Uitspraak 202201602/1/R3


Volledige tekst

202201602/1/R3.
Datum uitspraak: 30 augustus 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant] en anderen, allen wonend te Zwagerbosch, gemeente Noardeast-Fryslân,

appellanten,

en

het college van burgemeester en wethouders van Noardeast-Fryslân,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 23 november 2021 heeft het college een besluit tot vaststelling van hogere grenswaarden als bedoeld in de Wet geluidhinder (hierna: de Wgh) genomen voor de woning die het bestemmingsplan "Zwagerbosch - Boskwei 13" mogelijk maakt.

Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 juni 2023, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door mr. F. Krol-Postma, advocaat te Heerenveen, en het college, vertegenwoordigd door mr. N. Seinen en ir. P. Braam, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het besluit is genomen vanwege de vaststelling van het bestemmingsplan "Zwagerbosch - Boskwei 13". Dit bestemmingsplan maakt de bouw van een woning mogelijk, nabij de spoorlijn Leeuwarden-Groningen. De woning ligt binnen de geluidzone van deze spoorlijn.

[appellant] en anderen wonen op een korte afstand van het plangebied. Zij kunnen zich niet verenigen met de in het plan voorziene nieuw te bouwen woning. Zij betogen dat het college ten onrechte heeft besloten tot het vaststellen van hogere waarden voor deze nieuwe woning.

Besluit hogere waarden

2.       [appellant] en anderen betogen dat het besluit afstraalt op de hele leefomgeving en daarmee ook op de woningen van [appellant] en anderen. Geluidoverlast van het spoor achten [appellant] en anderen ook onwenselijk voor de toekomstige bewoners van de planlocatie.

2.1.    Het college stelt zich op het standpunt dat het besluit alleen gericht is op de specifieke situatie van de planlocatie en daarom niet kan afstralen op de omliggende woonpercelen. Volgens het college is in het besluit uitvoerig aandacht besteed aan de vraag of het verantwoord is om voor de woonbestemming hogere waarden vast te stellen.

2.2.    Artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt:

"De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept".

Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.

2.3.    Artikel 107 van de Wgh luidt:

"In het belang van het voorkomen of beperken van geluidhinder vanwege spoorwegen kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, omtrent de onderwerpen die ter beperking van de geluidsbelasting vanwege wegen geregeld zijn in de hoofdstukken VI en VIIIA, regels worden gesteld. Daarbij kunnen bepalingen van dat hoofdstuk van overeenkomstige toepassing worden verklaard."

Artikel 4.10 van het Besluit geluidhinder luidt:

"Voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vanwege een spoorweg, van de gevel van woningen kan een hogere dan de in artikel 4.9, eerste lid, genoemde waarde worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde 68 dB niet te boven mag gaan."

2.4.    Zoals de Afdeling onder 10.93 heeft overwogen in de uitspraak van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, bevat hoofdstuk VI van de Wgh geluidswaarden voor woningen gelegen binnen een bepaalde afstand van een weg. Als beschermingsniveau geldt in beginsel de geluidswaarde die voor de betrokken woningen is vastgelegd in de regeling. Indien deze waarde niet wordt gehaald, is het mogelijk om voor de betrokken woningen een ander beschermingsniveau te bepalen door middel van het bij besluit vaststellen van een hogere waarde voor die woningen. Afdeling 4.2 van het Besluit geluidhinder bevat een soortgelijke regeling voor de geluidbelasting vanwege een spoorweg. Deze regelingen strekken tot bescherming van de bewoners van de te bouwen woningen.

2.5.    De regeling in artikel 4.10 van het Besluit geluidhinder strekt er toe dat bij besluit wordt vastgesteld welke geluidsbelasting - na het zo mogelijk treffen van maatregelen - bij woningen vanwege de spoorweg maximaal mag optreden. Deze regeling dient daarmee, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraken van 13 juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR1411, r.o. 2.5.2 en 16 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:510, r.o. 5.3, ter bescherming van de bewoners van de woning waarop het besluit betrekking heeft. [appellant] en anderen zijn niet de toekomstige bewoners van deze woning. Daarom strekt de regeling kennelijk niet tot de bescherming van hun belangen.

Gelet hierop kan wat [appellant] en anderen hebben aangevoerd niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Daarom ziet de Afdeling af van een verdere inhoudelijke bespreking van hetgeen zij hierover hebben aangevoerd.

Conclusie

3.       Het beroep is ongegrond.

4.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Baldinger, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J.M.A. Wolvers-Poppelaars, griffier.

w.g. Baldinger
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Wolvers-Poppelaars
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2023

1057