Uitspraak 202206779/3/R3


Volledige tekst

202206779/3/R3.
Datum uitspraak: 29 augustus 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van:

de raad van de gemeente Rotterdam,
verzoeker,

om opheffing (artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht) van de bij uitspraak van 13 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:557, getroffen voorlopige voorziening in het geding tussen onder meer:

[wederpartij], wonend te Rotterdam,

en

de raad van de gemeente Rotterdam,
verweerder.

Procesverloop

Bij uitspraak van 13 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:557, heeft de voorzieningenrechter bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van 29 september 2022 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Kavel de Machinist" geschorst.

De raad heeft de voorzieningenrechter verzocht de voorlopige voorziening geheel op te heffen.

FSD Development B.V. en [partij] (hierna: FSD) en [wederpartij] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op zitting behandeld op 15 augustus 2023, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. M.A.C. Kooij, vergezeld door K. Lakerveld, S.W. Ebbinge en R. van Zuuren, is verschenen. Voorts zijn ter zitting FSD, vertegenwoordigd door mr. M. Fleers, advocaat te Den Haag, en F.J. Sprunken, en [wederpartij], bijgestaan door mr. J.M. van Koeveringe-Dekker, advocaat te Middelburg, en drs. J. van Kooten, als partij gehoord.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.       Bij uitspraak van 13 februari 2023 heeft de voorzieningenrechter het besluit tot vaststelling van het plan "Kavel de Machinist" geschorst. De voorzieningenrechter heeft in die uitspraak onder 6.3 geoordeeld dat de raad met de enkele stelling dat de ontwikkeling die het plan mogelijk maakt leidt tot een toename van de bestaande geluidbelasting van slechts 0,44 dB, onvoldoende heeft gemotiveerd dat deze ontwikkeling niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van [wederpartij]. Daarvoor is van belang dat niet in geschil is dat de woning van [wederpartij] in een gebied ligt met een hoge geluidbelasting, en dat de raad niet inzichtelijk heeft gemaakt wat in de bestaande situatie de geluidbelasting is bij de woning van [wederpartij].

3.       Naar aanleiding van voornoemde uitspraak heeft de raad laten onderzoeken wat in de bestaande situatie de geluidbelasting is bij de woning van [wederpartij]. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in de memo "MEMO - Geluidmeting Parkhavenbruggen en beoordeling geluidniveau" van dBvision van 22 juni 2023 (hierna: de memo van dBvision), die de raad ten grondslag heeft gelegd aan zijn verzoek om de schorsing op te heffen. Volgens de raad volgt uit deze memo dat bij de woning van [wederpartij] geen sprake is van een akoestisch overbelaste situatie waarin elke toename, hoe klein ook, onaanvaardbaar zou zijn. Daar komt volgens de raad bij dat de toename van het geluidniveau van 0,44 dB niet waar te nemen is voor het menselijk gehoor, en deze toename dus niet kan leiden tot een verhoging van de ervaren geluidhinder. Verder heeft [wederpartij] als eigenaar van het complex de bestaande geluidsituatie aanvaardbaar geacht, aldus de raad. Om die reden kan volgens de raad bij de beoordeling of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat alleen de toename van geluid als gevolg van de ontwikkeling in dit plan worden beoordeeld. Op de zitting heeft de raad hieraan toegevoegd dat de ontwikkeling, met huurwoningen in het middensegment, voorziet in een duidelijke behoefte en het maatschappelijk belang daarom groot is.

4.       In de memo van dBvision staat dat de jaargemiddelde geluidbelasting van het verkeerslawaai in de huidige situatie 63 dB Lden (of 58 dB met aftrek als bedoeld in artikel 110g van de Wet geluidhinder) bedraagt, en daarmee onder de maximale geluidnorm uit de Wet geluidhinder van 68 dB Lden (of 63 dB met voornoemde aftrek) ligt voor wegverkeerslawaai. De huidige cumulatieve geluidbelasting vanwege alle geluidbronnen gezamenlijk komt volgens de memo op 65 dB. Deze geluidbelasting wordt volgens de methode Miedema gekwalificeerd als tamelijk slecht, aldus de memo.

Verder staat in de memo dat voor de beoordeling van passagegeluid van trams op stalen bruggen geen separaat wettelijk kader bestaat. Het geluid van trams valt onder het kader van wegverkeerslawaai, waarvoor alleen de jaargemiddelde geluidbelasting (Lden) als toetswaarde geldt. Verder staat in de memo dat voor industrielawaai wel regels bestaan voor piekgeluid. Daarbij is 70 dB(A) LA,max in de dagperiode, 65 dB(A) in de avondperiode en 60 dB(A) in de nachtperiode toelaatbaar. Uit de memo volgt dat de trams die over de 1e Coolhavenbrug rijden in de huidige situatie bij de woning van [wederpartij] een geluidniveau van circa 64 dB(A) LA,eq veroorzaken. Dit geluid houdt volgens de memo per passage ongeveer 6 seconde aan. Dat betekent volgens de memo dat als wordt aangesloten bij de toetswaarde voor industrielawaai, in de nacht sprake is van een overschrijding van circa 4 dB(A).

Over het binnenniveau staat in de memo van dBvision dat de gevelwering 30 dB bedraagt, wat betekent dat het verkeerslawaai 30 dB gereduceerd wordt. Volgens de memo is bij een indicatieve meting binnenshuis een geluidniveau vanwege de tram op de brug van 34 dB(A) LA,eq gemeten.

In de memo wordt over de bestaande situatie geconcludeerd dat geen sprake is van een vanuit akoestisch oogpunt overbelaste situatie waarin elke toename, hoe klein ook, onaanvaardbaar zou zijn.

5.       In reactie op de memo van dBvision heeft [wederpartij] de notitie "Second opinion naar aanleiding van ‘MEMO-Geluidmeting Parkhavenbruggen en beoordeling geluidniveau’ d.d. 22 juni 2023 door dBvision" van Van Kooten akoestisch advies van 10 augustus 2023 overgelegd (hierna: de notitie van Van Kooten). In deze notitie worden in ieder geval de geluidbelasting bij de woning van [wederpartij] van het wegverkeerslawaai van 63 dB, de gecumuleerde geluidbelasting van 65 dB en het geluidniveau vanwege trampassages van 64 dB(A) LAeq niet bestreden. Wel worden in de notitie verschillende kanttekeningen geplaatst bij de memo van dBvision. Zo wordt volgens de notitie de overschrijding van de norm in de nacht met circa 4 dB(A) gebagatelliseerd. Volgens [wederpartij] wordt er onrechte geen waarde toegekend aan het feit dat de nachtelijke passages gedurende twee uur van de nacht kunnen voorkomen, wat ook blijkt uit de dienstregeling. In dat verband wijst hij op de uitspraak van de Afdeling van 26 januari 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AS3890, onder 2.10.4. Ook is er volgens de notitie van Van Kooten geen rekening gehouden met het tonale karakter van het passagegeluid van trams op stalen bruggen, is voor het passagegeluid onvoldoende onderzoek gedaan naar de geluidwering van de gevel en naar de binnenwaarde en ontbreekt een integrale afweging van het woon- en leefklimaat.

6.       Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de raad met de memo van dBvision voldoende inzicht kunnen krijgen in de bestaande geluidsituatie ter plaatse van de woning van [wederpartij]. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat de raad op de zitting weliswaar heeft erkend dat het passagegeluid van trams op stalen bruggen een tonaal karakter heeft, maar heeft hij toegelicht dat bij de normstelling voor industrielawaai voor het piekgeluidniveau geen straffactor voor tonaal geluid wordt toegepast. Dit acht de voorzieningenrechter juist. Ook in de overige kanttekeningen in de notitie van Van Kooten ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat de memo van dBvision zodanige gebreken of leemten in kennis bevat dat de raad zich hierop niet heeft mogen baseren.

7.       De raad heeft zich, gelet op het voorgaande, op basis van de memo van dBvision op het standpunt kunnen stellen dat de geluidbelasting bij de woning van [wederpartij] hoog is, maar dat geen sprake is van een akoestisch overbelaste situatie. Dat er in de bestaande situatie in de nacht sprake is van een overschrijding van 4 dB(A) maakt dit niet anders. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de raad bij de afweging of gelet op de bestaande geluidsituatie een toename van de geluidbelasting met 0,44 dB aanvaardbaar is, mogen betrekken dat deze overschrijding alleen plaatsvindt tussen 23.00 en 00.00 en tussen 06.00 en 07.00 uur. Omdat daarnaast de toename van de geluidbelasting als gevolg van het plan beperkt is, heeft de raad naar het oordeel van de voorzieningenrechter een groter gewicht kunnen toekennen aan de in het plan voorziene mogelijkheid voor, onder meer, maximaal 60 woningen dan aan het belang van [wederpartij] om gevrijwaard te blijven van iedere toename van de geluidbelasting.

8.       Voor zover [wederpartij] onder verwijzing naar de conclusie van de staatsraad advocaat-generaal mr. A.G.A. Nijmeijer van 5 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1367, opnieuw aandacht vraagt voor zijn grond over parkeren, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. In de uitspraak van 13 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:557, is een oordeel gegeven over de grond over parkeren, en is daarin geen aanleiding gezien om een voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft in die uitspraak uitsluitend een voorziening getroffen vanwege het aspect geluid. De onderhavige procedure leent zich niet voor een heroverweging van de grond over parkeren. Indien [wederpartij] daarvoor aanleiding ziet, ligt het op zijn weg om een nieuw verzoek in te dienen.

9.       Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de getroffen voorlopige voorziening op te heffen.

10.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

heft op de voorlopige voorziening, getroffen bij uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 februari 2023, in zaak nr. 202206779/2/R3.

Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Buskermolen, griffier.

w.g. Knol
voorzieningenrechter

w.g. Buskermolen
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2023

896