeentelijk beleid in elkaar. In de Omgevingsverordening, bijlage A, is opgenomen dat ruimte wordt geboden voor de ontwikkeling van kleinschalige activiteiten die qua aard, schaal, omvang en verkeer aantrekkende werking passen in het landelijk gebied, ofwel nieuwe economische dragers (hierna: NED). De regeling in de Omgevingsverordening voor NED’s is uitgewerkt in het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied Tholen". Daarin is vermeld dat een zekere ruimte voor vestiging in het buitengebied wenselijk kan zijn. Dit geldt met name voor aan het agrarisch bedrijf gerelateerde bedrijven en niet-agrarische bedrijven met bedrijfsactiviteiten die niet thuishoren in de kern of op een bedrijventerrein en in het buitengebied algemeen worden geaccepteerd. Het aannemersbedrijf in combinatie met de zorgonderneming behoort tot die laatste categorie, zo stelt de raad.

4.2.    De Afdeling stelt aan de hand van de stukken en wat hierover op de zitting naar voren is gebracht, vast dat de beroepsgrond van [appellant] over de strijdigheid met artikel 2.3, eerste lid, van de Omgevingsverordening zich richt tegen het aannemersbedrijf en de zorginstelling (Kastelijnsweg [nummer B]) en niet tegen het boomverzorgingsbedrijf (Kastelijnsweg [nummer C]).

4.3.    De Afdeling volgt de raad niet in zijn stelling dat hij voldoende heeft gemotiveerd dat het toestaan van een aannemersbedrijf/zorginstelling voldoet aan het bepaalde in artikel 2.3, eerste lid, van de Omgevingsverordening. Uit artikel 2.3, eerste lid, van de Omgevingsverordening - voor zover hier relevant - volgt dat bedrijven uitsluitend worden toegelaten op gronden die op het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingsverordening daartoe zijn bestemd. Dat laatste is hier niet het geval. Voor deze locatie gold weliswaar een bedrijfsbestemming op grond van het bestemmingsplan "Buitengebied Tholen", maar daar waren ingevolge artikel 6.1, onder a en g, alleen categorie 2-bedrijven van de Staat van Bedrijfsactiviteiten en de "op- en overslag van graan en bestrijdingsmiddelen behorende tot categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten" toegestaan. Volgens de Staat van Bedrijfsactiviteiten waren bouwbedrijven/aannemers weliswaar als categorie 2-bedrijven aangemerkt, maar dan alleen voor zover het bedrijf een bruto-oppervlakte had van gelijk aan of minder dan 1.000 m2. Volgens de plantoelichting heeft het nu voorziene een aannemersbedrijf een oppervlakte van meer dan 1.000 m2. Zo’n bedrijf zou volgens de Staat van Bedrijfsactiviteiten van het bestemmingsplan "Buitengebied Tholen" hebben te gelden als categorie 3.1- of categorie 3.2-bedrijf. Een zorginstelling was niet opgenomen in de genoemde Staat van Bedrijfsactiviteiten. Op grond van het bestemmingsplan "Buitengebied Tholen" waren zulke bedrijven daarom niet mogelijk.

4.4.    De Afdeling volgt de raad ook niet in zijn stelling dat een aannemersbedrijf en een zorginstelling moeten worden gezien als functioneel aan het buitengebied gebonden bedrijvigheid en dat daarom de uitzondering in het tweede lid, onder h, van artikel 2.3 van de Omgevingsverordening van toepassing is. Het begrip "functioneel aan het buitengebied gebonden bedrijvigheid" is in artikel 2.1 niet gedefinieerd. Maar uit de toelichting bij met name de artikelen 2.3 en 2.6 kan worden afgeleid dat het moet gaan om bedrijvigheid die vanwege haar specifieke functie op een locatie in het buitengebied moet zitten. De Afdeling is van oordeel dat dit bij een aannemersbedrijf en bij een zorginstelling niet het geval is. In dit verband is ook van belang dat deze bedrijven wel  in de "Lijst nieuwe economische dragers" van bijlage A van de Omgevingsverordening zijn opgenomen, naar welke bijlage in onderdeel g van het tweede lid wordt verwezen. Naar het oordeel van de Afdeling zouden het aannemersbedrijf en de zorginstelling in dit geval als "nieuwe economische dragers" als bedoeld in artikel 2.3, tweede lid, onder g, kunnen gelden en niet als "overige functioneel aan het buitengebied gebonden bedrijvigheid" als bedoeld in het tweede lid, onder h, moeten worden aangemerkt. Maar de raad heeft zowel in zijn verweerschrift als op de zitting duidelijk gemaakt dat hij niet is uitgegaan van de toepasselijkheid van de uitzondering in het tweede lid, onder g, van artikel 2.3. Daarom zal de Afdeling de bespreking hiervan achterwege laten.

4.5.    Het betoog van [appellant] slaagt. Het besluit is wat de vraag betreft of het bestemmingsplan in strijd is met artikel 2.3 van de Omgevingsverordening ondeugdelijk gemotiveerd en verdraagt zich op dit punt daarom niet met artikel 3:46 van de Awb.

4.6.    De Afdeling zal op dit punt de zogenoemde bestuurlijke lus toepassen.

Strijd met gemeentelijk NED-beleid

5.       [appellant] betoogt dat het bestemmingsplan in strijd is met het gemeentelijk NED-beleid. De beoogde zorginstelling heeft namelijk geen landbouwverwante functie met een daaraan gerelateerde sociale nevenfunctie.

5.1.    De raad heeft toegelicht dat, voor zover afgeweken wordt van het gemeentelijke NED-beleid, hij dat in paragraaf 3.3.1 van de plantoelichting heeft gemotiveerd. Daar is aangegeven dat dit NED-beleid is neergelegd in het bestemmingsplan "Buitengebied Tholen".

5.2.    De Afdeling overweegt dat uit bijlage 2 bij de planregels van het bestemmingsplan "Buitengebied Tholen" blijkt dat de NED-functies alleen toegelaten zijn bij bepaalde agrarische bestemmingen, woonbestemmingen en cultuurhistorisch waardevolle gebouwen. Kastelijnsweg [nummer B] heeft een bedrijfsbestemming. In zoverre is de gekozen bestemming niet in overeenstemming met het beleid. Maar de raad heeft zich, onder verwijzing naar paragraaf 3.3.1 van de toelichting, op het standpunt mogen stellen dat het initiatief van een zorginstelling aansluit op de NED sociale nevenfunctie. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad daarmee voldoende gemotiveerd waarom hij van het beleid is afgeweken.

Het betoog van [appellant] slaagt niet.

Wegbestemmen bouwvlak [appellant]

6.       [appellant] betoogt dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn belangen. Op zijn gronden zijn twee bouwvlakken gesitueerd, waarvan er door de bestemmingsplanwijziging één wordt wegbestemd. Het gaat daarbij om het bouwvlak waarbij de ene helft in eigendom is van de eigenaar van Kastelijnsweg [nummer C] en waarop de voormalige agrarische bedrijfswoning en het voormalige agrarische bedrijfsgebouw zijn gelegen, en waarbij de andere helft zijn eigendom is. Het bouwvlakdeel van [appellant] zou volgens hem, anders dan de raad meent, wel degelijk voor een agrarisch bedrijf kunnen worden benut. Volgens [appellant] wordt zijn bouwvlakdeel opgeofferd om aan de voormalige agrarische bedrijfswoning een woonbestemming toe te kennen.

6.1.    De raad heeft toegelicht dat uit paragraaf 3.1 en 4.1 van de toelichting van het basisplan duidelijk blijkt dat het de bedoeling is geweest om aan elk agrarisch bedrijf één bouwvlak toe te kennen. Dit is ook hoe de raad haar beleid en plannen voor de gehele gemeente interpreteert, namelijk één bouwvlak per agrarisch bedrijf. Voor zover toch sprake was van twee verschillende bouwvlakken behorend bij één bedrijf is dit op de verbeelding aangegeven met een relatieteken. De bouwvlakken van [appellant] zijn niet voorzien van zo’n relatieteken zodat alleen daaruit al volgt dat uit het voorgaande bestemmingsplan niet de bedoeling volgde om twee afzonderlijke bouwvlakken toe te staan. Volgens de raad heeft [appellant] op geen enkel moment plannen kenbaar gemaakt om op het halve bouwvlak te bouwen. Omdat hij op Kastelijnsweg [nummer E] een volledig bouwvlak heeft, dat bovendien grotendeels nog onbebouwd is, mocht de raad ervan uitgaan dat dit ook voor de lange termijn voldoende zou zijn voor de bedrijfsvoering van [appellant].

6.2.    De Afdeling is van oordeel dat de raad met de hiervoor onder 6.1 gegeven toelichting voldoende gemotiveerd heeft waarom hij bij de gemaakte afweging een zwaarder gewicht heeft toegekend aan een duurzame bestemming voor Kastelijnsweg [nummer C] dan aan het belang van [appellant] bij handhaving van het door hem niet gebruikte deel van het agrarische bouwvlak. In dit verband is het ook van belang dat [appellant] niet heeft onderbouwd op welke wijze het hem onmogelijk wordt gemaakt om op zijn overgebleven bouwvlak agrarische bedrijvigheid uit te oefenen.

Het betoog van [appellant] slaagt niet.

Strijd met Beleidsvisie Zorglandschap 2022-2026

7.       [appellant] betoogt dat sprake is van strijd met de Beleidsvisie Zorglandschap 2022-2026. Verder betoogt [appellant] dat de raad een zogenoemd on-hold-besluit heeft genomen. Dat houdt in dat medewerking aan nieuwe zorginitiatieven of uitbreiding van bestaand zorgaanbod voor een jaar "on hold" is gezet.

7.1.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad gemotiveerd toegelicht dat het college van burgemeester en wethouders al eerder, nog vóór het in de Beleidsvisie genoemde on-hold-besluit van 8 december 2020, namelijk op 12 mei 2020 positief heeft beslist op het principeverzoek van [belanghebbende]. De raad heeft zich hiermee redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat het on-hold-besluit niet voor het bestemmingsplan van betekenis was. Verder is de Beleidsvisie op 9 december 2021, dus pas na de vaststelling van het bestemmingsplan op 11 november 2021, vastgesteld.

Het betoog van [appellant] slaagt niet.

Aanvaardbaarheid woon- en leefklimaat vanwege driftblootstelling

8.       [appellant] betoogt dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat onvoldoende is gewaarborgd voor zowel de toegekende woonbestemmingen aan de Kastelijnsweg [nummer A], [nummer C] en [nummer D] als de toegekende maatschappelijke bestemming aan de Kastelijnsweg [nummer B]. De drift van de gewasbeschermingsmiddelen die op zijn grond mogen worden gebruikt, leidt ertoe dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat niet kan worden gegarandeerd. [appellant] voert hiertoe allereerst aan dat hij zijn gronden conform de huidige bestemming gebruikt voor het telen van gewassen. Daarbij gebruikt hij gewasbeschermingsmiddelen. Binnen 50 meter wordt nu een burgerwoning mogelijk gemaakt. De hiervoor vereiste motivering en het vereiste locatiespecifiek onderzoek ontbreken volgens [appellant]. In dit verband is ook van belang dat de afstand tussen zijn gronden en de woonbestemming aan Kastelijnsweg [nummer C] momenteel 0 meter is. [appellant] voert in dit verband aan dat de raad stelt dat een windhaag aanwezig is, maar dat die haag er niet voor zorgt dat het onderhoud en instandhouding van deze voorziening planologisch gewaarborgd wordt. [appellant] heeft in dit verband ook verwezen naar de "Toekomstvisie Tholen 2025". In de toelichting bij deze Toekomstvisie staat dat zo min mogelijk beperkingen worden opgelegd aan de ontwikkelingsmogelijkheden van de agrarische sector, voor zover het grondgebonden teeltvormen betreft.

8.1.    De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat er momenteel al een woning - dus een gevoelige functie - aanwezig is op Kastelijnsweg [nummer C].

8.2.    De Afdeling overweegt dat in het algemeen een afstand van 50 m als spuitvrije zone tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid, waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, niet onredelijk wordt geacht (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 18 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:804). Maar dit brengt niet met zich dat een kortere afstand in een bepaalde situatie niet redelijk zou kunnen zijn, indien aan die afstand een deugdelijke motivering ten grondslag is gelegd (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 16 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3303).

8.3.    Niet is in geschil dat op het perceel van [appellant] de uitoefening van een agrarisch bedrijf is toegestaan en dat dit perceel direct grenst aan de Kastelijnsweg [nummer C]. De afstand tussen de agrarische grond van [appellant] waarop hij gewasbeschermingsmiddelen gebruikt en de woonbestemming aan de Kastelijnsweg [nummer C] is 0 m. De afstand tot de woning met de daarbij behorende tuin aan de Kastelijnsweg [nummer A] is 49,5 m. De afstand tot het perceel met de bestemming "Maatschappelijk" aan de Kastelijnsweg [nummer B] en de afstand tot het perceel met de woonbestemming aan de Kastelijnsweg [nummer D] is in beide gevallen 120 m. De Afdeling overweegt dat aan het standpunt van de raad dat de genoemde afstanden van 0 m en 49,5 m in dit geval toereikend zijn om op de plaats van deze voorziene woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te garanderen, geen locatiespecifiek onderzoek of ander onderzoek ten grondslag is gelegd. Wat betreft de stelling van de raad dat het vorige bestemmingsplan op de locatie Kastelijnsweg [nummer C] al woningbouw toestond, overweegt de Afdeling dat dat niet betekent dat de raad bij de vaststelling van het voorliggende plan niet meer hoefde te motiveren waarom hij het ruimtelijk aanvaardbaar acht om te voorzien in woningbouw op zo’n korte afstand van de agrarische percelen. Niet is gebleken dat bij de vaststelling van het vorige plan de gevolgen van deze korte afstand van de woonbestemming tot de agrarische percelen zijn onderzocht. De raad heeft daarom niet kunnen volstaan met de stelling dat er momenteel al een woning aanwezig is op Kastelijnsweg [nummer C] (vergelijk de eerder vermelde uitspraak van de Afdeling van 16 november 2022).

Het betoog van [appellant] voor zover het de percelen aan de Kastelijnsweg [nummer A] en [nummer C] betreft, slaagt.

8.4.    Gelet hierop heeft de raad onvoldoende onderzocht en gemotiveerd waarom voor de woningen aan de locaties Kastelijnsweg [nummer A] en [nummer C] een goed woon- en leefklimaat is gegarandeerd. Het plan is daarom in strijd met artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb vastgesteld.

8.5.    De Afdeling zal ook op dit punt de zogenoemde bestuurlijke lus toepassen.

Conclusie en bestuurlijke lus

9.       De conclusie is dat het besluit van 11 november 2021 in strijd met artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb is vastgesteld.

10.     Ingevolge artikel 8:51d van de Awb kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

11.     Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling de raad daarom opdragen om binnen 20 weken na verzending van deze tussenuitspraak de onder 4.5 en 8.4 vermelde gebreken in het besluit van 11 november 2021 te herstellen. Dit kan gebeuren door met inachtneming van wat de Afdeling heeft overwogen onder 4.4, alsnog te motiveren dat het tweede lid van artikel 2.3 van de Omgevingsverordening van toepassing is voor zover het betreft het aannemersbedrijf en de zorginstelling. Verder moet de raad zijn standpunt dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de woningen aan de Kastelijnsweg [nummer A] en 15 gegarandeerd is gelet op de mogelijke driftblootstelling als gevolg van de agrarische activiteiten op het perceel 1514 van [appellant], zo mogelijk aan hand van relevant onderzoek deugdelijk motiveren. In plaats van de hiervoor genoemde aanvullende motiveringen kan de raad er ook voor kiezen om een gewijzigd of nieuw besluit te nemen.

De raad moet de Afdeling en de andere partijen de uitkomst meedelen en een gewijzigd of nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendmaken en meedelen. Afdeling 3.4 van de Awb hoeft niet opnieuw te worden toegepast.

Proceskosten en griffierecht

12.     In de einduitspraak wordt beslist over vergoeding van de proceskosten en het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt de raad van de gemeente Tholen op om binnen 20 weken na verzending van deze tussenuitspraak:

- met inachtneming van de in de overwegingen 4.5 en 8.4 omschreven gebreken in het besluit van de gemeente Tholen van 11 november 2021 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied - Kastelijnsweg, Sint Maartensdijk" te herstellen, en

- de Afdeling en de betrokken partijen de uitkomst mee te delen en het eventuele nieuw of gewijzigd te nemen besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mee te delen.

Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, voorzitter, en mr. J. Gundelach en mr. G.O. van Veldhuizen, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Yildiz, griffier.

w.g. Wortmann
voorzitter

w.g. Yildiz
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2023

594