Uitspraak 202206779/2/R3


Volledige tekst

202206779/2/R3.
Datum uitspraak: 13 februari 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

[verzoeker], wonend te Rotterdam,

en

de raad van de gemeente Rotterdam,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 29 september 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Kavel de Machinist" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.

[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

FSD Development B.V en Groep Caenen Capital Fund NL B.V. (hierna: FSD) en [verzoeker] hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 17 januari 2023, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. J.M. van Koeveringe-Dekker, advocaat te Middelburg, en de raad, vertegenwoordigd door M.A.C. Kooij, zijn verschenen. Voorts is ter zitting FSD, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en ir. F.J. Sprunken, bijgestaan door mr. C.A.B. Geertman, advocaat te Den Haag, als partij gehoord. Aan de zijde van [verzoeker] is ook verschenen drs. T.J. van Kooten. De vertegenwoordiger van de raad werd vergezeld van mr. C.W. de Jong, K. Lakerveld, S.W. Ebbinge, D. van Bommel, R. van Zuuren en S. Pahlplatz.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Inleiding

2.       Het bestemmingsplan maakt de bouw van een woongebouw met een maximale bouwhoogte van 50 m met maximaal 60 woningen en andere functies in de plint, en een gebouwde, deels ondergrondse parkeergarage mogelijk. [verzoeker] woont in de nabijheid van het plangebied. Vanuit zijn woning heeft hij zicht op het plangebied. Hij vreest voor een aantasting van zijn woon- en leefklimaat.

Spoedeisendheid

3.       FSD is voornemens op korte tijd een aanvraag om verlening van een omgevingsvergunning in te dienen. Omdat de omgevingsvergunning dan op basis van dit plan kan worden verleend, bestaat spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening.

Goede procesorde

4.       De raad heeft op de zitting aangevoerd dat de door [verzoeker] op 16 januari 2023 ingediende reactie zo laat is ingediend dat dit in strijd moet worden geacht met de goede procesorde.

4.1.    [verzoeker] heeft op 23 november 2022 het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening ingediend. Op 13 januari 2023 heeft de raad een verweerschrift ingediend. Daarbij heeft hij twee memo's overgelegd, waarin de resultaten van een parkeeronderzoek en een onderzoek naar de akoestische situatie zijn neergelegd. Bij brief van 16 januari2023 heeft [verzoeker] daarop gereageerd.

4.2.    Bij de behandeling van een verzoek om een voorlopige voorziening kunnen tot één dag voor de zitting nadere stukken worden ingediend. De brief van [verzoeker] is in zoverre tijdig ingediend. De Afdeling stelt voorop dat de brief van [verzoeker] een reactie is op het verweerschrift van de raad dat eerst kort voor de zitting is ingediend. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de reactie van [verzoeker] niet zo complex of omvangrijk dat de raad daarop niet voldoende heeft kunnen reageren en evenmin dat de goede voortgang van de procedure daardoor op andere wijze wordt belemmerd. Er bestaat dus geen aanleiding om deze reactie niet bij de behandeling van het verzoek te betrekken.

Beoordeling van het verzoek

5.       [verzoeker] betoogt dat het bestemmingsplan onaanvaardbare gevolgen heeft voor de parkeersituatie in zijn woonomgeving. Hij voert in dit verband aan dat niet is onderzocht hoeveel parkeerplaatsen er moeten worden gerealiseerd en of het benodigd aantal parkeerplaatsen kan worden gerealiseerd. In het bestemmingsplan is niet geborgd dat het aantal parkeerplaatsen dat nodig is ook wordt aangelegd. Hij voert verder aan dat het bestemmingsplan met zich brengt dat het bestaande parkeerterrein in het plangebied zal verdwijnen en dat niet duidelijk is hoe de bestaande parkeervraag zal worden opgevangen. Volgens [verzoeker] kan in de openbare ruimte niet in die parkeerplaatsen worden voorzien.

5.1.    Op grond van artikel 9 van de planregels wordt een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen of een omgevingsvergunning voor het gebruik van gronden of bouwwerken alleen verleend als voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen, overeenkomstig het in de gemeente Rotterdam geldende beleid ten aanzien van parkeren.

5.2.    De meest recente versie van het in de gemeente geldende beleid is de Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2022. In deze Beleidsregeling is het uitgangspunt dat op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. De Beleidsregeling biedt mogelijkheden om van dat uitgangspunt af te wijken. Zo is in artikel 10 van de Beleidsregeling bepaald dat een gehele of gedeeltelijke afwijking van het uitgangspunt mogelijk is als voor een periode van ten minste tien jaar alternatieve parkeervoorzieningen beschikbaar zijn op een ander privéterrein of in een andere garage.

5.3.    In de plantoelichting is een verwijzing naar artikel 9 van de planregels en de Beleidsregeling opgenomen. Er is volstaan met de opmerking dat aan deze normen moet worden voldaan bij een omgevingsvergunning voor het bouwen of bij een omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken. De raad heeft pas in zijn verweerschrift onderbouwd dat er voldoende parkeergelegenheid voor de ontwikkeling beschikbaar zal zijn en dat dit voldoende in het plan is geborgd. Hij heeft in dit verband verwezen naar een notitie van 11 januari 2023, waarin een parkeerbalans voor de voorziene ontwikkeling is opgenomen. In die notitie is aan de hand van de maximale invulling van het bestemmingsplan en voormelde Beleidsregeling berekend hoeveel parkeerplaatsen er voor de ontwikkeling nodig zijn. Vervolgens is bezien of daarin kan worden voorzien. In de notitie staat dat het plan de bouw van een parkeergarage mogelijk maakt, waarin voldoende ruimte zal zijn om de parkeerplaatsen aan te leggen die nodig zijn voor de woningen. Wat betreft de parkeerplaatsen die nodig zijn voor de niet-woonfuncties in de plint van het gebouw is in de notitie onder meer gewezen op artikel 10 van de Beleidsregeling en is in dat verband de parkeergarage Q-park Schiecentrale genoemd, die op een in artikel 10 van de Beleidsregeling als aanvaardbaar te achten loopafstand ligt.

De raad heeft zich verder op het standpunt gesteld dat er, ondanks dat het bestaande parkeerterrein verdwijnt, in de openbare ruimte voldoende parkeergelegenheid overblijft. Er is volgens hem geen noodzaak om de parkeerplaatsen die verdwijnen te compenseren. Hij heeft in dit verband gewezen op de notitie van 11 januari 2023, waarin verwezen is naar een in 2021 uitgevoerde parkeertelling. Volgens de raad zal [verzoeker] geen parkeerhinder ervaren als gevolg van een tekort aan parkeerplaatsen in de openbare ruimte. Dat deze telling in coronatijd heeft plaatsgevonden, is daarbij volgens de raad niet relevant, met name niet omdat veel werd thuisgewerkt en de parkeerplaatsen om die reden niet vrijkwamen voor woon-werkverkeer.

5.4.    Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft de raad met voormelde notitie voldoende gemotiveerd hoeveel parkeerplaatsen voor de voorziene ontwikkeling maximaal nodig zijn. In het betoog van [verzoeker] is, gelet op de door de raad gegeven motivering, geen grond gelegen voor het oordeel dat de in het plan voorziene ontwikkeling niet binnen de in het parkeerbeleid gestelde kaders kan plaatsvinden. De voorzieningenrechter ziet ook geen aanknopingspunten voor het oordeel om de raad niet te volgen in zijn standpunt dat het verdwijnen van het bestaande parkeerterrein niet zal leiden tot een tekort aan parkeerplaatsen in de openbare ruimte en als gevolg daarvan tot parkeerhinder voor [verzoeker].

Het vorenstaande leidt de voorzitter tot het oordeel dat vooralsnog niet is gebleken dat het plan zal leiden tot een onaanvaardbare parkeersituatie ter plaatse. Gelet daarop geeft dit betoog geen aanleiding om het besluit van 29 september 2022 te schorsen.

6.       [verzoeker] betoogt dat de raad onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de geluidseffecten van de voorziene ontwikkeling op de omgeving. [verzoeker] heeft gewezen op verschillende geluidbronnen, waarvan blijkens het verhandelde ter zitting het piekgeluid van de trams, als zij over de stalen 1e Coolhavenbrug rijden, de meeste overlast veroorzaakt. Hij voert aan dat dit geluid tegen het nieuwe woongebouw zal weerkaatsen, waardoor de reeds bestaande geluidsoverlast nog groter zal worden. Hij heeft in dit verband een notitie van Van Kooten Akoestisch Advies van 20 november 2022 overgelegd.

6.1.    Uit de gedingstukken blijkt niet dat de raad bij de vaststelling van het plan rekening heeft gehouden met de geluidbelasting ter plaatse van de woning van [verzoeker]. De raad heeft alsnog laten onderzoeken wat het effect is van de door [verzoeker] gestelde weerkaatsing van het tramgeluid tegen het nieuwe woongebouw. Hij heeft bij zijn verweerschrift een memo van dBvision van 13 januari 2023 overgelegd. In die memo staat dat het volgens bijlage 3 van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 niet mogelijk is om voor weg- en tramverkeerslawaai piekgeluiden te berekenen en dat in de Wet geluidhinder geen normen voor piekgeluiden als gevolg van weg- en tramverkeerslawaai staan. Om toch inzicht te kunnen bieden in de toename van piekgeluiden als gevolg van de trampassages en de reflectie op het nieuwe gebouw is een nader onderzoek uitgevoerd met het rekenmodel voor industrielawaai. In de memo staat dat uit de uitgevoerde berekening volgt dat er sprake kan zijn van een geluidtoename van maximaal 0,44 dB als gevolg van reflectie van een trampassage via het voorziene woongebouw. Onder verwijzing naar deze notitie heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat een toename van 0,44 dB een niet hoorbare toename van de geluidbelasting is en als een verwaarloosbare toename kan aangemerkt.

6.2.    [verzoeker] heeft in reactie hierop aangevoerd dat bij zijn woning sprake is een hoog belaste situatie en dat de raad had moeten motiveren dat een verdere toename van de geluidsbelasting, hoe gering ook, nog als aanvaardbaar kan worden beoordeeld. Hij heeft daarbij verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 5 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2482, en de daarin genoemde uitspraak van 7 april 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BM0231.

6.3.    De voorzieningenrechter stelt vast dat in de door [verzoeker] genoemde uitspraken van 5 augustus 2015 en 7 april 2010 sprake was van een uit akoestisch oogpunt overbelaste situatie. De voorzieningenrechter laat in het midden of daar in dit geval ook sprake van is. Niet in geschil is dat de woning van [verzoeker] in een gebied ligt met een hoge geluidbelasting. De raad heeft niet inzichtelijk gemaakt wat in de bestaande situatie de geluidbelasting bij de woning van [verzoeker] is. Met de enkele stelling dat de toename van de reeds bestaande geluidbelasting als gevolg van de weerkaatsing van tramgeluid op het nieuwe woongebouw slechts 0,44 dB is, heeft de raad onvoldoende gemotiveerd dat de met het bestemmingsplan mogelijk gemaakt ontwikkeling niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat voor [verzoeker].

Conclusie

7.       Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter er op voorhand niet van overtuigd dat in de hoofdzaak zal worden geoordeeld dat het plan in stand kan blijven. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding een voorlopige voorziening te treffen en het bestemmingsplan te schorsen. De voorzieningenrechter merkt nog op dat de raad om opheffing van de schorsing kan verzoeken, wanneer de ontbrekende gegevens voorhanden zijn en hij op basis daarvan tot de conclusie komt dat het woon- en leefklimaat van [verzoeker] niet op onaanvaardbare wijze wordt aangetast.

8.       De raad moet de proceskosten vergoeden.

De voorzieningenrechter overweegt in dit verband dat de door [verzoeker] gemaakte kosten voor het inschakelen van een deskundige zijn gemaakt in het kader van zijn beroep tegen het besluit van 29 september 2002. Voor zover er in kader van de voorlopige voorzieningenprocedure nog kosten zijn gemaakt voor het inschakelen van een deskundige wijst de voorzieningenrechter erop dat [verzoeker] heeft aangegeven nog geen factuur te kunnen overleggen. Die kosten kunnen daarom dan ook niet voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Rotterdam van 29 september 2022 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Kavel de Machinist";

II.       veroordeelt de raad van de gemeente Rotterdam tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.674,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III.      gelast dat de raad van de gemeente Rotterdam aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 184,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.

w.g. Knol
voorzieningenrechter

w.g. Pieters

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2023

473